Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 23 (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 23
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.35 MB)

Scans (76.30 MB)

ebook (4.16 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 23

(1923)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 264]
[p. 264]

Leestafel.

A.M. Hind, Catalogue of Drawings bij Dutch and Flegmish Artists in the British Museum. Vol. II, 1923.

De Directie van het rijke prentenkabinet van het Britsch Museum is sinds jaren doende met het critisch ordenen en catalogiseeren van het enorme aantal daar aanwezige teekeningen. Van den catalogus der teekeningen der Nederlandsche scholen verscheen in 1915 het eerste deel. Het was gewijd aan Rembrandt en zijn school. Thans ligt het onlangs verschenen tweede deel vóór ons, dat gewijd is aan de teekeningen van Rubens, van Dijck en andere Vlaamsche meesters der zeventiende eeuw. Het is bewerkt door den zeer bekwamen assistantkeeper Arthur M. Hind, ten onzent vooral bekend door zijn boek over de etsen van Rembrandt. De samensteller beschrijft vijfhonderd en veertig teekeningen en geeft daarbij critische beschouwingen, terwijl bovendien bij Rubens en van Dijck aan den catalogus voorafgaat een korte levensbeschrijving, literatuuropgaaf en systematiek der rangschikking. Behalve Rubens en van Dijck worden o.m. beschreven teekeningen van H.v. Balen, P. Boel, Adr. Brouwer, Jan Brueghel, G. Coques, de Crayer, Jordaens, Neefs, du Quesnoy, Schut, Seghers, Teniers, van Uden, Vorsterman enz. De critische notities zijn bijzonder belangrijk. Het geheel wordt voorafgegaan door een voorbericht van den Directeur van het prentenkabinet, Campbell Dodgson, en een inleiding van den Heer Hind. Opvallend zijn de rustige, beknopte stijl, de bijzonder practische indeeling en de prettige druk.

Achterin vindt men niet minder dan 195 afbeeldingen naar de voornaamste der beschreven teekeningen.

Het volgende deel zal de Hollandsche teekeningen der 17e eeuw, behalve die van Rembrandt en zijn school, bespreken.

W.M.

Jozef Muls. Het Rijk der Stilte. (De kunst en de Oorlog). Serie ‘Vlaamsche Bibliotheek’. Uitgeg. door de Mij. v. Goede en Goedk. Lectuur. Amsterdam.

Een bundel overpeinzingen, beschouwingen, in den oorlogstijd geschreven, naar aanleiding van kunst, geherbergd en tentoongesteld in den vreemde, van kunst, in dien zwarten zwaren tijd ontstaan,

[pagina 265]
[p. 265]

van vreemde kunst ook, en ook van menschen en van steden en van voorvallen, geschreven door een in ballingschap, ver van het land waar de oorlog woedde.

Het verband tusschen de hier besproken kunst en den oorlog is niet altoos zoo klaarblijkelijk als de ondertitel ‘De Kunst en de Oorlog’ wel zou doen vermoeden. Er is vaak geen ander verband dan het bloot toevallige van het samentreffen in den tijd, of het gevoels-verband dat gelegd wordt door de stemming van wie hier tot ons spreekt, de stemming van den balling, die lijdt onder het ongeluk van zijn vaderland en die door het floers van dit leed heen ziet de vreemde streken en steden waarin hij dolen moet, de vreemde kunst en de eigen kunst, balling gelijk hijzelf. Wat hij hier in deze gemoedsgesteldheid heeft vastgelegd is wel immer de moeite waard, want het is zonder twijfel een ernstig en fijnzinnig man naar wien wij luisteren, een kunstzinnig en breed-ontwikkeld kunstkenner en kunsthistoricus, maar toch...... veel is te zeer alleen-maar-actueel, of teveel een stemmingsbeeld, wij missen te vaak het algemeen-en-altijd-geldende om door deze lectuur blijvend te worden geboeid. Wij zouden wenschen dat deze overpeinzingen dieper peilden - het zou hun een duurzamer waarde verzekeren - toch geven zij veel, dat wij erkentelijk hebben te aanvaarden: gevoelige indrukken van wat in een bewogen tijd geschiedde en van wat de schrijver innerlijk en uiterlijk in dien tijd ervoer, heldere en belangwekkende notities over kunst en kunstenaars van zijn land, door de Noord-Nederlandsche stamverwanten te weinig nog gekend.

Een veertiental reproducties buiten den tekst laten iets zien van het vele, in dit boek besproken.

Marie Schmitz.

Dr. W.E.J. Kuiper. Litteraire Kritiek bij de Grieken. Rede bij de aanvaarding van het ambt van hoogleeraar in de Gr. taal en letterk. aan de Universiteit van Amsterdam. Haarlem. H.D. Tjeenk Willink & Zoon.

De klassieke filologie in haar beoefenaren heeft mede te werken tot vestiging eener publieke opinie ten gunste van het klassieke onderwijs. Zij heeft het begrip te wekken dat de Grieksche beschaving als achtergrond der onze moet gekend en geliefd worden en dat een tegenwoordig menschengeslacht zijn eigen geestesleven niet kan verstaan, zoo het den blik op het verleden kwijt raakt. Deze blik op het verleden nu vraagt een geregelden arbeid aan en een liefdevolle studie van de groote werken in Hellas tot stand gebracht. Het zijn de hoogleeraren in de klassieke filologie die als arbeiders gesteld zijn op dezen akker, maar hun taak is tevens die eener bekendmaking en vruchtbaarmaking hunner kennis voor de kultureele werkers en belangstellenden in ruimsten zin des woords. Het is thans niet meer voldoende zoo men in eigen kring resultaten van zijn studie

[pagina 266]
[p. 266]

voortbrengt. Het is evenzeer en niet in de laatste plaats noodig daarmee onze kultuur te bevruchten. Dit heeft Prof. K. Kuiper in zijn tijd gedaan door een reeks van geschriften en tijdschrift-artikelen: de jonge hoogleeraar wekt door zijn inangureele rede de verwachting dat hij dit voetspoor volgen zal. Prof. K. handelt over de litteraire kritiek bij de Grieken en vestigt de aandacht op beginselen van litteratuur-waardeering, zooals zij in Hellas op onderscheidene wijze hebben gegolden. Aristophanes geeft in de Kikvorschen nauwkeurig zijn inzicht over de dramatische kunst en het principieel onderscheid van Aeschylos en Euripides te kennen; in Plato ligt een uitvoerige stof ter bearbeiding. Aristoteles, de Alexandrynen en de Rhetoren zijn uitdrukkelijke theoretici in deze tak van studie. Daarbij blijkt hun litteraire kritiek even modern als antiek te zijn. Van deze dingen wordt in deze oratie gesproken: over het schoone op schoone wijze, voor een toehoorderschap die het schoone vermag te eeren. Deze rede is niet een verhandeling, waarin de vakgeleerdheid haar nieuwste vondsten uitstalt, die wellicht morgen door nieuwere zullen zijn ingehaald - maar zij is een rede d.i. een in goeden vorm gestelde en tot toehoorders gerichte alleenspraak, waarin een man, die de Helleensche beschaving llefheeft, een merkwaardig onderwerp daarvan aan zijn leerlingen ontvouwt, en met hen aan zooveel andere die in deze arme wereld naar schoonheid verlangen.

B. de H.

Dr. Nicolette A. Bruining. Geestelijke Stroomingen. Amsterdam, Mij. voor Goede en Goedkoope lectuur.

Dit werkje is niet geslaagd en biedt niet wat de titel belooft. Het is zeer vluchtig saamgesteld en geeft geen inzicht in het onderwerp. De lezer krijgt den indruk dat de schr. zich van haar taak heeft afgemaakt. Zinsbouw en stijl reeds zijn beneden de maat. De ‘dit's’ en ‘het 's’ die op geen onzijdig onderwerp terugslaan zijn veelvuldig; de innerlijke logika der taal wordt telkenmale gehavend. Het onderwerp dat zeer moeilijk is te behandelen, gaat inderdaad het talent der Schr. te boven, die niet vermoed heeft hoeveel scherpte van wijsgeerig onderscheidingsvermogen noodig is om geestelijke stroomingen nauwkeurig te teekenen.

Bij deze behandeling der geestelijke stroomingen is ook geen logisch plan gevolgd. Wijsgeerige en religieuse gedachte-richtingen van onzen tijd zijn zelfs niet genoemd; maar wel is een paragraaf gewijd aan het fetichisme en wordt over spiritisme en somnambulisme, hypnose en mesmerisme geschreven, doch op een manier die beneden de wetenschappelijke aandacht blijft. Over de Anthroposofie van Steiner een bladzijde; over theosofie veel en Christian Science het een en ander, maar alles zonder verhelderend begrip of grondige kritiek en zonder het vermogen tot klare uitdrukking. Het spijt mij op deze wijze genoemd boekje te moeten aankondigen; maar ik wil den ernstigen lezer waar-

[pagina 267]
[p. 267]

schuwen voor teleurstelling of voor verwarring. Het uitermate moeilijke onderwerp kan slechts behandeld worden door een kultuurhistoricus van scherpen blik en wijsgeerigen aanleg. Zoo niet dan geldt het oleum et operam perdidi.

B. de H.

Shakespeare. 50 Sonnetten vertaald door H. Moulijn-Haitsma Mulier. Bussum, C.A.J. van Dishoeck.

De sonnetten van Shakespeare zijn in aantal 154, en werden tusschen 1592 en 1600 geschreven. Zij gaan dus vooraf aan de groote periode van Sh.'s dramatische kunst (Lear, Hamlet, Macbeth, Coriolanus, Othello, Caesar). Wanneer men Shakespeare's arbeid nog vóór de groote periode in twee tijdperken verdeelt en het jaar 1596 als scheidingslijn tusschen deze beide trekt (A Middummer Nights Dream en Romeo and Juliet tot de eerste periode, Richard III en King Henry IV tot de tweede rekenend) dan begeleidt de sonnettereeks dus deze beide. In deze sonnetten zijn evenveel raadselen als in het dramatische werk van den dichter. Shakespeare is en blijft een vraagstuk, zooals alles in deze wereld. Volgens sommigen zijn zij dichterlijke ontboezeming, op niemand gemunt en zonder ankering in persoonlijk leven en levensrelatie; volgens anderen heeft de dichter een bepaalden persoon voor oogen wien zijn gevoelens gelden en drukken zij wel zeer de gemoedsverhouding uit tot dezen, die als Mr. W.H. door den uitgever Thomas Thorpe als zoodanig is aangewezen. Wat ons betreft: wij zoeken niet Shakespeare maar de schoonheid: het vermoeit ons bij de lezing van Hamlet of Richard III te moeten bedenken dat misschien Sh. niet eenmaal de dichter dezer drama's was. Wat hun inhoud en geestelijke waarde is lijkt ons van grooter belang. Een dichter kan zijn hart uitstorten aan de maan, zooals van den dichter Pierrot bekend is; hij kan het ook zonder maan. Het is de vraag wat hij te zeggen heeft en of in zijn gedichten het leven wordt gevoeld en niet het minst of zijn woord in ons het visioen der schoonheid wekt, ten bewijze daarvan dat hijzelf dit visioen heeft gehad. Wie zou aan Shakespeare's sonnetten-kunst deze waarde ontzeggen? De vertaalster heeft een vijftigtal in een schoon en vol Nederlandsch overgezet, welks klankzwaarte geheel met den inhoud overeenstemt.

 
Als barre winter was uw afzijn mij,
 
Gij zoete vreugd van het vervliegend jaar,
 
Van kou verstijfd doorliep 'k een woestenij
 
Zoo dor en kaal alsof 't December waar;
 
En toch doorijld ik gulle zomervreugd
 
En rijken herfst, zoo vol van rijpen groei,
 
De weeldelasten torsend van de jeugd,
 
Zwaar dragend, als een weeuw na vroegen bloei.
 
Maar ach, mij was dit overvloedig kroost
[pagina 268]
[p. 268]
 
Verweesde vrucht van vroeg verganen gloed,
 
Op u wacht zomer en zijn vreugdetroost.
 
De vogels zwijgen tot ik u ontmoet,
 
Of als zij zingen, klinkt zoo droef een klacht
 
Dat 't blad verbleekt, beangst, dat winter wacht.

B. de H.

Ir. J.M. Steegstra. Ruimte en Materie als aanvangsbegrippen in klassieke en moderne natuurfilosofie. Delft, Bij W.D. Meinema, 1923.

Van dit boekje zou voor een groot deel hetzelfde te zeggen zijn als van dat van Ir. B. Wigersma: ‘Natuurkunde en Relativiteitstheorie’, onlangs in dit tijdschrift door mij besproken: Het stamt eveneens uit de school van Bolland en heeft grootendeels dezelfde deugden en dezelfde gebreken. Gebreken die m.i. gedeeltelijk aan de denkrichting zelve eigen zijn, maar voor een groot deel ook bepaald worden door het feit, dat de Nederlandsche aanhangers ervan te weinig denkers zijn, die zekere inzichten verkregen hebbende, hun denkbeelden in verband hiermede vrij scheppend verder ontwikkelden, en te veel leerlingen, die, een aantal stellingen van een bewonderd leermeester geleerd hebbende, andere kenstof aan den inhoud dier stellingen toetsen.

Van het boekje van den Heer Steegstra wil ik in het bijzonder opmerken, dat hij zooals reeds de titel aangeeft het feit bespreekt, dat de klassieke en de moderne natuurfilosofie respectievelijk ‘de ruimte’ en ‘de materie’ als uitgangspunt kiezen. Hij beoordeelt deze twee wijzen van te werk te gaan naar hun vruchten. M.i. had hij een dieper inzicht in het verschil der twee richtingen bereikt zoo hij begonnen was met te onderzoeken, wat er aan voorafging: uit welk verschil in kentheoretisch inzicht de verschillende keuze van uitgangspunt noodzakelijk voortvloeit.

Wij kunnen den wensch uitspreken, dat de Heer Steegstra eens een belangrijke bijdrage op dit gebied zal leveren. Immers deze kwestie is nog lang niet uitgemaakt. De Studie van Cassirer bewijst wel, dat de relativistische beschouwingen volstrekt niet behoeven voort te vloeien uit positivistische opvattingen, zooals men zou geneigd zijn te meenen. Maar voor het leveren van een dergelijke bijdrage is het noodig de relativiteitstheorie in haar vollen omvang en in de mathematische uitwerking zelve te leeren kennen. Het lezen van populaire beschrijvingen van de theorie is niet voldoende, zelfs niet wanneer deze geschreven zijn door Einstein in eigen persoon. Het is even onmogelijk zonder de mathematische theorie zelf te bestudeeren de relativiteitstheorie te leeren kennen, als het b.v. zou zijn de schilderingen van Michel Angelo in de Sixtijnsche kapel te leeren kennen uit beschrijvingen ervan, zonder de schilderingen zelve gezien te hebben.

W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marie Schmitz

  • J.D. Bierens de Haan

  • J.D. van der Waals

  • over Jozef Muls

  • over W.E.J. Kuiper

  • over H.H.J. Moulijn-Haitsma Mulier

  • over Nicolette A. Bruining

  • over J.M. Steegstra