Kader Abdolah (°1954) -
Foto Harry Pierick.
Mirza Farahani had in de tweede helft van de negentiende eeuw niet alleen politieke maar ook literaire sporen getrokken in de Iraanse geschiedenis. Abdolah wilde zijn grote voorbeeld naar de kroon steken. Maar in plaats van in het land van belofte kwam hij terecht in Nederland. Later zouden zijn vrouw en twee kinderen zich vanuit Iran bij hem in Nederland komen voegen. Het duurde een tijdje voor Abdolah zijn oorspronkelijke Amerikaanse plan in een Nederlandse versie kon uitwerken. Abdolah had genoeg te vertellen over de lotgevallen van zichzelf en zijn familie. De taal waarin dat moest gebeuren, deed eigenlijk weinig terzake.
Na vijf jaar zelfstudie verraste Abdolah met zijn debuut, De adelaars (1993), een verhalenbundel over het wel en wee van een balling. Zijn land van oorsprong kwam sprekender naar voren in een volgende collectie verhalen, De meisjes en de partizanen (1995). Sindsdien groeide de literaire reputatie van Abdolah met elke nieuwe worp. Spijkerschrift is zijn vijfde boek en zijn tweede roman na De reis van de lege flessen (1997). Het is het beste wat hij tot nu toe heeft gepresteerd ondanks de tics van de autodidact die soms willaten zien dat hij zijn ambacht goed beheerst.
In deze roman haalt Abdolah breed uit. Hij vertelt zijn eigen familieverhaal en hangt het op aan de Perzische geschiedenis. Veel auteurs zouden zich verslikken in een dergelijke ambitieuze opzet. Abdolah niet, omdat hij op een heel soepele, natuurlijke manier via het relaas van de doofstomme Aga Akbar het Perzië van de laatste honderd jaar tot leven weet te wekken. Ismaiel, de zoon én dus het alter ego van Abdolah, stoot in Nederland op de notitieboekjes van de vader en gaat die al vertellend proberen te ontwarren. De lezer-luisteraar wordt meegevoerd naar het berglandschap van zijn jeugd waarin heilige mannen, zoals de legendarische Mahdi, in spelonken hun heilige boodschap achterlieten en volgens de lokale bevolking nog altijd verkondigen. In één van die spelonken prijkt een drieduizend jaar oude orakeltekst in spijkerschrift. Deze oerinscriptie inspireerde de doofstomme Aga Akbar tot imitatie in een eigen variant.
Zo wordt deze roman in het begin een relaas over de magie van de Perzische heimat die geleidelijk aan met meer historische figuren wordt bevolkt, zoals de vader van de laatste sjah van Iran en de jonge ayatollah Khomeiny. Het gewicht van de vertellingen verschuift ook steeds meer naar de lotgevallen van de zoon totdat ten slotte de zoon zelf de vader wordt van zijn eigen vader. Elke scène in dit verhalensnoer staat borg voor een sterk emotioneel moment. Abdolah weet als rasverteller naar een climax toe te werken die de lezer een krop in de keel doet krijgen. Of het nu gaat om het aanschouwen van de zee door een zwaarzieke Hollandse vriend of het finale afscheid van de vader na een bergbeklimming: Abdolah bespeelt met zijn vertellingen de oertaal van de emoties die op een bepaald punt geen woorden meer nodig heeft om zich uit te drukken. In die zin heeft de zoon blijkbaar heel wat geleerd van de vader. Zoals Akbar met handen en voeten vertelt, zo bereikt Abdolah met zijn orale kunststukjes uiteindelijk de nietverbale zone van de grote gevoelens waarover ook Wittgenstein reeds zei dat het beter was om suggestief te zwijgen.
Abdolah maakt het, zoals gezegd, soms iets te bont. Hij wordt dan te uitleggerig of hij wil zijn frisse, mondelinge vertelstijl veredelen door te verwijzen naar piekmomenten uit de Nederlandstalige literatuur. Maar die feiltjes doen weinig af aan de kracht van het geheel. Zoals de Engelse literatuur van binnenuit werd vernieuwd door het onbedorven vertelplezier van nieuwe Engelsen uit de ex-kolonies, genre Salman Rushdie, zo lijken de Nederlandstalige letteren een tweede adem te krijgen dankzij de naïeve vertelkunst van nieuwe, geïmmigreerde