Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 24 (1924)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

Scans (26.44 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 283]
[p. 283]

Leestafel.

Rosita Forbes. Naar Koefara het geheim van de Sahara, vert. door H.J. van Balen met 45 autotypieën en een kaart. Amsterdam. Em. Querido.

Reisbeschrijving, daarnaar grijpt het thans levend menschdom. De psychologische roman, de beschrijving van het intieme ongeluk, de ontleding van disharmonie des huwlijks en van het echtbreukgeval, de meedeeling van huiselijk genoegen en huiselijk of onhuiselijk leed - al datgene wat te dicht bij huis blijft - daarvan heeft de lezende gemeente weer eens genoeg; en omdat er geen Dante's zijn die mystische reizen beschrijven, leest men met graagte de half-mystische reisverhalen in Karakorum of naar Koefara; men gaat scheep met Shackleton of gaat met Nielsen door de tropen naar de Zuidelijke IJszee ter walvischvangst. Het boek van Rosita Forbes brengt den lezer in het Lybische woestijngebied en meldt haar tochten en avonturen. Het is een bevrediging voor onze romantische zwerflust. Wij kunnen toch niet altijd op onze kamer blijven. Lezers zullen voor dezen roman niet ontbreken, en de lezers met deze geleidster komen niet bedrogen uit!

B. de H.

Dr. J. de Louter. Rechtsontaarding. Den Haag. M. Nijhoff.

In dit met gloed en overtuiging geschreven ‘protest’ van den gewezen Utrechtschen hoogleeraar wordt het onrecht, bedreven in 't verdrag van Versailles en in de itvoering daarvan, scherp gegispt. Met vele van schr's verwijten tegen de Fransche politiek zullen de meesten hier te lande accoord gaan; sterker nog, men kan ze bijna dagelijks in onze pers, zij het in zachter vorm, lezen. Soms echter gaat hij o.i. ongetwijijfeld te ver, b.v. daar waar hij Frankrijk verwijt, dat het alleen vertrouwen stelt op ‘stoffelijke macht en wapengeweld’. Ook vestigt hij er te weinig de aandacht op, hoe nog immer de duistere machten in Duitschland die den oorlog veroorzaakten de Fransche politiek in de hand werken en haar, zooal niet rechtvaardigen, dan toch verklaren. Maar hoe dit zij, met de strekking van zijn betoog kan men meegaan: alleen vraagt men zich af, of 't wel de moeite loont dit alles voor te houden aan een volk dat zoo geleden heeft als het Fransche, en onder 't welk de oorlogs-mentaliteit slechts langzaam kan uitslijten? Gesteld dan al, dat het in 't Nederlandsch geschreven boekje tot Frankrijk doordringt.

v.O.

[pagina 284]
[p. 284]
F.V. Toussaint van Boelaere. Landelijk Minnespel. C.A.J. van Dishoeck. Bussum. 1912. De Bloeiende verwachting. C A.J.v. Dishoeck. Bussum. 1913. Het gesprek in Tractoria. C.A. Mees. Santpoort. 1923.

Wanneer men eindelijk de al te drukke stad onzer letteren, verheugd over herwonnen vrijheid, den rug heeft toegekeerd en ten slotte aan den saaien indruk der pijnlijk povere industriewijken is ontkomen, geraakt men met luchtig hart langs kronkelende wegen in het vrije veld waar het leven wederom tot genot wordt, zoozeer zelfs dat men in de eenzaamheid eigen rust volkomen terug vindt.

Dan verder trekkende langs land- en boschpaadjes tusschen hagen en heestergroepen door kan het gebeuren dat men een volkomen verwilderden tuin van een oud, afgebrand of afgebroken buiten betreedt waar de paden, overwoekerd door mos en onkruid, in de glooiing der perken te loor gaan, doch waar men in de schaars bloeiende struiken en in de schikking van uitheemsche gewassen, beklemd tusschen de weelde der veldbloemen, de gevoelige aandacht van een cultuur ontdekt. Is het dan niet vanzelfsprekend dat men daar, waar natuur en geest elkander ontmoeten en waar deze beide in vriendschappelijken strijd tot een bekorende harmonie stijgen, zijn tenten opslaat en van de onbewuste vlucht uitrust?

De dag vergaat dan verder in rustige aandacht en droom, oude vergeten vreugden rijzen in den geest op en in den zachten zonneschijn vervaagt of verlevendigt alles tot de helderheid van een uchtenddroom. De dingen dezer aarde worden onwerkelijker, vluchtiger, minder belangrijk doch tegelijk bekorender, schooner en onpersoonlijker en als een diepe wijdheid schijnt ons de tijd. Langzaam en bewogen zien wij witte wolken langs den hoog-blauwen hemel varen.

Gelijk aan dezen onderkomen tuin in het lieve licht van een late lente, voel ik het werk van den vlaamschen schrijver F.V. Toussaint van Boelaere. Het is als doorweven met oud verzwakt geluk dat, als een zefier, door koele jasmijnstruiken strijkend, ons een voorbijgeganen tijd doet doormijmeren.

Het is vervuld van een groote liefde voor de schoonheid en dus voor de natuur en de menschen er in zijn ook schoonheid en natuur. Niet de plaats die zij, zich zoozeer in belangrijkheid overschattend, gewend zijn in boeken voor zichzelve in te ruimen, is hen toebedeeld! Zij zijn als de bries die door de hooge peppels tijgt en het spel hunner gedachten en begeerten wordt niet anders bemind dan de tocht van licht en schaduw in de opene korenschuur.

 

In het bizonder is dit alles waar in het zoo schoon beheerschte ‘Landelijk Minnespel’. Het moge dan zijn dat men in den aanvang van dit verhaal wel eens getroffen wordt door een schijnbaar al te om-

[pagina 285]
[p. 285]

zichtige beschrijving en denkt: ‘zooiets doet toch reeds wat verouderd aan!’ en als dan blijkt dat de lummelige knecht der boerderij de jonge en struische melkmeid lief heeft, aan een al te braaf en gewoon verloop der geschiedenis gaat gelooven, doch later - wanneer integendeel het verhaal een geheel onverwachte wending neemt, zoo anders dan wij deze in vlaamsche boerengeschiedenissen gewend zijn - blijkt dat alles tot de verrassing (gelijk men dat in een gewoner boek zou mogen noemen) te hebben medegewerkt.

Het boekje dat met ‘voorhang’ en ‘aanhang’ slechts 113 bladzijden druks beslaat, bevat aan gebeuren en herinnering, in een verloop van nauwelijks een etmaal, een werkelijk dramatischen ondergang van een menschenleven. Het dramatische komt echter niet meer naar voren dan bijvoorbeeld een menschenoffer op een oud gobelin, het is zoo met de omgeving tot een harmonisch geheel verweven, dat het angstwekkende ons bijkans ontgaat. Het is uit de werkelijkheid tot een hooger ruimer sfeer opgeheven, een sfeer waarin alle menschelijke op- en ondergang slechts van beperkt belang wordt en waarin men alles wat God geschieden laat volledig en zonder overweging aanvaardt. Ook de geschiedenis zelf intusschen is lang niet alledaagsch.

In den aanvang van het verhaal treffen wij de Langen, den paardenknecht, in den stal waar hij zonder erbarmen den hengst afrost die hem gebeten heeft De boer die hem hierbij betrapt gelast hem:

‘En 't groot land, 't om-doen vandaag. Morgen tegen dat het af is, ben ik al terug. We rekenen dan heel zeker af, àf en voorgoed. En gaat er toens maar naar toe, waar zij U ook hun peirden afrossen laten! Allee nu......’

Onze sympathie voor den knecht is dan ook niet bijster groot, al stijgt die onder het voortlezen vrij sterk wanneer wij zijn zuivere liefde voor Zalia, de meid, allengs gewaar worden en medeleven zijn zacht-bewogen verlangens...... in een schoone toekomst.

‘En hij, hij wou met Zalia zijn getrouwd; en hij wou dan ook eens boer zijn eigener hoeve, er één met witte muuromheining en groene vensterluiken om de heldere werf...... Daarover zouden loopen waggelen in de stralende zon, de roerloos-goudene verschijning eener logge zeug, speelsch door zilver-gouden biggetjes omringd. Zoo had hij 't op deze hoeve gezien, den eersten ochtend dat hij er was gekomen......’

De kinderlijkheid waarmee hij aan dit verre - en tegelijkertijd nabije - vizioen blijft hangen doet ons toch wel lieflijk aan. Wanneer hij dan ten slotte door de ontuchtige bazin - welke hem vroeger reeds bij nachtelijke afwezigheid van den boer in huis lokte en met schelmerijen heeft verleid; en welke hij daarna steeds tracht te ontwijken doch wier sterke wil hij toch niet kan en durft weerstreven - op het veld wordt opgezocht en in het nauw gedreven haar als ‘een bede’ vraagt: ‘wat heb ik u dan toch misdaan’, welt wel lichtlijk een warm mededoogen voor den armen sukkel in ons op.

[pagina 286]
[p. 286]

Het afgrijselijke einde van de Lange nadert spoedig. De boer beseft blijkbaar hetgeen tusschen zijn vrouw en den knecht plaats vindt. Te samen met den anderen knecht maakt de boer hem des nachts in den stal af en werpt het lijk onder de hoeven van den onstuimigen, eens door hem zoo deerlijk afgestraften, hengst.

De bloeiende verwachting, een verzameling kleinere verhalen en schetsen, waaronder ‘Prozagedichten’ en ‘Kinderen’ welke een beetje den geest van sommig werk van Lodewijk van Deyssel bezitten. Zij zijn wat breeder doch minder diep dan het werk van den voorganger, doen op het eerste gezicht wel aardig, doch tenslotte voelt men toch een tekort aan achtergrond. Dezelfde geest leeft ook in ‘Fragment uit een dagboek’, doch in tegenstelling met ‘de Prozagedichten’ is hier wel degelijk een achtergrond aanwezig, een achtergrond van warm mededoogen waarvoor de kranke dagboekschrijver als een dans van schimmen zijn ontroeringen en overwegingen laat leven. Te vermelden zijn dan nog ‘Kerkavond’ en ‘Een legende van O.L.V. van Halle’, welke verhalen een beetje middeleeuwsch aandoen, en waarvan vooral het laatste iets bezit dat ons in verfijnde geestesspanning brengt. Opmerkelijk is dan ten slotte ‘Tommy's uitvaart’, omdat dit verhaal, in afwijking van al het andere werk van dezen schrijver, iets realistisch getint is. Het bevat de beschrijving van den laatsten uitgang, het ziek zijn en sterven van een oud-geworden genieter van het zinnenleven. Men ziet deze geschiedenis zich afspelen als ware het gewone werkelijkheid, doch inderdaad is ook hier alles op een hooger plan gebracht onder een vreemder belichting en onder verzachte vormen. Niet door het koele vlakke vensterglas, uit een onbelangrijk huis doch door het paarse licht-bolvormige van een patriciërshuis aan een stille gracht, neemt men alles waar en wat er ook droevigs moge gebeuren, men weet zich veilig in de ruime niet te lichte kamer. Zoo vergaat ook dit verhaal langs onze aandacht als een bijna antiek tafreel.

 

Daarna verscheen eerst in 1923 hoewel het kort na Landelijk Minnespel reeds in 1911 geschreven werd ‘Het gesprek in Tractoria’. Ware het vroeger verschenen dan zou men in de verleiding zijn gekomen het als een voorganger onzer expressionistische schrijverijtjes te beschouwen, want hoewel het niet expressionistisch is in aard zijn er toch expressionistische elementen in.

Geheel meesterlijk is het boekje niet, men denkt af en toe te veel en met een te groot verlangen aan Teirlinck's wijsgeerig getinte ‘Orator Didacticus’. Doch overigens: als een bewogen doch vrij rustige droom, droom in kalm tempo, gaat het gesprek aan ons voorbij. In de schelverlichte zaal van het, donkerrood behangen, café-chantant Tractoria zit de verhaler, iemand met een ietwat geforceerde ‘geestelijke houding’, iemand die ‘zich verheugt in de aanwezigheid van die welwillende en glimlachende philosophie, welke gewoonlijk den menschen van jaren

[pagina 287]
[p. 287]

eerst waarlijk eigen is’. Tegen het naderen van de pauze komt een buitengewoon dik heer in de zaal, dewelke in de buurt van den verhaler een stoel uitzoekt en niet heel lang duurt het of deze beide raken in gesprek, dit stijgt tot volledige ontboezeming van den al te dikke, waardoor men (even in vogelvlucht) een besef krijgt van al het leed hem onwetend door zijn medemenschen aangedaan. Doch om dit verhaal zelf is het ten slotte geenszins te doen, het is ook hierweer niet ‘de mensch’ welke op zich zelve door den schrijver belangrijk genoeg gevonden wordt om tot onderwerp van studie en verhaal te dienen, het is hier de mensch als aanvoeler van het wijsgeerige als onbewust weerkaatser van enkele der zwakste glanzen der eeuwigheid, welke de auteur ons wil doen kennen.

Deze beide heeren zijn dan ook ten slotte niet meer dan twee povere stemmen uit het onderbewuste stijgend naar de oppervlakte der beperkte menschelijk bewustheid, en in alles wat zij zeggen en in alles wat geschiedt voelen wij den warmen verren adem van den droom - de nooit begrepen droom - en zooals ook vaak in het droomleven vindt men over den achtergrond iets lieflijks uit het waakleven als een zacht schijnsel waren. Hier is dit het verliefde spel van een jongen en een meisje welke tesamen ‘Tractoria’ bezoekend achter den breeden rug van den overmatig dikken man hun puur - schoon vrij grof - geluk beleven.

Zoo tamelijk schamel, bloeit toch ook deze zwak-geurende bloem des geestes, in de verwildering van den tuin. Sterker dan bij de beide andere werkjes krijgt men echter den indruk dat zij hier onderkomt en dat zij eerder behoort in de kassen van een ijverig hovenier.

L.v.d.W.

P.D. Chantepie de la Saussaye. Het Christelijk Leven. 3e druk, herzien door Dr. K.H. Roessingh. Haarlem. De Erven F. Bohn 1923.

Opnieuw ligt de la Saussayes standaardwerk, de rijpe vrucht van een rijk leven, vóór ons. Wij moeten Roessingh zeer dankbaar zijn, dat hij de verschijning van dezen derden druk heeft mogelijk gemaakt. Want zulk een herziening vraagt niet alleen veel arbeid, maar bovenal is het een werk van zelfverloochening. Geldt dit steeds wanneer een leerling de taak op zich neemt, het werk van een geliefden leermeester te herzien, het klemt te meer wanneer, zooals hier, principieele verschillen van inzicht bij alle onderlinge waardeering aanwezig zijn.

Het was te verwachten dat Roessingh deze kiesche taak met groote piëteit en conscientieusheid zou volbrengen. Zooals hij terecht in de voorrede zegt; het boek moest De la Saussaye's werk blijven en het is dat gebleven. Slechts de hoofdstukken over den Staat en de Maatschappij zijn ingrijpender gewijzigd naar den uitdrukkelijken wensch van de la Saussaye zelf, die deze hoofdstukken niet herdrukt

[pagina 288]
[p. 288]

wilde zien gelijk ze vóór 1914 waren geschreven. In 't bijzonder geldt dit het probleem van den oorlog en de democratie. Wat het laatste betreft mag ik - de bewerker doet mij de eer mijn Synthese-brochure te citeeren - getuigen, dat de la Saussaye voor de daarin uitgesproken gedachten inderdaad op het einde van zijn leven veel meer sympathie bleek te bezitten, dan men bij een man van zijn aristocratische vormen en zijn diepe minachting voor middelmatigheid oppervlakkig zou verwachten. Wij hebben indertijd den opzet van Synthese - Democratie was een der beide programnummers - uitvoerig met hem besproken, en waren, ook bij verschil van nuance, zeker van zijn instemming ten opzichte van de hoofdzaak. En zijn denkbeelden over den oorlog hebben zich onder den drang der feiten ook wel gewijzigd in de richting van grootere waardeering voor internationale toenaderingspogingen.

Men mag dus aannemen, dat bij de la Saussaye thans tegen de gewijzigde paragrafen geen overwegend bezwaar zou hebben bestaan. Toch zou ik voor een vierden druk, die naar ik hoop spoedig noodig zal zijn, in overweging geven op plaatsen die een principieele verandering hebben ondergaan, gelijk p. 211/3 of 232/4 dit den lezer door een sterretje of een noot kenbaar te maken. Nog beter dan thans, blijft aldus het eigen karakter van de la Saussaye's werk gehandhaafd.

Ph.K.

Edw. Halliwells. De Lawson-Brillanten. Keurboekerij van Het Nederlandsche Boekhuis. Tilburg.

Een detective-roman, die weliswaar boven het Lord-Lister type staat, maar m.i. toch geen aanspraak mag maken op plaatsing in een keurboekerij. Daarvoor is het logische element veel te zwak, het phantastische en avontuurlijke te sterk.

Ph.K.

Jaarlijksche Boekenschouw van Het Nederlandsche Boekhuis. Tilburg 1923. f 2.50.

Het Nederlandsche Boekhuis te Tilburg geeft ieder jaar een uitvoerigen beredeneerden catalogus over de voornaamste, gedurende het afgeloopen jaar verschenen werken (voornamelijk bellettrie en ontspanningslectuur) in 't Nederlandsch, maar ook in 't Fransch, Duitsch en Engelsch. Dit jaar is de uitgave versierd met de portretten der nieuwe Nijmeegsche professoren. Ook voor niet-Katholieken vaak belangwekkende gegevens, schoon het mij voorkomt dat de beoordeeling geneigd is in werken, die ‘moreel’ niet aanstootelijk zijn, aesthetischliteraire bezwaren licht te tillen.

Ph.K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.D. Bierens de Haan

  • Herman van Overbeke

  • Ph. Kohnstamm

  • over Jan de Louter

  • over Fernand Toussaint van Boelaere

  • over Pierre Daniel Chantepie de la Saussaye

  • over C.A.J. van Dishoeck

  • over C.A. Mees

  • over Hendr. Joh. van Balen