Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Kunst. Jaargang 5 (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Kunst. Jaargang 5
Afbeelding van Onze Kunst. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Onze Kunst. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (24.76 MB)

ebook (28.87 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Kunst. Jaargang 5

(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 173]
[p. 173]


illustratie

Boeken & tijdschriften

Documents de sculpture Française du moyen age publiés sous la direction de Paul Vitry et Gaston brière recueil de 140 planches contenant 940 documents de statuaire et de décoration deuxième édition Paris, ateliers photomécaniques D.-A. Longuet 250, Faub. St.-Martin in-folio, prijs: 60 frank

Ziedaar een werk, dat reeds de grootste diensten bewezen heeft en er nog vele zal bewijzen, aan allen die van verre of nabij, zich met kunst en oudheidkunde bezig houden.

Niettegenstaande den overvloed van handboeken en speciale werken over de geschiedenis der kunst, bestaat er toch nog altijd gebrek aan oordeelkundig gekozen en met orde gerangschikte verzamelingen platen. Want op kunstgebied komt het er eigenlijk toch meer op aan, om de betreffende kunstwerken te toonen dan om ze te beschrijven, of er lange beschouwingen over te houden. Maar dan moeten ze niet, zoo maar naar den luim van het toeval bijeen gebracht worden, zooals in sommige plaatwerken, waar een antiek marmer op een zeventiend' eeuwsch Hollandsch binnenhuisje volgt, of een Boulle-cabinet, onmiddellijk, naast een Romaansch kerkportaal staat. Zulke werken kunnen ongetwijfeld veel dienst bewijzen, maar ze zijn encombrant, vergen langdurige opzoekingen, terwijl de uitgave er van maar tot in 't oneindige wordt gerekt. Daarbij kunnen bibliotheken alleen zich de weelde veroorloven om het geheele werk compleet te bezitten...

Het boek, dat we hierboven aankondigden, biedt deze bezwaren niet. Het is een op zichzelf volledig geheel, dat gemakkelijk binnen ieders bereik valt; een langdurige arbeid van opzoeken en rangschikken, is echter aan de uitgave voorafgegaan en het heeft de medewerking van geleerden gevraagd, die de stof tot in den grond meester waren, die het uitgebreide onderwerp geheel beheerschten en precies wisten wàt moest worden gebracht onder de oogen van den kunstenaar, den archeoloog, den geschiedschrijver, op zoek naar belangrijke documenten. Al bevat het boek geen tekst, die vaak even geleerd als vervelend is, blijft het niettemin een werk van grondige kennis en een studiebron van onschatbare waarde.

Het succes der eerste uitgaaf, die in 1904 verscheen, is wel een bewijs dat het werk op zijn tijd komt. De kunst der Middeleeuwen wekt onze belangstelling meer en meer en dwingt onze bewondering af. Met Viollet-le-Duc ontdekken we nooit vermoede en te lang miskende schoonheden, in de verweerde kerkportalen, in kapiteelen van kolommen, in de sluitsteenen der gewelven. De geest der Middeleeuwen neemt schitterend weerwraak op de verachting door Vasari aan den dag gelegd, en oefent zelfs een heilzamen invloed uit op kunstenaars en kunstnijveren van onzen tijd.

Ook tot deze richt zich dit werk. Zonder er rechtstreeksche modellen te zoeken, zullen zij een vruchtbare bron tot inspiratie vinden, in het bestudeeren van de grondbeginselen en de werkwijze der onovertroffen decorateurs, die

[pagina 174]
[p. 174]

de eenvoudige ‘beeldsnijders’ dier oude tijden waren.

Van ons bijzonder standpunt uit, kent men de betrekkingen, die door alle tijden heen, bestaan hebben tusschen de Fransche en Nederlandsche beeldhouwers. Het vraagstuk der wederzijdsche beïnvloeding, van de xiiide tot de xvde eeuw, is voor de hedendaagsche kritiek een der meest belangrijke. Het werk van de H.H. Vitry en Brière, dat zooveel verspreidde en tot hiertoe voor een groot deel onuitgegeven en moeilijk te bereiken werken verzamelde, zal er zeker veel kunnen toe bijdragen om deze kwestie toe te lichten.

De stoffelijke uitvoering beantwoordt aan alle eischen der hedendaagsche techniek. De platen, die in lichtdruk zijn uitgevoerd, en altijd verschillende onderwerpen op één bladzijde vereenigen, zijn buitengewoon goed geslaagd en bevredigen zelfs het scherpste onderzoek. De meest belangrijke onderwerpen worden omringd door hun karakteristieke onderdeelen op groote schaal.

En wat wij vooral op prijs stellen is dat de foto's bijna altijd naar 't oorspronkelijk werk zijn genomen. Alleen in enkele uitzonderlijke gevallen, b.v. voor 't beter doen uitkomen van een détail, heeft men zijn toevlucht tot afgietsels genomen, die gemakkelijk te bereiken waren; trouwens waar dit het geval is, wordt het altijd onder de plaat vermeld. Men merke vooral op de intelligente manier, waarop de voorwerpen neergezet en verlicht zijn. Want in dit opzicht levert de reproductie van beeldhouwwerk heel eigenaardige moeilijkheden op. Het verkeerd plaatsen van een gezichtspunt, 't verwaarloozen van een gunstige verlichting, is voldoende om 't karakter van een werk te bederven, tot onkenbaar worden toe. Een zeker aantal fotografieën zijn voor de verzamelaars van het boek opzettelijk vervaardigd, anderen werden met veel onderscheid uit bestaande reproducties gekozen.

Slechts één enkel bezwaar hebben we ten opzichte van enkele afzonderlijke beelden, die door het kunstmatig verwijderen van den natuurlijken achtergrond, zonder overgang uitlossen op het witte papier. Deze wijze van behandeling komt ons zeer verwerpelijk voor. Zelfs al veronderstellen we de grootste bekwaamheid bij den retoucheur, die met deze delikate bewerking belast is, kan hij onmogelijk de zuiverheid van den omtrek bewaren, zonder daaraan iets te bederven. Wanneer men aan een beeld zijn achtergrond ontneemt, verkracht men er het meest essentieele karakter van, men ontdoet het van zijn omringende atmosfeer, stelt in de plaats van de wezenlijke, tastbare vormen, die door licht en lucht worden gedrenkt, een vlakke silhouët, die uit een stuk bordpapier schijnt te zijn gesneden. Gelukkig echter behooren op die wijze behandelde onderwerpen tot de uitzondering, vooral in deze tweede uitgaaf, waar verscheiden silhouëttages weggelaten zijn. De ongelukkige neiging om beeldhouwwerk op deze wijze voor te stellen, is echter in onze dagen algemeen genoeg, om deze opmerking te wettigen

P.

 

DE Gazette des Beaux-Arts (Octobernummer) bracht o.a. een opstel van den Heer F. Schmidt-Degener over de herdenking van Rembrandt's derde eeuwfeest. Met name bespreekt de schrijver den nieuwen aanbouw aan het Rijksmuseum en de Leidsche tentoonstelling. Hij verheugt zich over de ongekend gunstige verlichting, waardoor de Nachtwacht thans in zijn volle waarde en luister te genieten valt. Minder enthousiast is hij over de opvatting, die volgens hem het schilderij, als ware het een dekoratief paneel, één geheel met den wand doet uitmaken, door de omlijsting min of meer in de lambrizeering van de zaal op te nemen. Verder acht hij het ook onjuist, dat het schilderij zoo laag is geplaatst, dat de figuren bijna gedacht kunnen worden in de zaal zelf te staan.

Van de Leidsche tentoonstelling geeft de schrijver een vrij uitvoerig overzicht, waarop hij in de Chronique des Arts (nummer van 3 November) nog met een notitie terugkomt, betreffende den

[pagina 175]
[p. 175]

zoogenaamden ‘Scipio’ van Rembrandt (eigenaar Newgass). In zijn bovengenoemd Gazette-artikel toch had de schrijver geaarzeld den voor dit werk door Jan Veth voorgestelden titel te aanvaarden, gebazeerd op een tekst van Livius (xxiv, 44, 10), volgens welken het schilderij een Romeinsch Consul zou voorstellen, die zijn vader beveelt af te stijgen.

Jan Veth's opvatting blijkt hem, in wezen, de juiste geweest te zijn. De Heer Schmidt-Degener werd sedert door Dr J.H. Leopold attent gemaakt op een passage in de Facta et dicta mirabilia van Valerius Maximus (ii, 2, 4) die dezelfde geschiedenis wat uitvoeriger verhaalt, dan het in den tekst van Livius gedaan wordt. De details van het citaat uit Valerius Maximus passen volkomen op het schilderij en maken het waarschijnlijk dat Rembrandt dezen laatsten schrijver, die in de xviie eeuw meer bekend was dan thans, gevolgd heeft. Afgebeeld is de oude Q. Fabius Maximus, Cunctator bijgenaamd, die af is gestegen op bevel van den lictor, en die, gaande naast zijn zoon den consul, eveneens Q. Fabius Maximus genaamd, dezen aldus toespreekt: ‘Non ego, fili, summum imperium tuum contempsi, sed experiri volui, an scires consulem agere’. De oude Q. Fabius Maximus was bij de nadering tot zijn zoon niet uit eigen beweging van zijn paard gestegen, geenszins uit geringschatting voor het hooge ambt dat zijn zoon bekleedde, maar om te zien of deze zich als consul zou weten te gedragen. Op des consuls eerste bevel, hem door den lictor overgebracht, steeg hij dus af. Deze ‘proximus lictor’, waarvan in den tekst van Valerius Maximus wordt gesproken, ziet men ook op het schilderij afgebeeld. De Heer Schmidt-Degener stelt voor het werk, zooals men het tot heden den ‘Scipio’ noemde, thans bij verkorting den ‘Fabius Maximus’ te noemen.

 

In het bovengenoemd nummer der Gazette des Beaux-Arts begint Emil Jacobsen een reeks kritische beschouwingen over enkele Oud-Nederlandsche en Oud-Duitsche Meesters in het Museum te Brussel. Ditmaal behandelt hij. Barend van Orley, Jan en Cornelis Van Coninxloo, Herri met de Bles, den pseudo-Mostaert, den Meester van Flémalle en de achtereenvolgens aan Memlinc en Rogier van der Weyden toegeschreven triptiek van het geslacht Sforza.

Joseph Reinach publiceert een merkwaardigen brief van Gambetta over de Madonna van den Kannunik van der Paele door van Eyck te Brugge.

C.G.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken