Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 19 (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 19
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.28 MB)

Scans (74.28 MB)

ebook (4.17 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 19

(1919)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 252]
[p. 252]

Leestafel.

Mr. P.H.L. Lamberts Hurrelbrinck. De wetgeving der twaalf tafelen in het licht van den Romeinschen Godsdienst. Den Haag, Nijhoff, 1918.

Mr. Lamberts Hurrelbrinck behoort niet tot die historici, die niets prettigers kennen dan een bestaande overlevering te verstoren; integendeel de traditie is hem lief, misschien wel iets te lief: zelfs de legendarische koningen van Rome als Romulus zijn voor hem historische grootheden. Tot voor korten tijd ging men algemeen uit van de veronderstelling, dat we in de wet der twaalf tafelen een codificatie van het Romeinsche privaatrecht bezaten uit de 5e eeuw voor Christus. Rechtshistorici als de Italiaan Pais en de Franschman Lambert hebben getracht deze onderstelling om te gooien. Hunne leeringen bleven niet onweersproken en in Mr. Hurrelbrinck vond de oude traditie een nieuwen verdediger. Zijn betoog kan niet nalaten indruk te maken, wij willen geen partij kiezen maar vonden in het boek onzen indruk bevestigd, dat hier gelijk meer de twijfelzucht den geleerden parten heeft gespeeld. Aan dit betoog wordt de mededeeling vast geknoopt van allerlei gegevens over oud-Romeinsch familie- en erfrecht. Wie daar belang in stelt vindt daarin zeker het een en ander van zijn gading; tot een zelfstandig geheel echter dat onze kennis daarover verrijkt, en ons inzicht verdiept is het wat droog geschreven relaas van den schrijver ntet uitgegroeid.

P.S.

R.P.J. Tutein Nolthenius. Referendum en Iniatief. Amsterdam, v. Kampen, 1919.

Indien het den heer Nolthenius er enkel om te doen is geweest, belangstelling voor het Zwitsersch instituut van het referendum te wekken, dan heeft hij met zijn thans als brochure uitgegeven Gids-artikelen dat doel zeker bereikt. Wat hij over de werking van het referendum in Zwitserland vertelt doet ons begrijpen, hoezeer juist voor ons land het instituut de bestudeering waard is. Wanneer hij echter verder wil gaan en meent reeds enkel op den grondslag van zijn boekje ons te kunnen zeggen, ‘wat Nederland nu moet doen,’ wat dan zou zijn invoering van een lands-, provinciaal- en gemeentelijk referendum - dan zijn we geneigd den ietwat haastigen auteur voor te houden, dat hij ons nòch van

[pagina 253]
[p. 253]

de voortreffelijke werking van het referendum, nòch van de gelijkheid in dezen van Zwitserland en ons land zoo zeer heeft overtuigd, dat we nu maar klakkeloos de geheele instelling zouden moeten overnemen. Dan willen we nog wel eens wat verdere studie, is de aanlokkelijke beschrijving ons te oppervlakkig en vragen we een nader onderzoek hoever alles wat daar misschien heel mooi is ook hier past. Van het nut b.v. van een referendum over alle belangrijke uitgaven eener gemeente gelooven we voorloopig niet veel. Maar gelijk heeft de heer Nolthenius zeker als hij zegt, dat wij nog te weinig notitie namen in deze Zwitsersche instelling.

P.S.

J. Huizinga. Herfsttij der Middeleeuwen, studie over levensen gedachtevormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Haarlem, Tjeenk Willink & Zoon.

Kultuurgeschiedenis in grooten stijl. De schr. heeft het maatloos omvangrijk materiaal, dat hij ter beschikking had, doorzocht om daarin de 14de en 15de eeuwsche mentaliteit te vinden. De kultuurgeschiedenis is bij deze behandeling tot psychologie verdiept. Bij deze behandeling gaat iets verloren van de overzichtelijkheid eener meer uitwendig opgevatte kultuurbeschrijving, zoodat ook de inhoud van het boek niet gemakkelijk is vast te houden; er is geen markante onderscheiding der onderdeelen, daar ook de mentaliteit geen markant onderscheiden gebieden heeft. Bij de lezing der inhoudsopgave treft aanstonds dit door elkaar heenloopen der onderwerpen, zoodat dezelfde stof somtijds zoowel hier als daar kon worden aangewend. Dit neemt niet weg dat een kultuurbeschrijving, waar het om de mentaliteit te doen is, zeer veel dieper gaat, dan waarbij het te doen is om het uiterlijke beeld. De laatste is interessant, de eerste aangrijpend. Trouwens eerst dan raakt ons het verleden, wanneer wij het raken in zijn ziel. De uiterlijke geschiedwetenschap blijft een nuttig vak en onmisbaar omdat het menschelijk geheugen zijn taak wil verrichten (ook zonder de redelijkheid) en het verleden met zijn tallooze gebeurlijkheden wil voor oogen hebben in meer aaneengesloten en in meer lossen samenhang; maar de menschelijkheid in te zien in een tijdperk der geschiedenis en haar bewegingen te peilen is grooter kunst en eischt van den schrijver meer dan wetenschappelijkheid, nl. levensbegrip en kunstenaarschap. Slechts door zelf innerlijk in het leven te staan is het mogelijk de drijfveeren en gedachtegangen te doorzien bij anderen, en slechts door het kunstenaarschap kan een schrijver het woord vinden, dat met zijn zielsontledingen evenwijdig gaat. Een boek als dit van Prof. H. onderscheidt zich op deze kardinale punten van hetgeen zich gewoonlijk als geschiedschrijving aandient.

In dit ‘Herfsttij’ vergaat de zoete romantische droom van de heerlijk-

[pagina 254]
[p. 254]

heid der Middeleeuwen nog bitterder dan wie ook had vermoed (bl. 312) zonder dat de belangrijkheid van het onderwerp hierdoor vermindert; en wij zien het menschdom in zijn desolatie, nochthans volijverig in het scheppen eener betere wereld. Het felle en bonte uiterlijk van het laat-middeleeuwsche leven en zijn wrange hartstochtelijkheid (hoogmoed, toorn, hebzucht, haat) wekken een diepe verslagenheid over de aardsche ellende (H. I), maar de mensch streeft het leven met schoonheid te veredelen en maakt er van een aristokratisch levensspel; vormt het naar een heldendroom en laat aldus te meer leven en ideaal divergeeren, waardoor he t laatste ten slotte overgaat in litteratuur (163) terwijl de levenswijze als chevallerie geheel tot leugen wordt. De pastorale gaat de verh eerlijking van het ridderideaal vervangen (II-III). Ook de liefdes-hartstocht wordt bij alle ruwe werkelijkheid (181) tot hoogste ridderideaal omgedicht en gepastoralisserd (198-212, IV.) Daarna handelt de schr. over de opvatting van den dood en over de losbandigheid in het godsdienstige. Er is een over-godsdienstigheid, die een ‘bijna onbeschaamde gemeenzaamheid met het heilige’ meebrengt (252) en tegelijk een onbegrensde oneerbiedigheid en ontwijding van het geloof (263). Over de godsdienstige aandoenlijkheid in de twee vormen van massa-ontvlamming en stille devotie handelt Hoofdst. VIII; terwijl het negende een begrip geeft van het denken van den ‘Bourgondischen’ mensch niet in rationeele, maar in verbeeldingsvormen. Over aard en beteekenis van dit Symbolisme als wereldopvatting krijgt de lezer een fijnen scherpzinnig betoog, dat de geestelijke begrensdheid en eigenaardigheid van den vijftiende eeuwschen mensch op klare wijze voor oogen brengt. Hoe reëele waarde heeft de allegorie voor deze van alle wijsgeerige redelijkheid ontbloote gemoederen! Scherp ook wordt in Hoofdst. X de M. E.sche geest geteekend in zijn ‘idealisme,’ dat elk bepaald verschijnsel invoegt in een klassifikatie van het onzienlijke (typisme). Het psychologische doorzicht in de kultuurgeschiedenis blijkt hier weer de bizondere gaaf van Prof. H. De Schr. delft uit zijn onderwerp de meest onverwachte innerlijke schatten op, waar hij in het innerlijk der Middeleeuwsche denkwijzen tast (bijv. 366-370) evenals in Hoofdst. XI waar maatschappelijke eigenaardigheden (namengeving, devies, spreekwoordengebruik) tot hun oorsprong in de mentaliteit van het tijdperk herleid worden en het formalisme van den tijdgeest geteekend wordt.

Twee hoofsstukken nemen in het boek een bizondere plaats in: het zevende dat de godsdienstige persoonlijkheid en het twaalfde, dat de beeldende kunst beschrijft; religie- en kunst-geschiedenis maken hier deel uit van de kultuurgeschiedenis. Beide hoofdstukken bewijzen, dat een opzichzelf gegevene geschiedenis der religie of der kunst een loslating is van het levensverband en dat wie de historie dezer takken van geestesleven bestudeert, eerst tot verstaan komt zoo hem een vol-

[pagina 255]
[p. 255]

lediger beeld des tijds voor oogen is, dan in een specifieke afdeeling kan gegeven worden.

Aan het boek van Prof. H., met hoeveel superieure eigenschappen het ook is toegerust, ontbreekt een wijsgeerig grondbegrip der Kultuur (vandaar ook dat de mogelijkheid eener kunst als van v. Eyck midden in de desolatie destijds, niet wordt toegelicht). Het boek zou erdoor gewonnen hebben aan klaarheid; de psychologie is niet de grond der wetenschappen; de psychologische opzet brengt mede een zekere onbelijndheid, waardoor ook sommige onderwerpen geen vaste plaats hebben. Een wijsgeerige opbouw gaat meer konstruktief te werk en geeft ten slotte een beeld van sterker samenhang. In het boek van Prof. H. heeft het feitenmateriaal en het anekdotisch element nog een grooter plaats dan wij zouden wenschen. Wel moet het moeilijk geweest zijn uit een zoo mateloozen overvloed van gegevens, als den schr. voor oogen waren, zich te beperken tot een voorbeeldige keuze; maar ook deze keuze is nog zeer omvangrijk; wij wonnen uit dit werk de hoop op een algemeene Middeleeuwsche kultuurgeschiedenis, die de M. E.sche mentaliteit teekent in haar geheele verloop, met groote voorbeelden toegelicht. Het fijn- en scherpzinnige boek van Prof. H., dit wetenschappelijk kunstwerk, zal voor het door ons bedoelde een uitermate belangrijke bron en in menig opzicht een voorbeeld zijn.

B. de H.

Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe, uitg. en ingeleid door P.C. Boutens. Bussum, C.A.J. van Dishoeck.

Boutens biedt ons in dezen kleinen bundel een dertigtal strofen van een ‘overleden dichter’, wiens persoonlijke verschijning voor den lezer in het duister blijft. De dichter is ziel die zichzelf bepeinst en in de bepeinzing beelden oproept en voor nieuwe beelden loslaat, overeenstemmend met den bepaalden zielsaard eener dichterlijke zwaarmoedigheid. Er is een effenheid en gelijkmatigheid van toon in het geheele bundeltie, de toon van een doler buiten het menschenrijk en die aan alle dingen zich vreemd gevoelt. Niet rijkdom maar bijzonderheid van geest treft ons hier, en bovenal een rijpe en persoonlijke taal, waarin de dichter zijn ontroeringen uitspreekt. Ook zijn verrukking is in denzelfden toon van evenwichtigheid gevat en heeft het aristokratische van den eenling, die zich niet met de menschen verbroedert doch van hen afwendt. Er is een langzaam rythme in het vers van dezen dichter, een traagheid van voortbeweging en zekere donkerheid van klank die den zwaarmoedige kenmerken. Andries de Hoghe is naar de ziel dichter, een dichter die nog in het bloote dichterschap bevangen is; nl. in het schoone dichterschap, niet in het wijze. Er is ook een dichterlijkheid, die de wijsheid is, en deze bereikt een hoogte waartoe deze dichtkunst niet reikt. Voor haar moet men bij Plato in de leer.

In de tiende strofe:

[pagina 256]
[p. 256]
 
Die lichte god bemint de heimlijkheid
 
van jonge menschenzielen, in het donker
 
der teedre harten viert hij zijn geboorten;
 
en wreede zegen zijner uitverkoornen
 
wijd t hij hun leven tot een zalige onrust,
 
één wrange jeugd van onvervuld verlangen......
 
......Verdwaasd en eenzaam
 
dolen zij door dit ruchtig volk......
 
maar zij gaan eenzaam buiten elk verband.
 
Door roep van liefdeloosheid en verwijt
 
van zelfzucht dragen zij hun duistren schat......

En in de zestiende strofe, waar gesproken wordt van eenen, die ‘alleen bleeft met me in 't gouden licht, verroereloosd tot eeuwig aangedenken’ heet het dat de toejuichende schare niets aanschouwt, maar de dichter verneemt een ‘zoete zang van troost zooals alleen een god bedenkt:’

 
Wees niet bevreesd: geen heeft gezien dan gij;
 
en niemand deelt uw schat of rekenschap.

Een dichterschap gelijk dat van Andries de Hoghe is nog dichterschap als bepaalde, d.i. als gebonden, nog niet als volle en vrije menschelijkheid. Ook de dichter heeft nog een bevrijding noodig, zal hij waarlijk mensch worden en zijn schoonheidszin zich vergeestelijken.

B. de H.

 

Voorts zijn door de redactie ter aankondiging ontvangen de navolgende boekwerken.

 

Mijn Jeugd. Autobiografie van Maxim Gorki. Nederlandsch van Th. Holdert. Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. 1919.

Georges Eekhoud. Kees Doorik of een Bloedig Half-Vasten. Omgewerkt uit het Fransch door August Peeters. Mij. v.G. en G. Lectuur, Amsterdam.

Nieuwe banen, door Dr. A.H. de Hartog, Sept.-alf. A.H. Kruyt, Amsterdam.

Fenna de Meyier. Gedachten van Blaise Pascal volgens de uitgaaf van Brunschvigg. Wereldbibliotheek Mij. voor G. en G. Lectuur. Amsterdam.

G. van der Leeuw. Historisch Christendom. Utrecht. A.v. Oosthoek.

H. Hooghiemster. Preeken uit den oorlogstijd. Uithuizen. H.H. Fongers.

G.N. Mouw. Orienteerend handboek over de Staatsinrichting van Nederland. Groningen den Haag. Wolters, 1919.

Wat vrouwen weten moeten, de voornaamste staatkundige partijen geschetst voor vrouwen door vrouwen. Haarlem, Tjeenk Willink 1919.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.D. Bierens de Haan

  • over R.P.J. Tutein Nolthenius

  • over Johan Huizinga

  • over P.C. Boutens

  • over Paul Henri Louis Lamberts Hurrelbrinck