Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 11 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 11
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.33 MB)

Scans (90.77 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (4.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 11

(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 484]
[p. 484]

Buitenland.

De gebeurtenissen in Tripoli zijn niet zoo glad geloopen als men zich dat aanvankelijk heeft voorgesteld. De geestdrift in Italië heeft al spoedig plaats moeten maken voor droevige ontgoocheling, toen in de laatste dagen van October een Turksch-Arabische troepenmacht, waarvan men nog op het oogenblik de juiste getalsterkte niet kent, plotseling, als een wervelwind, op de Italiaansche stellingen aanviel, geholpen door een lang te voren heimelijk voorbereiden opstand der Arabische bevolking van Tripoli zelf in den rug der overweldigers. Onder zware verliezen trokken de Italianen weg uit de reeds bezette oase om de stad en koelden hunnen moed aan de bevolking, onder welke een vreeselijk bloedbad werd aangericht zonder aanzien van sekse of leeftijd, in blinde woede alles nedersabelend en nederschietend. Van dien tijd af worden de Italianen in Tripoli, zoowel als in Bengazi en de andere door hen bezette kustplaatsen, zoo goed als belegerd door het wegens de behaalde voordeelen voortdurend zich versterkende vijandelijke leger. Maar ook de Italianen versterken zich en hopen binnenkort met een verpletterende overmacht onder leiding van den energieken generaal Frugoni eerst de oase van de thans in haar genestelde vijanden te zuiveren en dan het binnenland van het nieuwe reeds bij Italië ingelijfde gebied te veroveren. Of dat ook zoo maar gelukken zal? Niemand gelooft het, want op een woestijnkrijg zijn de Italianen vooralsnog niet ingericht; zij hebben in dat opzicht nog veel te leeren van de Franschen, die intusschen ook niet zoo dadelijk succès hebben gehad in Algerië....

En de Turk blijft stijf op zijn stuk staan, zich zeker wetend van de bescherming der mogendheden, die bang zijn voor brand op het Balkan-schiereiland en daarom de leus ‘beperking van het oorlogstooneel tot Afrika!’ uit den treure aanheffen. Onovertroffen diplomaten toch die Turken! Zij spelen den eenen Giaour handig tegen den anderen uit, dreigen met Balkanmoeielijkheden, met den ‘Heiligen Oorlog’. dien alle mogendheden vreezen, spelen daarbij op onnavolgbare wijze den rol der vermoorde onschuld, waarin Italië's verraderlijke aanval hen heeft geplaatst, en wachten,

[pagina 485]
[p. 485]

wachten met Oostersch geduld, totdat de mogendheden er genoeg van hebben. Zij zorgen er intusschen voor, dat de gisting onder de Mohammedanen van alle natiën niet verkoelt en dat de belegeraars van Tripoli behoorlijk versterkt worden, terwijl zij hunne vloot niet wagen aan de Italiaansche. Deze laatste bewees voor Tripoli, Bengazi enz. uitstekende diensten en stoomde vervolgens naar de Aegaeische zee, dreigend met bombardement van de groote kustplaatsen en rijke handelshavens, met bezetting van groote eilanden als Rhodus, Chios of Mytilene. Maar de mogendheden handhaven de bovengenoemde leus en gaan voort met bezwaren te opperen tegen een aanval op de Dardanellen, die overigens goed met versterkingen voorzien schijnen. Hoe zal dat alles eindigen? Vredesonderhandelingen? Er schijnt iets van dien aard te broeien, maar de Turk houdt zich alsof hij van niets weten wil, terwijl zijn lang niet rijke tegenstander zijne financieele krachten meer en meer uitput. Als hij deze op het einde ziet komen, is blijkbaar de tijd voor onderhandeling aangebroken. De mogendheden wachten en in Italië kijkt men steeds zuiniger. Maar wat heeft men zich daar dan wel voorgesteld? De zaak is eigenlijk, dat de Italiaansche regeering meende iets te moeten doen tot bevrediging van den lust naar daden bij dit jonge volk, dat meer en meer dreigde in binnenlandsche politieke twisten en door massenemigratie naar alle kanten zich te verzwakken. Het is echter grootelijks de vraag, of de keuze van het oorlogspad wel gelukkig is te noemen, en het schijnt erop uit te loopen, dat Italië alleen de kustplaatsen zal kunnen behouden, en nog niet dan ten koste van de zwaarste inspanning, van de grootste verliezen in manschap, in geld, in goeden naam.

Dat onderhandelingen, hoe bezwaarlijk ook, uitnemend kunnen helpen om tijd te winnen en tot bedaardheid te stemmen, is lang bekend. De Marokko-kwestie bewijst het opnieuw. Toen na allerlei gehaspel in het begin van November eindelijk de Fransche en Duitsche onderhandelaars het eens werden over de wederzijdsche schadeloosstelling in Afrika, verhief zich in Duitschland een stormpje van verontwaardiging tegen Bethmann Hollweg, die in overeenstemming met den Keizer zich met oogenschijnlijk geringe concessies in den Congo en daaromtrent had tevreden gesteld. Zelfs de Kroonprins toonde zich verontwaardigd en beging allerlei onvoorzichtigheden. Maar Keizer en kanselier lieten zich geen oogenblik overbluffen, noch door parlementaire aauvallen, noch door persverontwaardiging, noch door kroonprinselijken of ministerlijken toorn; zij lieten den minister van koloniën Von Lindequist als zondebok

[pagina 486]
[p. 486]

gaan in de woestijn, zetten den Kroonprins in arrest en handhaafden de gesloten overeenkomst. Opnieuw toonde zich de Keizer den vredevorst, het voorbeeld volgend van zijn Engelschen oom, die zoo dikwijls den Europeeschen vrede redde. En in Frankrijk toonde men zich volmaakt tevreden met den afloop, die, zonder groote schade elders, het bezit van Marokko waarborgde. Dat de spanning ook tusschen Engeland en Duitschland opgehouden heeft voor het oogenblik onrust te baren, bewijst de triomfale kroningstocht van het Engelsche koningspaar naar Indië, die groote gebeurtenis in het Engelsche koloniale leven, waarvan de gevolgen van buitengewoon gewicht kunnen zijn. Maar België, Portugal en Spanje zijn alles behalve gerust erop, dat er geen geheime overeenkomsten ten hunnen laste gemaakt zijn.

Ook heeft men het oog op de gebeurtenissen in China en Perzië. Terwijl in Portugal de monarchistische opstand voorloopig zoo goed als onderdrukt schijnt, nu de opstandelingen zich in de ontoegankelijke bergen van het Noorden aan de Spaansche grens hebben teruggetrokken om beter dagen af te wachten, is in Perzië nog allesbehalve rust. Wel is de oud-Sjah verslagen en nauwelijks ontkomen, maar Rusland doet zijn overwicht in het Noorden gevoelen, ja strekt reeds de hand uit naar geheele provinciën, wat natuurlijk weder tot dergelijk optreden van Engeland in de Perzische golf aanleiding zal geven, of op zijn minst tot anti-Russische intriges in dit schoone land. En in China dreigt de opstand de zege te behalen, terwijl de feitelijke dictator Joeansjikai een gevaarlijk spel van verzoening speelt, dat ten doel schijnt te hebben om voor de Mantsjoedynastie nog te redden wat te redden valt. Maar de opstandelingen beginnen reeds te spreken van ‘Vereenigde Staten van het Midden’ en bedreigen na Nanking ook Peking, meester als zijn zijn van de geheele Yantsekiang-vallei, waar de regeeringstroepen bij tienduizenden naar hen overloopen en de Mantsjoes worden verjaagd en vermoord. Rusland en Japan, maar zeker ook Engeland en de andere mogendheden, op wie de Chineesche regeering reeds een beroep deed, zien dat alles met belangstelling aan, maar bepalen zich voorloopig tot bescherming harer eigen onderdanen, die intusschen van de moderngezinde opstandelingen weinig te vreezen hebben. Zal de slimme en energieke Joeantsjikai zijn spel winnen? Of zullen de opstandelingen de Republiek van het Midden stichten? Chi lo sa?

 

De Fransche Kamer, die dit jaar pas 7 Nov., dus veel later dan gewoonlijk bijeen kwam, blijkbaar om haar storend ingrijpen

[pagina 487]
[p. 487]

in de onderhandeling met Duitschland te voorkomen, vindt heel wat besogne. Toen zij voor 1½ jaar gekozen werd, was haar dringendste taak de Reform-bill; totnogtoe is er niets van gekomen en het is te vreezen, dat de verlegenheid der politiciens ze lang van de baan zal houden; een slecht voorteeken althans is, dat Caillaux er onlangs in een rede tot zijn kiezers geheel van zweeg. Urgent is nu ook het budget, op afdoening waarvan vóór Nieuwjaar wel weinig kans bestaat. Of men het weer als in 1911 tot niet minder dan 7/12 provisoires in 1912 zal brengen? Het budget overschrijdt nu al 4½ milliard, en is in de laatste 10 jaren met 1 milliard gestegen. De belastingen nog hooger op te voeren schijnt onmogelijk, en zoo heeft de handige minister Klotz een ander expedient gevonden om de 178 millioen deficit, die de dienst voor 1912 zou aanwijzen te dekken. Hij heeft nml. met de compagnie de l'Est een overeenkomst geteekend, waarbij deze in de drie volgende jaren de schuld zou delgen van het haar door den Staat voorgeschoten garantie-kapitaal. Door nu deze sommen onder de gewone inkomsten te brengen maakt men 't budget sluitend en... haalt de volgende verkiezingen. Après nous le déluge. In 't verschiet liggen dan soortgelijke overeenkomsten met de andere groote spoorwegmaatschappijen. Dat zulk een finantieele politiek door en door ongezond is, daar men vaste posten aan den Staat verschuldigd, die dus uitsluitend voor schulddelging zouden mogen dienen, eenvoudig als inkomsten verteert... wat deert het hen, die eenvoudig expedienten voor 't oogenblik zoeken en er zich niet om bekommeren ‘de manger leur blé en herbe’. Een eigenaardige ironie ligt in 't feit, dat nu de uitgekreten onafhankelijke spoorwegmaatschappijen aan den nood der schatkist te gemoet komen, een nood niet in de laatste plaats verergerd door de roekelooze naasting van de Ouest-Etat, die den Staat zoo duur te staan kwam èn in geld èn door de juist op die lijn veelvuldige rampen en sabotage.

Intusschen is dit niet 't eenige staaltje van roekeloos beheer. Ter tafel ligt al een voorstel om de ouderdomspensioenen reeds met 60 in plaats van met 65 jaar te doen ingaan. Berekend wordt niet, hoeveel millioenen dit kosten zal - en of het zoo kommerlijk herstelde evenwicht er niet dadelijk door zal worden verbroken. 't Is een demokratische maatregel... dus... Ziedaar de twee onderwerpen, die de aandacht der Kamer allereerst vragen. Daarbij heeft zij evenwel allerlei vuile wasch. Al aanstonds, in de eerste dagen, sprak zij over het onderzoek van 't kruit, dat de ontzaglijke ramp Liberté veroorzaakte. Dat er schuldige nalatigheid is geweest in

[pagina 488]
[p. 488]

't gunnen der leverantie, bij de directie der fabrieken, in 't toezicht aan boord: dit is nog de gunstigste uitlegging der zaak. Maar de oorzaken liggen zoo diep in algemeene toestanden der Fransche maatschappij, dat er weinig kans is op spoedige, grondige verbetering. Dit is zeker: Engelsche, Duitsche, zelfs Italiaansche en Turksche oorlogschepen, vliegen niet in de lucht; alleen Fransche als de Jéna en Liberté. Ook een der zegeningen van de demokratie.

Een andere leelijke geschiedenis, nog niet voldoende opgehelderd, is dat op de grenzen van Marokko en Algiers de militaire bevelhebber, generaal Toutée, eigenmachtig de hoogste civiele autoriteiten, waaronder den commissaris Destailleur, een man van een eervol verleden, heeft gevangen genomen. Aanstonds werd uit Parijs tegenbevel gezonden, en nu is de zaak in onderzoek.

De Kamers zullen de Marokko-Congo-overeenkomst hebben goed te keuren. Zij voldoet noch den Duitschers noch den Franschen geheel, en (wat erger is) snijdt toekomstig misverstand in Marokko niet geheel en in Congo in 't geheel niet af. Voorloopig brengt zij echter vrede, en 't waardigst zou wel zijn, indien de Fransche Kamer haar ‘sans phrase’ goedkeurde, 't onwaardigst (dus 't waarschijnlijkst?), indien zij er van maakte een gelegenheid om de bekende ‘pelures d'oranges’ te strooien, waarover het ministerie kan uitglijden. Want haar voornaamste werk zal wel weer worden: interpelleeren over de groote politiek, d.w.z. over de ministerieele portefeuilles.

Opmerkelijk is intusschen de verschijning van een aantal militaire studiën, waaronder van zeer goede militaire schrijvers, die niet alleen uitvoerige plannen ontwerpen voor een toekomstigen veldtocht aan de Oostelijke grens, maar ook voor een eventueelen oorlog met Duitschland de kansen gunstig achten. Wie zal zeggen, of dit optimisme juist is, of dat het van 't zelfde gehalte is als het ‘archiprêt’ zijn van Leboeuf in 1870?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken