Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 15 (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 15
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.20 MB)

Scans (88.17 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (3.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 15

(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 286]
[p. 286]

Van den hak op den tak
Door ΤΙΣ.

‘De beweging’...! Een anarchistisch predikant - oude kennis uit de schooljaren - zei mij dat hij reeds jaren ‘in de beweging’ was; ik wenschte hem daarmee geluk. Het is een gewone term; een tijdschrift ten onzent noemt zich ‘De Beweging’. Zonder meer. Als men zich maar beweegt. In welke richting? In die der... beweging. - Beweging: dat beduidt: heden ergens anders staan dan gister. Stilstand is achteruitgang. Dus: bewegen wij ons, voortdurend! Is 't niet om duizelig te worden, zich tot een menschelijk perpetuum mobile te maken?

Welbezonken inzichten; door studie en ervaring gevestigde overtuigingen; rustige overweging van wat de theorie leeraart en de praktijk aan de hand doet; werken naar inductief stelsel, door deductie verbeterd; kalm beraden en stil nadenken;... vieux jeu. Wat kan er bezinken in de eeuwigdurende beweging? Uit de altijd woelende draaikolk, uit de gestadige beroering van allerlei vluchtige denkbeelden en één-dags-begoochelingen borrelt van-alles naar boven, dat straks weer in kwalijk-riekende gasbellen uiteenspat. Wat nood, leve de beweging!

 

* * *

[pagina 287]
[p. 287]

Veel menschen zouden gelukkig zijn of althans niet ongelukkig, als zij op de jacht naar het geluk niet naar het volstrekte zochten, maar naar het betrekkelijke, dat bereikbaar is. Het volmaakte geluk is onvindbaar; wie het zou vinden, zou niet weten dat hij 't gevonden had. Wij kennen het geluk alleen als de voorstelling hoe heerlijk het zijn zou geen onvervulde wenschen te hebben; waren al onze wenschen vervuld, wij zouden het niet beseffen, tenzij de herinnering aan vroeger leed overbleef, maar dan zou die ons geluk verstoren. Of, persoonlijk gelukkig zijnde, zouden wij getuigen blijven van anderer leed en dan toch daaronder rampzalig zijn, als wij geen versteende egoïsten waren. Doch als egoïst zouden wij ook weer niet gelukkig kunnen wezen. Daarom reeds is voor den enkele - dus ook voor allen - volmaakt geluk onbereikbaar.

Zoek dan naar het betrekkelijke, bereikbare. Zoo kunt ge tevreden zijn, d.i. in vrede met uzelf en uw lot leven, bijna gelukkig. Slechts blijft dan over een zachte weemoed over de wellicht ruime mate, waarin gij tot bescheidenheid in wenschen u zelven dwingt. Maar ook dat went. En naar gelang gij u daaraan gewent, wint ge in tevredenheid, stijgt uw rustige bescheidenheid, een stil bijna-geluk, dat het mopperen veracht en het vragen verleerd heeft.

 

* * *

 

Aan vormen moet men niet te veel hechten en niet te weinig, zij zijn niet alles en niet niets. Wij kunnen ze niet missen, maar ze mogen ons niet overheerschen; licht worden ze zinledig en ‘emportent le fond’. - Bij het te veel of te weinig hechten aan vormen is het verstandig altijd wat in de contramine te zijn. Leeft ge in een tijd, waarin de vorm te bazig wordt, toon door uw voorbeeld dat men daartegen moet durven optreden. Ziet ge dat vormen door de meesten veronachtzaamd worden, heb den moed ze in eere te houden.

Wat naar dezen regel thans plicht is? Velen zien zekere moderne flinkheid in onvormelijkheid en vormloos-

[pagina 288]
[p. 288]

heid, die welopgevoeden als lompheid en grofheid aandoet. De als ouderwetsch uitgekreten courtoisie was en is in den vollen zin van het woord wel-levendheid en wel-levenskunst. N'est pas courtois qui veut. Als elke kunst kan men door gezette beoefening het hierin tot een zekere hoogte brengen, maar men moet eerst de behoefte gevoelen zich haar eigen te maken en er een zekeren natuurlijken aanleg voor bezitten. Er zijn er, die 't nooit leeren en dat nooit bemerken of zich al een heel heer wanen, terwijl ze niet dan geäffecteerde apen zijn. De affectatie is het spotbeeld der wellevendheid en brengt haar bij de oppervlakkigen in discrediet.

 

* * *

 

Si jeunesse savait, si vieillesse pouvait! IJdele wensch: de jeugd, die ‘weet’, heeft haar wetenschap met haar jonkheid betaald; de oude man, die nog ‘kan’, is nog niet oud. Zoo is 's menschen levensloop: de minst eigenwijzen onzer nemen wat ervaringslessen van hun opvoeders aan, maar allen - d' een min, d' ander meer - worden we slechts door scha en schande wijs. Dan, wijs geworden, zien we den dag van het niet-meer-kunnen naderen. De tusschentijd, voor ieder onzeker van duur, is voor allen te kort: men ‘weet’ eerst goed, wanneer men niet meer ‘kan’...!

En dus? En dus: stevig werken, zoodra men reeds weet en zoolang men nog kan. Stevig werken voor een hoog doel. De voor scha en schande zoo duur gekochte wetenschap mag niet verspild aan het minwaardige; als we niet meer kunnen, zal er wel teleurstelling zijn over het te weinig bereikte, maar mag er geen wroeging zijn over de richting van het streven. En voorts: berusten in dit onvermijdelijke, dat wij, tot werken geroepenen, eerst laat goed beginnen kunnen en reeds vroeg onbevredigd eindigen moeten.

Werke maar ieder - in 't groote of in 't kleine, al naar hij kan - wat hij kan aan den bouw der wereld, waaraan vele geslachten vóór hem werkten en na hem werken zullen; en geve hij de rest over, bedenkend dat het ook hem maar gegeven kan zijn een steentje bij te brengen en

[pagina 289]
[p. 289]

dat het genoeg is als hij het zijne - al het zijne - trouw heeft gedaan. Het is even onbillijk van zichzelf als van anderen het ‘ultra posse’ te vergen.

 

* * *

 

Oud worden lijkt mij geen kunst: men laat zich maar leven; hoe minder men zich van 't leven aantrekt, des te langer rekt men het, allicht. Geen kunst dus, voor wie althans zoo leven kan, zich zoo kan laten leven.

Maar oud zijn schijnt mij een moeilijke kunst. Als er geen wroeging is over de onherroepelijke mislukking van het leven (waardoor de ouderdom ondragelijk wordt), berusten in de vele onvermijdelijke mislukkingen in het leven. Oud zijn met gratie en elegantie; doch zonder coquetterie. Met juist genoeg beide van (de Génestet's) levenslust en stervensmoed. Opgewekt met het open graf voor de voeten en den open hemel voor oogen. Niet ongeduldig als het uur nog maar niet slaan wil en niet onwillig als het slaan van het uur nog verrast. Bereid om welgemoed te gaan of te blijven naar 't vallen zal. In stille afwachting van de rust, als de huiswaarts keerende moede werker. Met een weemoedigen glimlach achterom- en rondziend naar het vele kleine dat zoo groot scheen en velen nog zoo groot schijnt. Zóó het late leven levend dat daarvan een teere, lieve herinnering blijven moet. Zooals het steeds weldadig aandoet een moeilijke kunst wel beoefend te zien, is het een lust den oudendags-artiest gade te slaan.

‘De Senectute’ is het laatste hoofdstuk dat wij schrijven... als wij er aan toekomen. Het moet met vaste hand, zonder vlekken van tranen, zonder doorhalingen en kladden, bange vraag- en emotiewekkende uitroepteekens het boek besluiten, totdat de Dood komt en zet den finalen streep er onder.

 

* * *

 

De man, die weigert de wezenlijkheid van het onzienlijke aan te nemen, is als hij, die het bestaan der sterren alleen in den nacht erkent, daar ze overdag niet waarneembaar

[pagina 290]
[p. 290]

zijn voor zijn oog. Hij weet niet, immers ziet niet, dat zij er overdag ook zijn. Of ze er werkelijk zijn overdag? Hij kan dat door een redeneering aannemelijk achten: hij verwacht (gelooft) dat ze, na gisteravond zich te hebben vertoond, ook van avond zich vertoonen zullen en dus in dien tusschentijd er ook wel zullen geweest zijn.

Is zulk scepticisme ongerijmd? Het is consequent. Wie als bestaand slechts aanneemt wat hij ziet, kan ook slechts iets als bestaand aannemen zoolang hij het ziet. Maar zoo dwaas is niemand. Onze blik reikt niet verder dan den gezichteinder, maar wie twijfelt er aan, dat er land ligt achter dat land, zee achter die zee? Wij zien dingen die er niet zijn en dingen die er zijn zien wij niet. Niemand onzer durft de consequentie van zijn scepsis aan.

‘Maar het onzienlijke is onbewezen!’ - Onbewezen is ook het zienlijke: het zien levert geen bewijs. Oppervlakkig is elk scepticisme: het komt niet verder dan de misleidende oppervlakte. Terecht noemt men den profeet, die door en achter en over de dingen heen schouwt, een ziener.

 

* * *

 

Het bekende antwoord van den vader aan zijn zoon op diens vraag: ‘Wat is een “weldenkend” mensch?’ - ‘Dat is een mensch, die denkt zooals ik!’ - dat antwoord is toch waarlijk echt menschelijk. Wie anders oordeelt dan ik, hoe kan ik hem gelijk geven? Gaf ik hem gelijk, ik zou moeten oordeelen als hij. Hoe ontkomt men ooit aan die sluitrede? Wij kunnen wel ons best doen om heel ruim in onze opvattingen te zijn en ons zelven voor te houden dat de waarheid ook bij onze tegenstanders zijn kan, - wij nemen toch aan dat de waarheid bij ons is en dat ieder ander dwaalt. Onze begrippen van fatsoen, eer, plicht achten wij de juiste. Maar dat spreekt toch vanzelf! Onze ruimheid, onze verdraagzaamheid is een van buiten af ons aangeleerd begrip waartegen we telkens in opstand komen. Het valt ons zwaar ‘liberaal’ te zijn; wij zien een verflauwing van grenzen, een uitwisschen van stel-

[pagina 291]
[p. 291]

ligheden in de neiging om aan anderer leer vol bestaansrecht toe te kennen. Eigenlijk is ieder onzer geboren ketterjager, maar we zijn beschaafd genoeg om die aangeboren zucht te onderdrukken. Wat ons niet altijd gelukt. Intusschen blijft de oefening in die onderdrukking even noodig als heilzaam voor ons en de andersdenkenden.

 

* * *

 

Een bijzonder dwaze, toch chronisch weerkeerende inval der kunstenaars is: de romantiek af te schaffen. Romantiek is valsch, is onnatuur, is sentimenteel boerenbedrog... Jawel, maar de romantiek laat zich niet afschaffen. Zij is het bloempje op den steenhoop, het zonlicht op de mestvaalt, de goddelijke fantasie bij de leelijke werkelijkheid. En zij is vooral het broodnoodige overbodige. De menschen kunnen zonder romantiek niet leven en eischen dus romantiek. Wie hun die niet geeft, wordt afgewezen als juist niet brengend wat allereerst werd gevraagd.

De kunstenaars zelven kunnen er trouwens ook niet buiten, al verbeelden zij zich dat. In hun realisme, naturalisme en andere ‘ismen’ gaat de romantiek min of meer schuil, maar zij is er in aanwezig. Voor het publiek is dat echter niet genoeg. Dat wil liefst de volle, zuivere romantiek en verzekert het grootste debiet, de warmste liefde aan wie daarvan het meest geeft en het zuiverst. De ‘ismen’ verromantiseeren. Totdat er weer reactie komt, in naam der kunst, die immers geen tendenz (ook geen romantischen) duldt. Maar straks zegeviert weer de romantiek, die zoo oud is als de wereld en zoo oud als zij worden zal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken