Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 15 (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 15
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.20 MB)

Scans (88.17 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (3.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 15

(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 307]
[p. 307]

Van den hak op den tak
Door ΤΙΣ.

Sedert hoeveel eeuwen reeds plant zich dit menschengeslacht op deze planeet voort? Hoeveel ervaring heeft door al die eeuwen heen het eene geslacht aan het andere nagelaten? Indien wij geleerd hadden door de schade en schande van wie vóór ons waren, wijs te worden, moesten wij dan niet nu wel veel wijzer, veel beter zijn dan onze voorouders, veel wijzer en veel beter dan wij zijn?

Maar ziet men niet veeleer alle geslachten telkens weer vervallen in vroegere fouten, in de dwalingen van voorheen, in de dwaasheden, die van alle tijden zijn? Is het niet alsof wij telkens nieuw beginnen, nieuwe menschen op een nieuwe wereld?

En dus...? Geen vooruitgang? Geen ontwikkeling? Geen ‘evolutie’?

Het ware al te ellendig, als men dàt gelooven moest. Men moet gelooven dat wij - wel heel langzaam, maar dan toch: vorderen; dat wij struikelend en vallend vooruitkomen; dat wij naderkomen bij het doel, al schijnt het even ver als vóór eeuwen. Trots al het diep teleurstellende, dat twijfel wekt aan wezenlijke betering, moet men geloo-

[pagina 308]
[p. 308]

ven, moet men hopen. Hopen moet men, al ware het tegen beter weten in,... om niet te wanhopen!

 

* * *

 

Een kind opvoeden, dat is: het geschikt maken voor de samenleving, waarin het straks als mensch zal verkeeren. Daartoe moeten wij het kind veel aanleeren wat het niet - veel afleeren wat het wel vanzelf bezit. Konden wij maar zeggen dat wij het kind louter goede dingen aanleeren, louter slechte dingen afleeren moeten om het voor de samenleving geschikt te maken. Maar helaas, dat heerlijk kinderlijk vertrouwen, die openhartigheid, mededeelzaamheid, onbevangenheid moeten getemperd worden; het kind moet voorzichtig en omzichtig leeren te zijn, gedachtig aan het eigen belang, de woorden wikkend en wegend, zwijgend vaak waar het hart tot spreken dwingt, moet ‘verstandig’ worden, terwijl het zoo goddelijk-onverstandig is.

De opvoedingskunst is niet: van het kind een mensch te maken. De kunst is: het kind toch nog zooveel kind te laten blijven, dat het wel een mensch, maar een goed mensch wordt. En dat is moeilijk. In de marktdrukte van het leven baant zich een weg wie met de ellebogen weet te werken en men loopt er de kinderen onder den voet. Blijft het kind te veel kind, het wordt straks slachtoffer; wordt het te zeer mensch, het beste in hem gaat te loor. Als overal is ook hier het rechte midden 't verkieselijkst, doch bezwaarlijkst te treffen.

 

* * *

 

De wonderen der techniek volgen elkaar op in toomelooze vaart.

Wat de stoutste fantast niet droomen dorst, is straks werkelijkheid.

De uitvindingen... Enz. enz. Men kent het hooglied onzer beschaving.

‘Beschaving’? Dit beduidt letterlijk en wezenlijk dat de ruwe zijden onzer natuur worden geëffend. Maar wat

[pagina 309]
[p. 309]

heeft de stoffelijke vooruitgang met die beschaving des geestes te maken? De uiterst denkbare technische vooruitgang is vereenigbaar met een droef manco aan innerlijke verfijning. De geheel uiterlijke verfijning van levensvormen sluit noch bij het individu noch bij de massa zedelijken vooruitgang in. Toch denken wij ons hoog verheven boven vroegere geslachten, omdat die in het materieele bij ons achterstonden. Doch legt gij den toetssteen der beschaving aan ons geslacht aan, ziet gij dan niet dat de ruwe kanten nog niet afgeslepen zijn, al openbaart zich dan ook de ruwheid anders dan voorheen?

Is de ‘vlieg-’ of ‘vleermensch’ beschaafder wezen dan de passagier van trekschuit of diligence?

 

* * *

 

Indien wij nu eens weten konden hoe volgende geslachten over het onze zullen oordeelen! Wij weten zoo precies te vertellen wat de fouten en gebreken van het voorgeslacht waren, waarin zij dwaalden, wat hun ontbrak. Maar wij zelf - zoo meenen wij - volgen het rechte spoor, langs de lijn onzer idealen moet de toekomst zich ontwikkelen en ons streven wijst den weg, waarlangs onze zonen zullen gaan...

Met uw verlof, die zonen zullen zoo vrij zijn daar het hunne over te denken; zij zullen meewarig het hoofd schudden over onze bekrompenheid, onze misvattingen, ons gebrek aan juist inzicht. Zij zullen over ons richten gelijk wij over wie vóór ons streefden en zochten.

Moet dan niet de geschiedenis der menschheid ons bescheidener stemmen? Ons eigen oordeel over de ouderen van gister moest er ons voor behoeden dat de jongeren van morgen althans niet lachen over onze laatdunkendheid!

 

* * *

 

Hoeveel menschen beijveren zich om de ‘sociale’ quaestie een stap nader tot haar oplossing te brengen! Maar hoe? Door te zeggen wat anderen doen moesten. Als ieder dat eens naliet doch zelf zijn eigen, kleinen, naasten, ‘socialen’

[pagina 310]
[p. 310]

plicht deed, zouden wij dan niet meer vorderen? Want die heele quaestie is immers een quaestie van plichtsverzuim. Nu, zoolang gij over buurmans nietsdoen blijft klagen en hij over uw stilzitten, wat geeft dat dan? 't Zou belachelijk zijn als het niet zoo treurig was dat allen elkaar voortdurend tot het doen van wat elk doen moet aanporren en dat elke aangeporde ook de anderen port en dat dit alles maar jaar in jaar uit in een kringetje zoo blijft doorgaan.

Wie alvast met de daad begint en het zijne doet, die zou recht van spreken hebben. Doch gij zult zien dat juist die zwijgt.

 

* * *

 

Er zijn vrouwen die het kiesrecht begeeren. Wanneer veel vrouwen daarop aandringen, zullen ze het wel verkrijgen, - een bewijs hoeveel ze nu reeds zonder kiesrecht vermogen! Maar meent ge dat ze daarmee aan invloed zullen winnen? Oogenschijnlijk: ja; immers zij zullen dan kiezen en gekozen worden en mee aan politiek doen, mee wetten maken, mee het land regeeren.... O zeker. Maar de massale invloed van de vrouwen zou wel eens verkregen kunnen worden ten koste van de stille kracht die nu de vrouw, zonder kiesrecht, oefent, ook op de publieke zaak. Regeert nu de vrouw in stilte mee omdat zij geen stembillet heeft, - zoodra zij dat bezit zal de man naar haar adviezen niet vragen noch luisteren: zij kan immers ook gaan kiezen! Zal die ruil van latenten tegen openlijken invloed de sfeer der vrouwelijke macht verruimen? Vrouwenkiesrecht zou wel eens minder op ‘de vrijmaking van de vrouw’ dan wel op ‘de vrijmaking van den man’ kunnen uitkomen!

 

* * *

 

Tusschen vrijheid en dwang gaat de slinger in de wereldgeschiedenis heen en weer. Wanneer de vrijheid tot misbruiken leidt, ontstaat het geroep om dwang, opdat die ergerlijke misbruiken toch ophouden. En een tijdlang leeft het menschdom in de illusie dat nu alles goed zal gaan:

[pagina 311]
[p. 311]

de wet zal immers wel den slechtaard - zoo 't heet - ‘mores leeren’. Doch zie, juist die ‘mores’, die zeden, worden niet door de wet geleerd. En dat zonder zeden de wet deugdeloos is, wisten reeds de Romeinen, de wettenmakers der menschheid. Aanvankelijk ontgoocheling dan, als de wet niet afdoende baat geeft. De wet is te slap. Scherper wetten. Even weinig duurzaam effect; de steeds stroever dwang helpt hoe langer hoe minder. Volledige ontgoocheling. Dan maar liever: vrijheid. Reactie. De slinger gaat terug. Het menschdom herademt. Maar de vrijheid leidt tot misbruiken... En... la séance continue.

Wij, thans, zijn in het tijdperk van toenemenden dwang, beginnen al te vermoeden dat de wet niet almachtig is, meenen nog heil in strenger wetten te kunnen vinden. Wacht maar; de slinger gaat langzaam, maar straks neemt hij zijn keer.

 

* * *

 

Alle actie, die zich richt op de ondersteuning van de maatschappelijk-zwaksten, is on-maatschappelijk werk, want daardoor blijven de minstwaardigen in de samenleving voortbestaan en zich voortplanten, terwijl hun te gronde gaan in de orde der natuur ligt en in het belang der maatschappij te wenschen ware.

Wij allen moeten het klemmende van dit betoog erkennen: zeker, de ‘survival of the fittest’ moet ons menschdom heffen op een hooger plan; het is anti-sociaal de werking van de natuurwet te willen tegengaan. Gij hebt gelijk, groot gelijk. Maar ziende de ellende dier minstwaardigen, dier zij 't ook door eigen schuld tot ondergaan gedoemden, kunnen wij de reddende hand niet terughouden. In elk bijzonder geval weer noopt de schreiende nood ons de oogen te sluiten voor de geldigheid der theorie, welker toepassing wij in elk bijzonder geval zoo verschrikkelijk onbarmhartig vinden. Aldus negeeren wij dagelijks in alle voorkomende bijzondere gevallen de als juist erkende theorie.

Zal onze meewarigheid straks blijken wreedheid te zijn geweest? Zal straks ons anti-sociaal werk de societas aan

[pagina 312]
[p. 312]

groote rampen blootstellen? Die vrees bekruipt ons wel als wij daarover nadenken. Dus... denken wij daarover liefst niet na en gaan maar voort, omdat ons hart ons daartoe dringt, al schudt het hoofd ‘neen’.

 

* * *

 

Menig romanschrijver zou liever niet zijn boek willen voorlezen in een kring van fatsoenlijke mannen en vrouwen. Menige fatsoenlijke man of vrouw zou niet onder het gehoor van dien romanschrijver willen zijn, wanneer hij zijn boek voorlas. Maar wat de een niet durft te zeggen, durft hij wel te schrijven en wat de ander niet wil aanhooren, wil hij wel lezen. Is dit niet wonderlijk? Men behoorde niet te schrijven wat men niet zeggen, niet te lezen wat men niet aanhooren wil. Doch het schaamtegevoel, dat bij de mondelinge rechtstreeksche mededeeling remmend zou werken, vervluchtigt wanneer de zetter, de drukker, de uitgever, de boekhandelaar bemiddelaars zijn tusschen den beschaamden auteur en zijn beschaamd publiek!

 

* * *

 

Moet men zijn medemenschen met vertrouwen of wantrouwen tegemoet treden? Wie vertrouwt, wordt bemind en dikwijls bedrogen. Wie wantrouwt, wordt niet bemind en ook dikwijls bedrogen, doch in fijner stijl. Wie vertrouwt, wekt soms bij anderen de eerzucht die bejegening waard te zijn, hetgeen opvoedend werkt. Wie wantrouwt, geeft den ander te verstaan dat men zich niet zonder contrôle op hem kan verlaten; dit werkt altijd demoraliseerend.

Dupe of blank-officier, wat wilt ge zijn?

Het is edelaardig zijn medemenschen te vertrouwen. Maar het is practisch deze edelaardigheid niet te overdrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken