Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 18 (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 18
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.51 MB)

Scans (78.69 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 18

(1918)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Leestafel.

P.H. van der Kemp, Oost-Indiës inwendig bestuur van 1817 op 1818, naar oorspronkelijke stukken. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff. 1918.

In dit nieuw bewijs van Van der Kemp's onvermoeide werkzaamheid worden, met een onvermijdelijk aantal uitweidingen die buiten het kader 1817-'18 vallen, in hoofdzaak behandeld: Falck als minister; weduwenfondsen; onderwijs, wetenschap en kunst; kerk en zending; slavernij; verblijfrecht, handel en scheepvaart.

Er zijn velerlei verzachtende omstandigheden aan te voeren; de Regeering had niet te klagen over de quantiteit, maar des te meer over de qualiteit harer dienaren, - maar erkend moet worden dat ons ‘inwendig bestuur’ op Java (de Buitenbezittingen telden nauwelijks mee) in den eersten tijd van het herstel van het Nederlandsch gezag veel te wenschen liet; wàt men deed, deed men maar al te dikwijls òf half, òf slecht. Herhaaldelijk treffen wij in het hier aangekondigd werk, waarlijk niet ten onrechte, het woord ‘lijdensgeschiedenis’ aan.

Het sterkste voorbeeld van ‘idiote bepalingen’ - de uitdrukking is van Van der Kemp, bl. 277 - is dunkt mij wel de tariefverordening van 1818 met hetgeen daarmede samenging: alle ‘overzeevaarders’ mochten alleen te Batavia laden en lossen, de goederen, bestemd b.v. voor Semarang en Soerabaja of van daar uit te voeren, moesten door kustvaarders worden overgebracht. Ook hierdoor werkte onze Indische Regeering krachtig mede tot de verwonderlijk snelle opkomst van Singapore!!

Laat ik hier even aanteekenen, alleen als bewijs dat ik het boek aandachtig las, dat op bl. 278 (midden) de opmerking van Van der Kemp: ‘Dus ten behoeve van reizigers!’ mij niet juist schijnt; Van der Capellen sprak van het geval ‘dat noodwendig transporten moeten plaats hebben ten gerieve van particulieren’, en had dus, dunkt mij, het oog op goederenvervoer in het belang van particuliere handelaren, in tegenstelling met het vervoer van

[pagina 125]
[p. 125]

goederen voor 's lands dienst. Na dit intermezzo wil ik, met volle instemming, hier deze zinsneden (bl. 287) van Van der Kemp overnemen:

‘Eerst op het einde der regeering van Van der Capellen kwam men tot het inzicht, ‘dat het eene ongerijmdheid was om langs eene kust, van eene zoo groote uitgestrektheid als het eiland Java, slechts eene haven te hebben voor den handel met het buitenland. Maar het kwaad was gesticht; Singapore had zich gegrondvest; inlandsche en Europeesche handel, wars van de vexatiën, van de omslachtige formaliteiten, van de onredelijke boeten en andere strafbepalingen op verzuimen, zelfs op onwillekeurige!!, van het alles vernietigende slechte geldstelsel, had voor goed den rug gekeerd tegen een bestuur dat van de eischen des handels, zoowel als van het muntwezen, niet het geringste begrip bleek te hebben’.

Zoo geeft de geschiedenis tal van duur gekochte, en toch niet steeds behoorlijk ter harte genomen lessen; niet alleen op staatkundig, maar ook op staathuishoudkundig gebied.

E.B.K.

Edw. B. Koster. Verzamelde gedichten (poëzie en rhythmisch proza). Onveranderde Volksuitgaaf. G.A. Kottman. 's-Gravenhage, 1917.

Dr. Kosters poëzie, gelijk zij in dezen bundel is saamgebracht, heeft een, in den goeden zin des woords, populair karakter. Een volksuitgave daarvan te bezorgen, ligt in den aard van het werk zelf. Het is Hollandsch in verscheiden opzichten, naar de zuiverheid der taal, de duidelijkheid van de zegswijze, de voorstelbaarheid van den inhoud en de gelijkmatigheid van de dichterlijke aandoening. In bizonderen zin zijn deze gedichten Nederlandsch, doordat ze het Nederlandsche landschap en de Nederlandsche natuur telkens weer tot hun stof hebben en in beschrijvende lyriek verheerlijken. De bewondering voor land en stad in de onderscheiden streken des vaderlands en bij onderscheiden jaar- en dagtijden is de sterkst-werkende prikkel voor dezen dichter-wandelaar; zooals bij het overzien der gedichten-titels al aanstonds blijkt. Dat Dr. K. zoo gaarne beschrijft en beschrijft na waarneming; dat het observeerend element in zijn werk zoo grooten rol speelt, hangt saam met zijn dichterlijk temperament, dat, hoewel lyrisch gestemd, toch niet vooral lyrisch is. In de tegenstelling van scheppende subjektiviteit èn ontvankelijkheid voor het objekt, is de lyrische dichter het meest bedeeld met de eerste gave, terwijl de andere

[pagina 126]
[p. 126]

de gaaf is van den plastischen kunstenaar, en ook deze gedichten geven bij voorkeur plastiek. Ook daarin zijn ze Nederlandsch; zij roepen telkens de herinnering aan Staring op, die immers ook het plastisch vermogen tot zijn dichterlijk erfdeel ontving. Ik bedoel hiermede niet een louter objektieve geaardheid, die zich niet inleeft in het waargenomene en het beschrijven als kopieeren opvat, want Dr. K. bewijst juist een voortdurende vriendschap met het voorwerp van zijn kunst en een medeleven met de dingen rondom. Maar deze gestemdheid is een andere dan de scheppende, die voorwerp, landschap, stad, leven, mensch, gebeurtenis, natuur, overbrengt in de atmosfeer van den geest. Dr. K. voelt veeleer in het voorwerp een daaraan eigen leven. Deze objektiviteit mist nu de groote subjektieve bewogenheid. Een gelijkmatige gestemdheid spreekt uit rythme en taal zijner gedichten, die ook wel eentonig kan zijn, hoewel tegen onecht pathos gewaarborgd. Het dichterlijkovertuigde, de rijzing en daling der meeslepende aandoening zijn niet zijne gave. Daarom zijn deze verzen het minst gelukkig waar zij het observeerbare en voorstelbare verlaten en in de sfeer der hoogere verbeelding overgaan (op een enkele uitzondering na zooals in het gedicht ‘De Wind’). Ook om deze reden acht ik Dr. K.'s werk van echt Hollandsch karakter; het brengt niet in een eigen dichterlijke wereld binnen, maar in de dichterlijk aangevoelde werkelijkheid. Het verheugd mij Dr. K.'s grootste gedicht Niobe hier opnieuw gedrukt te zien. De vlotte loop en klare voorstellingsaard en de zuivere taalbouw van dit dichtstuk hebben mij steeds bekoord.

B. de H.

R. Zuyderhoff, Lid van de Algemeene Rekenkamer. De Rijks Directe Belastingen. Eenige beschouwingen, critiek en denkbeelden naar aanleiding van de aanhangige herzieningsvoorstellen. Rotterdam. W.L. en J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij, 1918.

De samensteller van dit geschrift is door zijn vroegere werkzaamheid in Indië en hier te lande met onze belastingwetgeving in nauwe aanraking geweest; een oorspronkelijk niet voor openbaarmaking bestemde studie omtrent Treub's ontwerpen heeft hij ‘verruimd, veralgemeend en afgewerkt’ alvorens haar - bescheidenlijk als ‘boekje’ - uit te geven. Na een kort overzicht van de ontwikkeling der directe belastingen en van haar geschiedenis in Nederland sedert 1813 bespreekt hij de (in December 1917) aanhangige wetsontwerpen, waarna hij ‘enkele denkbeelden’ ontvouwt

[pagina 127]
[p. 127]

en zijn conclusies in een ‘slotwoord’ neerlegt, waarop nog verschillende bijlagen volgen.

Het komt mij voor dat deze studie van den gezaghebbenden Schr. de aandacht van belangstellenden ten volle waard is. Maar wij leven snel in tijden als deze en dit geldt (ten deele) ook van de behandeling der belasting-ontwerpen door de Volksvertegenwoordiging. Daardoor verliezen beschouwingen als deze vrij spoedig hare actualiteit. Zoo moet de Schr. in een noot van zijn slotwoord herinneren aan het feit dat de door hem afgewezen dividend- en tantième-belasting ‘inmiddels’ door de Eerste Kamer (‘zij het niet zonder protest’) is aangenomen. Des heeren Zuyderhoff's oordeel komt hierop neer, dat afgezien moet worden van de voorgestelde invoering van tantième-, effecten-, doode hand- en bestemmingsbelastingen, ook van de voorgestelde wijziging der grondbelasting, dat wenschelijk ware invoering eener belasting op de vermogensvermeerdering, spoedige herziening der belastbare opbrengst van de onroerende goederen voor de grondbelasting, radicale hervorming der naamlooze-vennootschappen-belasting en herziening der tarieven van de inkomsten- en vermogensbelastingen.

Wij zijn thans - ik schrijf dit half April - zoover genaderd, dat met vrij groote zekerheid te zeggen is welke van Treub's ontwerpen wèl en welke niet kans hebben nog vóor het zomer-reces, d.i. vóor het definitief scheiden van deze Kamer te worden afgedaan. Van de door Schr. veroordeelde effecten-belasting b.v. staat wel vast dat zij geen kans meer heeft. Het is niet anders: de geschiedenis achterhaalt spoedig de actualiteit van beschouwingen als deze. Maar het is waar, dat haar beteekenis niet alleen, zelfs niet voornamelijk in de actualiteit is gelegen. Want het vraagstuk zelf zal nog wel heel lang aan de orde blijven.

H.S.

Tochten door Jan Prins. Amsterdam. W. Versluys. Getijden idem.

De gedichten van Jan Prins hebben al wat noodig is om in den goeden zin des woords populair te worden. De dichter beschikt over een zeer gemakkelijke dictie, geleidelijk rythme, vlotte rijming, klaarheid, verbeeldingskracht en voordracht. Zijn verzen hebben een vloeiende muzikaliteit.

 
Ik zie Venetië in het licht zich baden,
 
Van heel een wereld stroomt aan hare kaden
 
de rijkdom toe. Tegen de ronde kust
 
is zij een zwaan die op het water rust.
[pagina 128]
[p. 128]
 
Wanneer de nacht valt, worden de kanalen
 
tot ondoorgrondelijke diepe zalen
 
van stilte en vindt, wie daar zijn gondel voert,
 
den avond met den hemel zelf bevloerd.
 
Over het water komen van gitaren
 
de verre en zoete klachten aangevaren,
 
en onbespied, onder de gondeltent,
 
in een verrukking, die geen zijn erkent
 
buiten zichzelve, de oogen diep in de oogen,
 
en hart aan hart, en mond tot mond gebogen,
 
beleven - onbewust van toekomst, tijd
 
of oogenblik - Twee menschen de eeuwigheid.

Ik geef dit staal maar had evengoed een ander kunnen kiezen; de kunst van Jan Prins heeft overal dezelfde dichterlijke vloeiendheid. Het dichterlijk temperament dat zich daarin uitspreekt heeft geen verborgen diepten, geen onderbewuste gronden, maar leeft in het daglicht en kan pikturaal heeten. Zooals een schilder van de oudere school erop uit trok om in de natuur zijn indrukken te ontvangen en vol imspressies en met een vol schetsboek huiswaarts keerde, evenzoo schijnt wel Jan Prins zijn indrukken van overal te ontvangen en vlot in schets te brengen. Waarneming, herinnering en ervaring bieden hem tal van onderwerpen die zijn taal in beeld brengt. Maar wanneer ik in den dichter den denker zoek, den grooten mensch, levensvorscher, verbeelder van de levensbeweging, ziener van zijn afgronden en hoogten, dan moet ik bij den poeet van Getijden en Tochten, voorbijgaan. Maar te genieten geeft hij, en hij is een waarachtig dichter.

B. de H.

 

Voorts zijn door de redactie ter aankondiging ontvangen de navolgende boekwerken:

Leo van Puyvelde. L'orientation nouvelle du mouvement flamand. Amsterdam. P.N. van Kampen en Zoon, 1917.
M. Tschoffen. Le Sac de Dinant et les légendes du livre blanc allemand, du 10 Mai 1915. Leiden. S.A. Futura, 1917.
J.F.M. Sterck. Oorkonde over Vondel en zijn kring. N.V. Uitgevers-Maatschappij, voorheen Paul Brand. Bussum, 1918.
Dr. A.G. van Hamel. Zeventiende-eeuwsche opvattingen en theorieën over Litteratuur in Nederland. 's Gravenhage. Martinus Nijhoff, 1918.
Nieuwe Banen, onder redactie van Dr. A.H. de Hartog, 11e jaargang. Januari 1918. Amsterdam. A.H. Kruyt.
F.J. Krop. Het dreigend gevaar van een zeker antimilitarisme. Rotterdam, Boekh. J. Amesz. f 0.35.
Ir. M.W. Polak, w.i., Bezwaren tegen de opvattingen der relativisten. Deventer. AE. E. Kluwer, 1918.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Tochten


auteurs

  • E.B. Kielstra

  • Henri Smissaert

  • J.D. Bierens de Haan

  • over Edward B. Koster

  • over P.H. van der Kemp

  • over R. Zuyderhoff