Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 18 (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 18
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.51 MB)

Scans (78.69 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 18

(1918)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

Gedichten
Van Carel Clivaert.

De abrikoos.
 
Eer nog de wereld groen zich tooit,
 
Eer hooger zon dit wolkenheir verstrooit,
 
Heeft aan zijn stam, nog zwart en kaal,
 
Mijn abrikoos zijn bloesempracht ontplooid
 
En, onder luchten laag en vaal,
 
Mijn tuin verheerlijkt tot een lentezaal.
 
 
 
Als een voorzegging van geluk
 
Staat hij in pracht en tart den winterdruk,
 
Die nog natuur in doodsvrees hult,
 
En rijst in hoop dat hem de vrucht geluk.
 
 
 
Zoo bloeit mijn hart in weelde' - en duldt -
 
En wacht dat zich deze' aarde' in lust vervult.
[pagina 210]
[p. 210]
De oogen van den monnik.
 
In zijn kluize' een kloosterbroeder
 
Voor Maria's aanschijn lag
 
En de lichte Hemelmoeder
 
Met beloken zinnen zag.
 
 
 
Daaglijks bad hij zonder flauwen:
 
‘Heilge Vrouw der deerlijkheid,
 
Laat mijn sterflijk oog aanschouwen
 
Eéns uw volle heerlijkheid’.
 
 
 
En na maanden vurig smeeken
 
Sprak hem 't beeld dit wonderwoord:
 
‘'t Oog dat zag moet u ontbreken;
 
Wilt gij 't, zij uw wensch verhoord.’
 
 
 
En hij bad na klein bedenken:
 
‘Laat mij Vrouwe' uw gunst geschiên;
 
Dat ik 't rechter oog u schenke,
 
't Linker voort me' op aarde dien.’
 
 
 
En hij zag haar beeldnis groeien, -
 
't Half gezicht in de' arm bedekt, -
 
Lichten, stralen, branden, gloeien,
 
Dat hem hart en oog doortrekt.
 
 
 
Roerloos was hij neergezegen. -
 
Met een stillen vrede-lach
 
Voor Maria's beeld gelegen
 
Vond men hem den andren dag.
[pagina 211]
[p. 211]
 
't Rechter oog in schouwend staren,
 
Dat de broeders wonder gaf,
 
Was aan 't aardsche licht ontvaren,
 
Straalde' een hemelschijnsel af.
 
 
 
Glanzend trad hij door de gangen,
 
Oog en hart vol heilgen brand;
 
Hemel-lichte lofgezangen
 
Schreef zijn plots kunstvaardge hand.
 
 
 
En hij had het boek volschreven;
 
Hief opnieuw met smeeken aan:
 
‘Ook het oog me' op aard gebleven
 
Moet in uwen glans vergaan.’
 
 
 
Hooger nog is 't beeld gerezen,
 
Heller blonk 't als de' eerste keer. -
 
't Oog in godlijk licht belezen
 
Had geen aardsche zinnen meer.
 
 
 
En men hoorde' een wonder zingen,
 
Heerlijk boven aardsch geluid,
 
't Huiverend convent doordringen
 
Van des heilgen boetcel uit.
 
 
 
Gansch in hemelsch vuur ontsteken,
 
Trad hij zingend naar 't altaar;
 
Voor zijn blinde schreden weken
 
Muur en poort met eergebaar
 
 
 
‘Zalig, zalig zijn de blinden,
 
Aan een eeuwig licht verstaard,
 
Die den hemelvrede vinden
 
In een wenschend hart op aard!’
 
 
 
En zij hoorden 't weinig dagen,
 
Tot hij zingend hun ontsliep -
 
Ginder waar zijn oogen zagen
 
Hem Maria tot zich riep.
[pagina 212]
[p. 212]
Endymion.
 
Nu ligt de schoonste herdersknaap
 
Endymion in dichten slaap,
 
Daar peppelblaên hem dekken;
 
Waarheen Selene's zacht gezicht
 
De minnebleeke stralen richt
 
En waagt hem niet te wekken.
 
 
 
Zij straalt van hoog en schouwt hem aan;
 
Nooit kan haar wenschen tot hem gaan,
 
Maar moet in liefde zwijgen.
 
Selene zucht en huivert teer,
 
Daar is geen weg tot hem terneer,
 
Hij kan tot haar niet stijgen.
 
 
 
‘Hoe zou ik, mocht het, neergesneld
 
Naast hem mij leegren daar in 't veld
 
En hem in liefde' omvangen;
 
Dat ik zijn schoonheid kloppen voel
 
En in zijn bruisend leven koel
 
Dit nooit gestild verlangen.
 
 
 
‘Maar zóo ik hem mij geven kon,
 
Zoude' aan mijn lief Endymion
 
Ik zulken vrede smaken?
 
Zoo ik een sluimrend sterveling
 
Aan mijn versmachte borst ontving
 
En deed hem niet ontwaken?
[pagina 213]
[p. 213]
 
‘Mocht ik als slechte herderin,
 
Naar menschendrang en meisjes zin
 
Tot 's herders leger sluipen! -
 
Maar ach, ik kan hem hier vandaan
 
Niet meer dan door de peppelblaên
 
Met smiltend oog begluipen.’
 
 
 
Zoo zucht zij, maar de herder rust,
 
De tederheên zich niet bewust,
 
Die stil hem overgieten;
 
Hij rust - en denkt aan smart noch min,
 
't Zij aan de looze herderin,
 
Die laatst hij mocht genieten.
 
 
 
Hij rust, wijl zij hem minnend baadt
 
In 't zilver van haar blank gelaat,
 
Doch kan haar niets verblijen;
 
Dan trilt haar bleeke licht omlaag,
 
Alsof een traan haar blik vervaag,
 
Nog kan zij nimmer schreien.
 
 
 
Zoo rijst zij op na elken dag,
 
Of zij haar liefste vinden mag,
 
Dat zij hem zacht omstrale;
 
En als zij zich in nevels wond,
 
't Is dat zij hem in 't veld niet vond,
 
Tot wien haar smachten dale.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken