Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 9 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 9
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.66 MB)

Scans (90.68 MB)

ebook (4.64 MB)

XML (4.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 9

(1909)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 454]
[p. 454]

Buitenland.

Toen wij de vorige maal een weinig spotten met de ijverige studie van sultan Abdoel Hamid in de Turksche constitutie, geschiedde dat in de overtuiging, dat hij nog wel eens een middel zou vinden om die studie voorgoed op zij te zetten. En hij heeft gedaan, wat ook de Jong-Turken te Saloniki, verbaasd en niet weinig ongerust over eene bekeering, die te snel was om geheel oprecht te zijn, reeds lang gevreesd hadden; zij hadden dan ook de vrijheid genomen voor alle gebeurlijkheden te Saloniki hun kruit droog te houden. De Sultan, de kracht zijner tegenstanders onderschattend - wat altijd eene leelijke fout is - heeft gemeend met zijn geld en zijn invloed op het leger en op de orthodoxe leeraren van den godsdienst, die van de vrijzinnige Jong-Turken niet veel goeds verwachtten, thans zijn slag te kunnen slaan. Zijne berekening is falicant uitgekomen. Wel is het hem aanvankelijk gelukt te Constantinopel een aantal Jong-Turksche officieren, en nieuwgekozen afgevaardigden om het leven te doen brengen of te doen vluchten en aftreden; wel gelukte het hem al te lastige grootviziers en andere ministers op zij te zetten; wel liepen zijne hodzja's te hoop om de ‘sjeriat’ zoogenaamd te handhaven tegen de mohammedaansche en christelijke nieuwlichters; maar het einde was een jammerlijk fiasco, waarop des Sultans gunstelingen allesbehalve gerekend hadden. Onder leiding van Sjefket-pasja, van Achmed Riza en andere uitnemende mannen stelden de Jong-Turken geweld tegenover geweld, rukten snel van Saloniki op naar de hoofdstad, omsingelden die en vervolgens het sterk bezette sultanspaleis, en slaagden erin door voortreffelijk gekozen strategische maatregelen den hier en daar nog geboden tegenstand geheel te overwinnen. De bloedige tragedie is nog niet geheel geëindigd; nog dagelijks hebben executies plaats van bij het verzet betrokken personen; enkele hoofdaanleggers, onder wie des sultans meest geliefde zoon, hielden zich nog wat schuil en de mogelijkheid van een nieuwen opstand in Klein-Azië of Albanië is ook nu nog niet uitgesloten, maar de

[pagina 455]
[p. 455]

ijverige student zelf zit welbewaard te Saloniki, omringd door een aantal beminde aanbidsters en lang niet zeker, dat hij zijn langs allerlei verdachte wegen verzameld vermogen kan behouden. Smadelijk afgezet en in zijn ongeluk op onwaardige wijze vreezend voor zijn kostbaar leven en zijn onrechtvaardig verkregen eigendom, heeft hij al den tijd om te trachten het bloed te wasschen van zijn verre van smettelooze handen, terwijl op zijn ontluisterden troon zijn broeder Mohammed V alles doet, wat de Jong-Turken van hem begeeren. Maar.... zooals gezegd, deze laatsten mogen zich nog op allerlei gebeurlijkheden voorbereid houden, want zij hebben te rekenen met een gemakkelijk in beweging te brengen bevolking, welker godsdienstige meeningen zij moeten leeren te ontzien, misschien ook met dien ‘grooten en machtigen onbekende’, wiens briefwisseling met den afgezetten sultan in Jildis gevonden is... Al het bewonderenswaardige talent, dat zij hebben ontwikkeld, hebben zij noodig om den toestand meester te blijven.

Sympathie is hun van Europa uit overvloedig geworden, niet het minst van de zijde van Engeland, dat nooit met den moordenaar der Armeniërs, met den vriend van Duitschland gedweept heeft en als bondgenoot voor de moderngezinde Jong-Turken is opgekomen, zich openlijk verheugend, zoo niet meer, over hun eerste optreden en over hun jongste succès, terwijl andere groote mogendheden daarbij een zuurzoet gezicht zetten. Ook hier is de tegenstelling tusschen de beide driebonden duidelijk zichtbaar, al ziet men genoeg wat de samenstellende elementen van elkander schijnt te scheiden en is het b.v. hoogst twijfelachtig, of Rusland de verandering te Constantinopel wel heel genoegelijk vindt en of Engeland het Russische ingrijpen in Perzië, waar de Sjah ook al hardleersch blijkt op constitutioneel gebied, wel goedkeurt, al is er een overeenkomst getroffen over de scheiding der Engelsche en Russische machtsferen in Perzië.

Engeland is zenuwachtig geworden, zoo niet de regeering dan toch het volk. Een soort van militaire koorts is over het antimilitaire volk gekomen, dat altijd maar door droomt van een Duitschen inval, van ‘Dreadnoughts’ en ‘Zeppelins’, van plundering van ‘An Englishman's home’ door de ‘barbaarsche horden’ van den overkant der Noordzee. De tingeltangels zijn er vol van, het loopt storm in de schouwburgen, waar men den belachelijken draak van dien veelbelovenden naam vertoont en men zwaait met de nationale vlag als in de dagen van den Boerenoorlog, toen een handvol scherpschutters het Britsche wereldrijk deed schudden op

[pagina 456]
[p. 456]

zijn grondvesten. Men wil altijd meer zeemonsters, altijd meer landstorm, altijd meer kustverdediging, nu de Duitsche vloot in de laatste jaren zoo toeneemt. De liberale regeering zelve houdt nog stand, al moet zij wel wat doen om de beweging niet tegen haarzelve te zien richten, waarop conservatieven en unionisten het hebben toegelegd en wat door slimme of dwaze geestenzieners wordt aangewakkerd.

Onze Zuid-Afrikaansche broeders mogen wel zorgen, dat zij hun verschillen bijtijds bijleggen, want eene regeeringsverandering in Engeland zou niet voordeelig zijn voor de gemaakte Unieplannen, die in Zuid-Afrika zelf nog altijd tot gekibbel aanleiding geven maar thans tot een goed einde schijnen te naderen. Met levendige belangstelling wordt hier te lande op den afloop dier debatten gelet, met levendige belangstelling maar tevens met onthouding van advies. Heeft de reis van dr. Kiewiet de Jonge daarheen niet ten volle bevestigd, wat nog onlangs in wat al te sterken vorm misschien in dit tijdschrift door Prof. Godeé Molsbergen is verkondigd: dat de Zuid-Afrikanen zelf moeten en zullen weten wat goed voor hen is? en dat wij, Nederlanders, goed zullen doen alleen die hulp te verleenen, die men ons vraagt? Voorloopig is daar op het gebied van onderwijs en taal genoeg voor ons te doen en dienen wij onze spreekwoordelijke ‘parmantigheid’ ernstig te betoomen.

In Duitschland is men druk bezig met de hervorming der rijksfinanciën, waaraan Bülow zijne kanseliersportefeuille schijnt te willen wagen. Zijne vijanden hopen nog altijd op de hernieuwing der verkoelende verschillen van het najaar tusschen hem en zijn Keizer, die intusschen - dat moet gezegd worden - op bewonderenswaardige wijze sedert dien rumoerigen en gevaarlijken tijd alle bedenking tegen zijn persoonlijk optreden wist te vermijden. De rijkspartijen zijn in groote verlegenheid: de agrariërs en de Katholieken van het centrum zouden Bülow gaarne kwijt zijn, maar het ‘vivat sequens’ wil hun toch nog niet goed over de lippen.

‘Vivat sequens’ dat was ook het fijngevoelde woord, waarmede vele teerhartige Duitschers de blijde gebeurtenis ten onzent begroetten. Als wij letten op den indruk, dien deze gebeurtenis buitenaf heeft gemaakt, dan moet ons, naast de onmiskenbare verlichting in het voor Duitschen invloed ten onzent bevreesde Engeland, de gemoedelijke sympathie van vele Duitschers naast den honigzoeten toon der Pangermanen treffen. Ja, een kansje minder, mijne heeren! Proficiat! In ieder geval, wij verheugen ons van ganscher harte en knikken geruststellend tot het maar half tevreden

[pagina 457]
[p. 457]

Frankrijk, welks toongevende bladen blijkbaar al vreezen voor het huwelijk der jonge prinses Juliana. Dat heeft gelukkig nog den tijd! Maar al die belangstelling moet ons in ieder geval weldadig aandoen.... Wij zijn er nog! Wij tellen nog mede, vrienden!

Pius X heeft Fransch gesproken, 't geen hem niet elken dag overkomt, het Fransche vaandel gekust onder geestdriftigen bijval eener schare van 50000 aanwezigen, een groot deel Franschen die naar Rome waren gesneld om de ‘beatificatie’ van Jeanne d'Arc bij te wonen. Dat de paus daarbij niet na heeft gelaten strenge woorden te doen hooren tegen een regeering die de waarheid en het heiligste in den mensch aanrandt, is evenzeer vanzelf sprekend als dat die regeering tracht de beteekenis der betooging te verkleinen, ja de gewone jaarlijksche feestviering te Orleans ter eere der Maagd min of meer zal belemmeren: de katholieke ‘zalige’ is haar al evenmin sympathiek als de vaderlandsche heldin. Uit dat alles blijkt echter wel dat het een illusie is te meenen, dat de radikaal-socialistische politiek de volkseenheid kan scheppen, terwijl hoogstens een enkele binnenlandsche ‘Emigré’ (ik denk natuurlijk aan den roman van Bourget) als snel verdwijnend overblijfsel nog leeft! meer dan ooit is waar wat Paul Seippel voor een paar jaar in een geruchtmakend boek schreef: er zijn ‘deux Frances’. Hoe zou het anders kunnen bij een regeering die den godsdienst bestrijdt en de maatschappelijke orde ondermijnt?

Er is iets eentonigs in, dit telkens weer aan te toonen, toch is het aangelegen in de demokratische ontreddering der Fransche maatschappij als in een spiegel te zien wat de uitkomst is van theoriën en praktijken ook bij ons niet meer vreemd.

In de twee maanden, die sedert onze vorige kroniek verloopen zijn, hebben zich weer ernstige storingen voorgedaan, zoowel in den dienst van post en telegrafie als bij de stakingen in het departement Oise, waarbij zelfs villa's van patroons door ‘grévistes’ zijn geplunderd. Het eigenaardige van een regeering, die niet regeert, blijkt sedert jaren te liggen in de tegenstrijdigheid tusschen woorden en daden en in het niet ten einde brengen van de loopende zaken. Wat het eerste betreft: telkens doen ministers, vooral Clémenceau, de taal hooren van ‘hommes de gouvernement’, verzekerend het gezag te zullen hoog houden en de orde te handhaven, maar in de praktijk doen zij het tegendeel. Woorden zijn goedkoop: het bleek nog onlangs te Nice, waar met zwier het standbeeld van Gambetta werd onthuld en Clémenceau den man verheerlijkte, dien hij bij zijn leven fel had bestreden.

[pagina 458]
[p. 458]

Iets tot een goed einde brengen vermag een gouvernement dat alleen verkiezingspolitiek drijft al evenmin. De ruineuse wet der inkomstenbelasting van Caillaux is in de kamer aangenomen, schoon openlijk gezegd wordt dat bij geheime stemming een groote meerderheid haar zou verworpen hebben; de senaat heeft een aan den maatregel vijandige commissie van rapporteurs benoemd; - welken uitslag zal de ‘hoogere’ (d.i. de verkiezings-) politiek opleveren? De nieuwe minister van marine Picard, die zoo kloek was begonnen aan zijn reorganisatiewerk, heeft al vrij wat van zijn eischen laten vallen; en nu zoekt men reeds het kwaad niet bij de stakende en oproerige vakvereenigingen, maar bij de groot-industrie, de maatschappij ‘du Creusot’ tot nog toe boven verdenking verheven. In de staking der post- en telegraafambtenaren heeft de regeering een zoo halfslachtige houding aangenomen, dat de questie nog steeds dreigend is. En de naar men zegt 10000 ambtenaren en arbeiders, die begin April in 't Hippodrome bijeen waren, maakten al aanstalten om een geheim comité van werkstaking in beide takken te benoemen. En zoo kunnen buitenlandsche illustraties het portret van den opruier Pataud als vrijwel dat van den dictator van Parijs geven.

Middelerwijl houden de ministers redevoeringen; 't breedst en diepst Briand, de man der toekomst misschien, die de lijnen tracht te trekken waarlangs de ontwikkeling loopt; terwijl de beruchte bewindsman Viviani met koddig optimisme over de plunderingen, sabotage, staking bij publieken dienst enz. decreteert: ‘c'est la démocratie qui bouillonne.’

Aardig koken, voorwaar! Er is alle reden om aan te nemen, dat het kooksel het ministerie minder aangenaam is, het ministerie, dat... zijn trekken thuis krijgt en in zijn binnenste binnenkamer wel eens denken zal aan de oude spreuk van de geesten, die men ter kwader ure heeft opgeroepen. Het zijn de gevolgen van het spelen met het vuur der democratie, dat tot nog toe altijd verbrand heeft wie het heeft aangestoken.

Inmiddels lijdt ook de maatschappij ernstig schade. Hoevelen zullen niet met angstige bezorgdheid dag aan dag lezen dat de algemeene werkstaking is afgekondigd, mislukt, zich uitbreidt, is afgewimpeld; zonder dat iemand weet aan wie het laatste woord zal blijven, al zijn de laatste berichten niet gunstig voor de zoo goed als mislukte staking.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken