Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 42 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 42
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 42Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 42

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 42

(1999)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vier Vlaamse klassieken

Soms is het onderscheid tussen klassieken en sub-klassieken klein, dat merk je aan de vier heruitgaven waarmee uitgeverij Atlas vorig najaar zijn Bibliotheek-reeks lanceerde. Nieuw werk werd naar de zijlijn verwezen om De vadsige koningen van Hugo Raes, Een revolverschot van Virginie Loveling, Jan Biorix van Jan Walravens en Kinderjaren van Norbert Edgard Fonteyne een tweede leven te gunnen: vier Vlaamse boeken uit de twintigste eeuw die in de marge van de literatuurgeschiedenis dreigden te verzeilen, maar zoals zal blijken het daglicht nog best kunnen verdragen. Toevallig start de reeks met Vlaams werk, maar het is de bedoeling dat in de toekomst ook Nederlands erfgoed aan bod komt.

Zonder de hulp van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap was het project ander-

[pagina 267]
[p. 267]

zijds wellicht moeilijk van de grond gekomen, maar het is goed dat die hulp er gekomen is. Niets gaat natuurlijk boven het lezen van de ware groten uit de wereldliteratuur, maar deze vier boeken roepen vergelijkbare sensaties op. Ze zorgen immers op een verrassende manier voor context voor de hedendaagse literaire productie en blijken ook maatschappelijk nog erg relevant. Waarom de keuze op hen viel, wordt trouwens passend gemotiveerd door vier inleiders die goede herinneringen aan het boek bewaarden.

Dat evolutie cyclisch is en vaak meer een kwestie van herhaling dan van vernieuwing wordt meteen bevestigd door het op een na recentste boek van de vier. Hugo Raes' romandebuut De vadsige koningen deed in 1961 stof opwaaien, omdat het op een nooit eerder geziene manier de tijdgeest wist samen te vatten. Het was het jaar voor Claus' De verwondering, maar Raes' boek klinkt lang niet zo gedateerd als een doorsnee nouveau roman. Boon had natuurlijk al de weg geëffend voor een plotloos en erg anekdotisch verhaal als De vadsige koningen, maar het is hallucinant om te zien hoe hedendaags de vitale energie van Hugo Raes nog overkomt.

Raes licht een echtpaar door dat in een Antwerpse randgemeente woont. De hoofdpersoon staat op een exuberante manier in het leven: uit zijn lange innerlijke monoloog blijkt een sociale natuur, maar gehard als hij is door ervaring en contacten is hij ook behoorlijk cynisch van instelling. Wat dat betreft hoeft hij niet onder te doen voor laat-twintigste-eeuwse literaire helden, zoals jonge Vlaamse schrijvers die tegenwoordig opvoeren. Raes' stijl is opzwepend, choquant en tegelijk ethisch correct. Het lijkt wel of de jaren zestig en de jaren negentig elkaar hier de hand reiken - alleen de slapstick van nu zul je er niet in aantreffen.

In zijn inleiding merkt Paul de Wispelaere op dat de manier waarop Raes de bewustzijnsstroom van zijn personage versnippert een fragmentarische werkelijkheid onthult. Dat is mooi: we worden eraan herinnerd dat zo'n fenomeen heus geen privilege is van onze tijd, dat de dreiging van een anonieme beschaving geen exclusiviteit is van het fin de siècle. Bovendien, zo stelt De Wispelaere vast, ademt Raes' mythische landschap nadrukkelijk verveling - vandaar de titel van het boek. Het ge-

illustratie
Virginie Loveling (1836-1923).


forceerde, opgedreven verteltempo van De vadsige koningen contrasteert met de ‘verlammende zelfbegluring en inertie’ waaraan de personages lijden. Ook daarin houdt het boek de lezer een spiegel voor; alleen maakt de vervreemding die die lezer toen ondervond bij ons plaats voor herkenning.

Jan Walravens noemde Hugo Raes al een ‘kroniekschrijver van zijn tijd’, noteert De Wispelaere nog en daarmee zijn we meteen bij het tweede boek van de reeks aanbeland: Jan Biorix, een ‘ontmoetingenboek’, zoals Jeroen Brouwers het in zijn woord vooraf formuleert. Brouwers heeft er als Vlaanderenkenner natuurlijk de hand in gehad dat criticus en cultureel journalist Jan Walravens uit de vergetelheid gehaald werd, en terecht. Walravens' boek dateert van 1965, maar overspant een periode van 1944, toen zijn vader stierf, tot 1965 toen hijzelf bezweek aan de gevolgen van een ziekte opgelopen op reis in Egypte voor Het Laatste Nieuws.

Walravens was heel wat meer dan een reisverslaggever: het buitenland kwam naar hem toe, in de persoon van de talloze schrijvers en kunstenaars die hij sprak of interviewde bij hun bezoek aan België. In sommige gevallen was hij zelfs de eerste om ze in beide Nederlanden te introduceren, beweert Brouwers. Daarnaast blijft hij natuurlijk ook bekend als mede-oprichter van het tijdschrift Tijd en Mens en als spreekbuis van de ‘vijftigers’ in Vlaanderen. ‘Jan Biorix’ was de bijnaam die Boon Walravens gegeven had, omdat hij net als Eburonen-opperhoofd Ambiorix ‘een klein

[pagina 268]
[p. 268]

vinnig man, een duivel uit een kastje, met flikkerende ogen, met een grote snor, met druk bewegende handen en een nog veel drukker bewegende geest’ was.

Het portret klopt. Voor wie de jaren vijftig niet kent of zich er alleen fragmenten in zwartwit tinten van herinnert, is Jan Biorix een revelatie: wat aanbod en dynamiek betreft kunnen onze jaren er nog een punt aan zuigen, dat is wel duidelijk. Toegegeven, kunst en literatuur speelden zich misschien meer in de marge af dan nu, maar voor Walravens was het iets vanzelfsprekends: hij stond er middenin. Besloten fuifjes met Claus en andere schrijvers, ontmoetingen met coryfeeën als Burssens, Gijsen, Stuiveling, Van Nijlen en Bordewijk, gesprekken met jongeren als Snoek, Hermans, Kouwenaar, Remy C. van de Kerckhove, contacten met Sartre, Simenon, Corneille en vele anderen... Het staat allemaal in Jan Biorix.

Opmerkelijk daarbij is dat Walravens alle idolatrie vreemd is; blijkbaar waren schrijvers en kunstenaars toen nog benaderbaar. Wat niet belet dat er geen trouwer aanhanger bestond dan deze onverzadigbare speurder. Misschien kun je opwerpen dat hij als culturele duizendpoot wat te gulzig op de bres stond voor alle vormen van absurd theater, abstracte kunst en atonale muziek, maar dat zal dan wel aan de journalist in hem te wijten zijn geweest. Jammer dat Jan Biorix hoofdzakelijk in notitiestijl geschreven is en dat Walravens het meeste van wat hij op zijn spoor aantrof hooguit blootlegde, voor anderen om uit te graven. Daardoor is hij een randfiguur in de geschiedenis gebleven, terwijl hij in werkelijkheid een katalysator was voor de toekomst.

De inleidingen bij deze vier boeken zijn eigenlijk een fenomeen apart. Brouwers schrijft uiteraard helemaal anders dan De Wispelaere, maar het valt wel op dat hij Walravens vuriger verdedigt dan de recente winnaar van de Prijs der Nederlandse Letteren doet met Hugo Raes - al kon Raes' reputatie de laatste tijd best een opkikker gebruiken. Het verschil met de puur historische introductie van Leen Huet bij Virginie Lovelings Een revolverschot is evenwel nog groter. Hier hoeft ook niets meer bewezen te worden; de naam Loveling is in het geheugen gegrift, ook al wordt ze eveneens nog amper gelezen. Jammer, want de gezusters Loveling werden wel eens de Vlaamse Brontës genoemd, herinnert Leen Huet zich. En Een revolverschot (1905) blijkt inderdaad nog een heel leesbaar boek.

Virginie Lovelings stijl is anders verre van romantisch. Als vertegenwoordigster van het realisme en als tante van Cyriel Buysse eiste ze haar plaats op in de Nederlandse letteren. Haar wereld is die van de Oost-Vlaamse plattelandsburgerij, gesitueerd in een dorp genaamd Vroden, op zijn beurt geïnspireerd op het landelijke Nevele. Maar Een revolverschot is veel meer dan een dorpsroman. Met haar zin voor sociale verhoudingen en een minutieus observatietalent schetst Virginie Loveling het psychologische portret van twee ongetrouwde zussen die verliefd worden op dezelfde man. Genadeloos pelt ze het laagje beschaving af van de gevoelens van jaloezie en wraak die de kop opsteken.

In feite is Een revolverschot meer een experiment in psychologische opbouw dan louter en alleen een ontmaskering van de burgerlijke hypocrisie. De scheiding tussen antiek drama, naturalisme en de moderne tijd wordt vaag: Loveling tast haar personages af en laat het menselijk noodlot zijn werk doen. Het gevolg is wel hier en daar een paar vreemde wendingen, die de indruk wekken dat de schrijfster de literaire zeggingskracht van haar proza secundair acht. Vermoedelijk is een en ander te wijten aan de bewerking van Karel Jonckheere die de uitgever ons hier presenteert. Zonder te kunnen vergelijken met de originele versie is het moeilijk om de soms wat onpersoonlijke stijl en die paar manifeste gaten in het boek helemaal op Virginie Loveling te verhalen. Dus houden we het op haar zin voor detail die zo treffend de uiterlijk harde, maar innerlijk onrustige oudste zuster portretteert. Het keurslijf waarin de vrouw gevangen zit, wordt zo subtiel aan de kaak gesteld dat je van een feministisch moment avant la lettre kunt spreken.

Als de uitgever dan toch wou knoeien met deze oudjes, had hij beter de eerste twintig bladzijden van Norbert Edgard Fonteynes Kinderjaren laten herschrijven - Benno Barnard, die het boek voorstelt, had zich best van die taak kunnen kwijten. Het boek is weliswaar vijfendertig jaar jonger dan Een revolverschot, maar zwelgt in een gezwollen, symbolische stijl die uit een ander tijdvak lijkt te stammen. Misschien was het interbellum dat ook wel, zegt Barnard, die het zonder veel om-

[pagina 269]
[p. 269]

haal over een ‘Vlaamse godenschemering’ heeft. Maar verder bekent hij toch hoe hij als zestienjarige door dit ‘weelderige proza’ meegesleept werd, ‘dat ik toen soms nauwelijks begreep, maar dat me nu, bij herlezing, aan Herman Teirlinck doet denken, die grootmeester van de Vlaamse neobarokstijl.’

Ook het Oedelem bij Brugge van Fonteyne verschilt van het Oost-Vlaanderen van Virginie Loveling: voller, aardser, nog beslotener. Fonteyne was een zoon van gegoede ouders, en voelde zich meer kind van zijn streek dan een kind van het volk. Als puber zag hij voor zichzelf een aristocratische rol weggelegd; vanuit zijn klasse diende hij nu eenmaal leiding te nemen. Verder dan schoolmeester en schrijver heeft hij het evenwel niet geschopt. Van de paar boeken die de amper drieëndertig jaar oud geworden Fonteyne schreef - Kinderjaren verscheen zelfs postuum, in 1939, een jaar na zijn dood - is dit volgens Barnard het beste, al laat het de auteur meteen ook van zijn slechtste kant zien.

Qua ideeën bekent Fonteyne zich immers tot een strekking die rechts van het in onze ogen toelaatbare ligt. Zijn verslag van de Eerste Wereldoorlog is bijzonder openhartig: als kind zag hij jonge Duitse soldaten om zich heen, die in weinig van Vlaamse jongelui verschilden. Met de gastgezinnen waarin ze verbleven, werden zelfs stevige vriendschapsbanden gesmeed. Het was ook zo makkelijk om contacten te leggen: ze begrepen elkaars taal. Begrijpelijk dat de jonge Fonteyne niet kon en wou oordelen; begrijpelijk ook dat hij dweepte met het Dietse besef en ten strijde trok tegen een verknechtend België. Dat maakt sommige bladzijden van het boek zo tweesnijdend. ‘Zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog zouden zonder enige twijfel meeslepend zijn geweest’, vermoedt Barnard. ‘Voor mij zijn ze het ongeboren meesterwerk van de moderne Vlaamse literatuur.’

Zover is het natuurlijk niet gekomen - het is Fonteynes geluk geweest, voegt Barnard er nog cynisch aan toe, dat hij voor de oorlog gestorven is. Intussen zou het wel verkeerd zijn zijn bestaande herinneringen zomaar af te wijzen. Geregeld laat Fonteyne zich van een verrassend introspectieve kant zien. Bedenkelijk is dat hij het minderwaardigheidscomplex waar hij mee kampt aan het onderwijs wijt, dat hem in de klas nadrukkelijk tussen kinderen van de laagste sociale klassen deed plaatsnemen. Aannemelijker is dat de school hem te veel conventies opdrong. Fonteyne was een individualist, in tegenstelling tot Virginie Loveling, die vooral oog had voor anderen. Met veel zin voor psychoanalyse diept hij zijn ik uit, zijn angst om te leven, zijn vluchten in een boekenwereld. Zo laat hij zich kennen als een intelligent maar verscheurd man, die door zijn aangeboren introversie niet paste tussen de anderen en voortdurend heen en weer geslingerd werd tussen gevoelens van superioriteit en zelftwijfel. Je kunt er niet naast kijken: hier baant Norbert Edgard Fonteyne de weg voor de ego-literatuur, die na de oorlog langzaam opgang begon te maken. Op die manier is Kinderjaren zelfs een voor het volle pond twintigste-eeuws boek.

Boeken als deze wijzen ons niet alleen op de origine van de Vlaamse frontbeweging, maar tegelijk ook op de bronnen van ons gevoel op de rand van een nieuw millennium. Een reden te meer waarom heruitgave ervan zinvol was: ze leggen historische verbanden en waarschuwen voor zelfoverschatting. Uitgeverij Atlas' nieuwe Bibliotheek-reeks, waarin inmiddels ook Paul de Wispelaeres Mijn levende schaduw uit 1965 verscheen, is een mooi initiatief. Het toeval dat de vier hier voorgestelde boeken samenbracht, brengt me zelfs in de verleiding ze te koesteren als een harmonieus samenklinkend kwartet. Wie zei ook weer dat afleggertjes nooit meer van nut kunnen zijn?

 

Karel Osstyn

virginie loveling, Een revolverschot, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 1998, 159 p.
norbert edgard fonteyne, Kinderjaren, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 1998, 195 p.
hugo raes, De vadsige koningen, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 1998, 224 p.
jan walravens, Jan Biorix, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 1998, 207 p.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De vadsige koningen

  • over Een revolverschot

  • over Jan Biorix

  • over Kinderjaren


auteurs

  • Karel Osstyn

  • over Hugo Raes

  • over Virginie Loveling

  • over Jan Walravens

  • over N.E. Fonteyne