Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 15 (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 15
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.20 MB)

Scans (88.17 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (3.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 15

(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 420]
[p. 420]

Van den hak op den tak
Door ΤΙΣ.

Hetgeen men - met een anachronistischen term - ‘Godsvrede’ noemt, bevat een allergewichtigste les, die men straks niet moge vergeten wanneer meer normale toestanden teruggekeerd zullen zijn. Deze tijdelijke staking van den partijstrijd in de binnenlandsche politiek, zelfs wel in de kerken, is trouwens niet zonder uitzonderingen. Zoo in Frankrijk: al werken daar velen samen voor 't vaderland, ook die vroeger tegenover elkander stonden, zijn er toch politici, die mopperen omdat Joffre eenige generaals ontslagen heeft, die wel niet deugden voor den vijand maar die toch zoo braaf rood waren. Ook ten onzent blijkt het, in en buiten de Kamer, dat er nog verscheidenen zijn die 't landsbelang minstens evenzeer betrokken achten bij hun partijpolitiek: snelle demokratische ontwikkeling onzer staatsinstellingen, uitbreiding van invloed van 't parlement, als bij de zelfstandigheid van ons volksbestaan.

Daarom is het zoo groot een zegen dat wij een kabinet hebben buiten de partijen, boven alles, eigenlijk uitsluitend nationaal; en dat deze regeering door krachtigen arbeid en groote toewijding het volk meesleept. Zij predikt door haar voorbeeld het nationale, het echte, wezenlijke op den

[pagina 421]
[p. 421]

voorgrond te zetten, en al het andere als voor dit oogenblik onbelangrijk ter zijde te laten.

En dit is de zooeven bedoelde les van den ‘Godsvrede’. Straks - laat ons hopen spoedig en zonder schade voor ons vaderland - begint de gewone gang van zaken weer, na de daden de woorden, na toewijding winstbejag, na eenheid partijschap. Dit is onvermijdelijk. Tot op zekere hoogte gewettigd. Maar, dan moeten wij geleerd hebben, dat dit alles van relatieve waarde, van ondergeschikt belang is, dat het heil van 't vaderland niet uitsluitend ligt in ‘onze richting’. Ook in de kerk is dit van belang. Men heeft hier en daar - niet algemeen maar toch partiëel - het statu quo bij verkiezingen laten bestaan met gemeen overleg. Maar - als men dat kon - dan zijn ook de leuzen, die men gewoonlijk als heilig tegenover elkaar stelt en handhaaft, ook zoo heel belangrijk niet. - En dan blijft er iets van ‘Godsvrede’ ook in de normale botsing der partijen.

* * *

Er is in ons lieve vaderland van oudsher geen verderfelijker kwakzalverij dan de deftigheid, die zich voor den ernst uitgeeft. Er zijn lieden, die zich ten eeuwigen dage schamen dat zij niet in een gekleede jas ter wereld zijn gekomen. Deze bekrompen zielen kunnen maar niet vatten welke hooge ernst in een kwinkslag kan gelegen zijn. Wie niet over ernstige dingen slechts spreken durft met stroeven mond en met de zichtbare uitdrukking van het overweldigend besef der plechtigheid, dien stooten zij uit in de buitenste duisternis der onwaardige oppervlakkigen. Aldus miskennen zij het goed recht der on-deftige behandeling van ernstige zaken. Nu is miskenning van eenig goed recht een zeer ernstig iets en dus behoorden de deftigen in een statige vergadering ‘aan de hand’ van eenige ‘doorwrochte’ prae-adviezen eens over de vraag van die miskenning van gedachten te gaan wisselen... Jawel, geen denken aan! zij zouden vreezen het monopolie van den ernst te verliezen.

 

* * *

[pagina 422]
[p. 422]

Van een beroemd sterrenkundige heeft een andere dito eens gezegd dat hij met zijn ontdekkingen jaarlijks God weer wat verder terugdrong. - Domme praat van een geleerd, doch onwijs man. Naarmate ons niets-kennen van de ongemeten mysteriën daarboven iets geringer is geworden, is de angstige beduchtheid van het menschdom in zijn vroegere jaren voor het huivering-wekkende van al dat vaagvermoede oneindig-groote, geworden tot aanbiddende bewondering van de boven menschenbevatting verheven Ordening, waarvan wij beginnen te begrijpen dat zij dit ongekend Al bestuurt...

Noemt gij het zetten van luttele schreden op dit eindeloos veld der kennis van dien Kosmos, noemt gij die stijgende bewondering en dit dieper ontzag, een terugdringen van God; - ik vraag: wie of wat uw ‘God’ dan wel zijn mag?

 

* * *

 

Wanneer gij aan een dier kondt duidelijk maken wat het beduidt dat ‘eigendom diefstal’ is, - hij zou het niet aannemen. De ‘derde’ hond, die met het been der vechtende twee wegloopt, weet zeer wel dat hij steelt; de twee strijden om den eigendom, erkennen dien dus in beginsel. Elk dier beschouwt als zijn persoonlijk eigendom wat hij als vrucht van zijn speurzin, zijn moed, zijn moeite, zijn arbeid heeft verworven. Aanranding van dien eigendom gevoelt hij als een onrecht, ook al staat hij weerloos tegenover den sterkeren dief.

Ook hierin zijn de dieren verstandiger dan sommige menschen: dat zij nooit aan Proudhon's paradox zouden gelooven. Alleen de koekoek oordeelt dat diefstal eigendom is.

 

* * *

 

O het dierbare stelsel! Wie er maar een te pakken heeft, is gelukkig; hij koestert het lieve ding, poetst het op, zet het voor Jan en alleman te pronk. Het is zijn talisman, zijn orakel, wordt zijn dwingeland. Wat niet in zijn stelsel past, weg er mee! Heeft buurman een ander stelsel? Hoe kan de vent dat malle ding een dag in zijn huis dul-

[pagina 423]
[p. 423]

den? Dàt een stelsel? 't Lijkt er niet naar. Maar het mijne, kijk eens het mijne! Alles wat ik doe, past er precies in. Wat blieft u?

Deze gelukkige menschen kennen niets verschrikkelijkers dan onstelselmatigheid of stelselloosheid. Dat is de doodzonde, waarvoor geen vergeving te vinden is. Stelselloosheid? Maar meneer, dan staat de wereld op haar kop; dat is het eind van alle dingen.

Eenvoudige, brave, stelselmatige, kortzichtige zielen, weet gij dan niet dat de wereld nooit door een stelsel groot geworden is en dat, indien zij te gronde gaat, dit geschieden zal omdat zij sterft aan een ‘isme’?

 

* * *

 

Het wordt hoog tijd dat een tweede Thackeray weer eens een ‘Boek der Ploerten’ schrijft. Elke tijd heeft zijn eigen ploerten. Ik weet niet of die van vroeger tijden hinderlijker waren dan die van thans: ik ken de doode ploerten alleen bij overlevering, de levende door eigen aanschouwing. Misschien is de ploert onzer dagen verfijnder geworden, wat de zaak niet beter maakt. Ook ben ik geneigd te gelooven dat hij aan invloed op de menigte heeft gewonnen, meer dan voorheen de massa imponeert, minder als zoodanig wordt herkend. Is dan wellicht heel onze samenleving wat ‘angehaucht’ met ploertigheid? Onderscheidt zij met minder scherpen zin dan geslachten vóór haar deden, schijn van wezen? Er zijn teekenen, die er op wijzen....

Maar welk onthaal zou dan een nieuw ploertenboek vinden? Zou men er nog... althans zijn buurman in herkennen? Ach, het is misschien maar beter dat het ongeschreven blijft! Het zou voor velen, àls zij zich herkenden, een te wreede ontgoocheling zijn. Laat ze maar doorploerteren!

 

* * *

 

In moderne romans vindt men het beeld geteekend van het jonge meisje of den jongen man, die het - natuurlijk dood-muf en wanhopig-bekrompen - ouderhuis

[pagina 424]
[p. 424]

uitloopt, met alle wetten van gebruik en fatsoen breekt, zich ‘vrij’ maakt van al wat ‘conventie’ heet en dan, in moderne conventie van ongebondenheid vervallend, ongelukkig wordt (hoewel de schrijver ons het tegendeel wil doen gelooven), omdat wel heel de inhoud van het vroegere leven als ballast is weggeworpen, maar geen nieuwe en zeker geen betere inhoud daarvoor in de plaats is gekomen. Voor jonge lezers, die den rampzaligen afloop niet lezen tusschen de snorkende slot-regels door, zijn dit gevaarlijke tendenz-boeken; den weg dier helden en heldinnen volgend loopen zij te pletter tegen de phraseologie, waarmee hun levens-hoofdstuk besluit.

Een gewilde term in zulke boeken is dat de jonge man ‘zijn leven’ moet ‘uitleven’. Ware het niet juister te zeggen dat hij ‘uit zijn leven leeft’, gelijk hij als knaap uit zijn buisjes en broekjes groeide? Men moet niet te groot voor zijn leven willen worden. 't Staat zoo gek, uit zijn leven gegroeid te zijn.

 

* * *

 

Over de beide halfronden der wereld bestaat er zooiets als de aan Jan Publiek onbekende, quasi-maçonnieke broederschap tusschen alle fijn-gevoelende en fijn-besnaarde naturen. Zij herkennen elkander en zij begrijpen elkander zonder eenige taal of teeken. Onder de elleboog-duwen der dringende menigte gaat elk hunner stil zijns weegs; ziet hij in de massa een broeder, een enkele blik van oog tot oog is voldoende voor de stille verstandhouding. Zij spreken, schrijven, handelen niet voor de kijvende en vloekende menschen op de markt, die noch hun woorden verstaan, noch hun boeken begrijpen, noch hun handelingen waardeeren kunnen, maar voor elkaar, voor de onbekende broeders, die allen door hun woorden, boeken, daden elkaar opbeuren en bemoedigen om te midden van het vuil der wereld het blanke vaandel der aristocratie van geest en gemoed ongerept te bewaren en dat over te geven in de handen van jongeren, die straks weer aan jongeren het zullen overreiken, opdat zoo van geslacht op geslacht de

[pagina 425]
[p. 425]

hoogste goederen der menschheid als het kostbaarst erfdeel der besten onzer door alle eeuwen heen van ondergang blijven gered.

 

* * *

 

Is het ware talent of zijn slechts de dommen bescheiden? Pijnlijke vraag! Gij, zijt gij bescheiden? Indien gij onbescheiden genoeg zijt om uzelf de deugd der bescheidenheid toe te kennen, rekent gij u tot de ware talenten of de dommen? Pijnig u met het dilemma niet, de zaak is heel eenvoudig. Bescheiden... niet te schijnen maar te zijn, dat kunnen slechts zij bereiken, die hoog genoeg staan om de kleinheid van hun eigen kunnen en kennen te meten aan het grootere. Zoo hoog te staan, kan nooit der dommen deel zijn. Hoe meer kennis gij gaart, hoe dieper gij in 't wezen der dingen tracht door te dringen, te meer ziet gij hoe weinig dat vele is. Slechts wie, geestelijk en verstandelijk, arm is, kan zich rijk wanen. Gij kunt niet anders dan bescheiden zijn, als gij waarlijk door naar veel kennis te streven de volle diepte van uw onkunde hebt leeren peilen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken