Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Kunst. Jaargang 3 (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Kunst. Jaargang 3
Afbeelding van Onze Kunst. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Onze Kunst. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.63 MB)

ebook (33.93 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Kunst. Jaargang 3

(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]


illustratie

Boeken & tijdschriften

Das genter Altarbild von Hubert und Jan van Eyck Photogravüren in 3/10 der natürlichen Grösse nach den in Gent, Brussel und Berlin befindlichen Originalgemälden Photographische Gesellschaft, Berlin, Kunstverlag.

EEN der machtigste indrukken, die kunst vermag te geven, wacht den vromen bezoeker, die voor de eerste maal de St-Baafskerk te Gent binnentreedt. Dáár, in de zesde kapel van den kooromgang, hangt een der heerlijkste scheppingen van den menschelijken geest: het Altaarstuk der gebroeders van Eyck. Nooit vergeet ik het oogenblik waarop ik, voor 't eerst, de groote vleugels van 't drieluik op hun scharnieren zag openzwaaien, en het wonderwerk mij als een openbaring uit den hemel in zijn rijkdom van ongeziene kleur, overweldigde. Zoo overbluffend, pakkend, beslist is die eerste indruk, dat men dadelijk weet, hier te staan vóor een der hoogste, volledigste uitingen van het genie, vóor een der edelste scheppingen der kunst, zooals die alleen in de groote tijdperken der geschiedenis ontstaan.

En wanneer men later, met liefdevollen eerbied, het reuzenwerk in al zijn onderdeelen gaat bestudeeren, bevestigt en bestendigt zich onze eerste geestdrift, en groeit in ons een stille vereering, een innige bewondering, die ons den naam ‘van Eyck’ tot een lieven en vertrouwden klank maakt. Zoo men bij 't eerste ontmoeten geheel overwonnen, vernietigd is door het monumentale geheel, dan komt men eerst bij 't stille nabetrachten onder de zachte bekoring der poëzie, die overal, in elk figuurtje en elk bloempje, doorstraalt. Dan beginnen wij pas de ware beteekenis van dit werk te beseffen, - dan ontdekken wij, naast het nooit volprezen mooi, gebreken - en óm die gebreken, die van zoo weinig gewicht zijn voor de essentieele waarde van het stuk, hebben wij het lief. Waar in onze moderne oogen een aarzeling, een vergissing te bespeuren is, vinden wij tevens een accent van oprechtheid, van eerlijkheid, - ik zou haast zeggen van superioriteit, die laat blijken van niet verlegen te zijn om een geometrisch kunstje, - die niet in den ban staat van passer en lineaal, en decoratieve of esthetische eischen hooger stelt dan de wetten van proportie of perspectief.

In de vijf eeuwen, die over het werk der van Eycken zijn heengegaan, heeft de kunst in de Nederlanden een heerlijken en wonder verscheiden ontwikkelingsgang gevolgd. Maar men mag zeggen dat geen der geslachten, die in dien tijd zijn gekomen en verdwenen, een kunstuiting heeft gevonden, waarvan de grondslagen niet reeds door de roemruchtige broeders van Eyck werden gelegd. Hun werk bevat de kiemen, die later van lieverlede zouden ontspruiten en bloeien; in het Gentsche Altaarstuk hebben zij het Evangelie der Nederlandsche schilderkunst neergeschreven.

***

 

Hoe overweldigend ook de totaalindruk is, die men uit Gent meedraagt, toch blijft die maar ten deele bevredigend. Beide luiken van het altaarstuk zijn, zooals men weet, door copieën vervangen, - terwijl de origineelen te Berlijn bewaard worden, met uitzondering van de twee paneelen met Adam en Eva, welke in het Museum te Brussel hun plaats gevonden hebben.

Toen in 1902 de tentoonstelling der Vlaamsche ‘Primitieven’ te Brugge werd ingericht, had men een oogenblik de ijdele hoop gekoesterd, om het onover-

[pagina 164]
[p. 164]

troffen meesterwerk weer eens volledig, in zijn volle glorie, voor enkele maanden te kunnen vereenigen. Nu in déze omstandigheden de verwezenlijking van dit droombeeld onmogelijk bleek, mogen we wel voor goed alle hoop op een schouwspel laten varen, dat zonder twijfel een zeldzaam kunstgenot zou geweest zijn.

Met des te grooter vreugde hebben we dan het verschijnen begroet van de uitgave, welke wij hier wilden bespreken.

Het geldt hier namelijk een volledige, photomechanische afbeelding van al de deelen van het werk, uitsluitend naar de origineelen genomen, en op een gelijken maatstaf, (3/10 der ware grootte) gehouden.

Het spreekt vanzelf dat aan zulke onderneming de grootste moeilijkheden verbonden zijn. Wij zullen daar niet bij stilstaan, maar dadelijk wijzen op den uitslag, die met één woord meesterlijk en het afgebeelde werk ten volle waardig mag genoemd worden.

De opnamen zijn buitengewoon scherp en uitvoerig; de maatstaf is trouwens groot genoeg om alle onderdeelen geheel tot hun recht te doen komen. Tot het afdrukken werd het voornaamste en kostbaarste procédé gekozen: de fotogravure of heliogravure. Op het zware, zacht getinte papier, werden met den doffen, bruinzwarten inkt, de machtigste tegenstellingen, de teederste overgangen tusschen licht en donker verkregen. Al de partijen behouden hier hun juiste waarde, alles blijft op zijn eigen plan - zoodat men haast het gemis aan dit essentieele element: de kleur, niet meer voelt. Het mag paradoxaal klinken, en toch zou men bijna durven zeggen, dat met deze afbeeldingen het werk der van Eycken beter te bestudeeren is, dan... met de origineelen zelf! Te Gent namelijk, hangt het altaar in een nauwe kapel die alleen 's morgens bij helder weêr redelijk verlicht is en het bovengedeelte is zoo hoog geplaatst dat men het détail slechts met een kijkglas zien kan. Op deze afbeeldingen, die men vlak onder 't oog krijgt, kan men rustig ieder onderdeel van 't reuzenwerk beschouwen, en bij eenige herinnering aan de kleur, als het origineel zelf genieten.

Daarbij is het mogelijk, dank aan de gelijke maatstaf der reproductie, de twintig platen, die het werk bevat, tot een geheel te vereenigen en op gelijke wijze als het oorspronkelijke te encadreeren. De heele reproductie bij geopende luiken is dan zoo wat 1.50 m. breed bij 1.10 m. hoog. De Photographische Gesellschaft heeft trouwens tot dit einde houten lijsten laten vervaardigen, welke op de nog bestaande oorspronkelijke kaders gecopiëerd zijn.

Deze uitgave is dus wel bij machte om ons het gemis van het altaarstuk in zijn oorspronkelijk geheel in zekere mate te vergoeden. Niet enkel tot studiedoeleinden zal zij de grootste diensten bewijzen, maar tevens kunnen dienen als een der meest voorname wandversieringen die men zich denken kan: een onuitputtelijke bron van 't reinste kunstgenot.

Het staat ons, Nederlanders: Vlamingen en Hollanders, om een zoo loffelijke onderneming te steunen. Wij vertrouwen dat dit werk niet alleen in elk museum of prentenkabinet van eenige beteekenis zijn plaats zal vinden, maar dat ook particulieren het zich zullen aanschaffen. De totale prijs van 400 franks moge hoog schijnen - men bedenke echter dat het werk buiten de twee overzichtsbladen twintig groote platen bevat, - en hoe dikwijls wordt er niet veel meer betaald voor een onbeduidend schilderijtje waarvan de esthetische waarde niet te vergelijken is met de onovertroffen reproductie van dit onovertroffen meesterwerk.

Ten slotte zij hier nog een vrome wensch uitgesproken. Wij hopen dat deze uitgave niet de eenige zal blijven in haar soort. Er zijn nog zoo vele werken van onze Nederlandsche school, van haast even groote waarde als het altaarstuk der van Eycken, en waarvan geen reproducties bestaan welke bij de hier besprokene kunnen vergeleken worden. Om er maar een paar te noemen: de Van der Goes te Florence, de Bouts te Leuven, met luiken te München en te Berlijn, de Memlinc te Lübeck of te Danzig, de groote Quinten te Antwerpen... Aan slof ontbreekt het allerminst om deze zoo heerlijk begonnen reeks even schitterend voort te zetten. Wij wenschen en vertrouwen dat deze droom zal verwezentlijkt worden, tot meerdere glorie van de Nederlandsche schilderkunst.

P.B. Jr.



illustratie

[pagina t.o. 165]
[p. t.o. 165]


illustratie
Phot. R. Th. Kuhn's Erben, Danzig.
JOHANNES MEMLINC: HET LAATSTE OORDEEL.
(Marienpfarrkirche, Danzig).



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken