Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Kunst. Jaargang 8 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Kunst. Jaargang 8
Afbeelding van Onze Kunst. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Onze Kunst. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.26 MB)

ebook (44.51 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Kunst. Jaargang 8

(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boeken & Tijdschriften

Dr. Franz Dülberg: frühholländer I. die altarwerke des Corn. Engebrechtsz, und des Lukas van Leyden im Leidener städtischen museum II. altholländische gemälde im Erzbisschöflichen museum zu Utrecht III. frühhollônder in Italien druck und verlag von II Kleinmann & Co Haarlem

In 1904 werden, met groote drukte en kabaal, de Fransche Primitieven te Parijs ‘ontdekt’, en de vreugde van deze ontdekking sloeg over in een inpalmingsdrift, die geen perken meer scheen te kennen. En al werd deze kwajongensachtige uitbarsting van overmoed bij de vakgeleerden van het buitenland meestal met schouderophalen begroet, - bracht zij bij het groote publiek en in de dagbladpers een beroering teweeg, welke alsnog niet genoegzaam door hare wetenschappelijke resultaten schijnt gerechtvaardigd te zijn.

Des te meer sympathie verdient het stille streven van een, die zich een gebied gekozen heeft, dat in zekeren zin met dat der Fransche primitieven vergeleken kan worden: Franz Dülberg. Lang vóór er van de Parijsche tentoonstelling kwestie was, bestudeerde hij een even weinig gekende en minstens even belangwekkende schilderschool uit de eerste renaissance: de Hollandsche, en heeft hierdoor misschien méer voor de kunstgeschiedenis gedaan, dan de al te geestdriftige Parijzenaars bij elkaar.

Men meent nog steeds te zeer, dat men alleen iets op kunsthistorisch gebied presteeren kan, wanneer men zich met de grootste meesters bezighoudt. Slechts zij, die hun taak ernstig aanvatten, komen weldra tot het inzicht, dat zelfs de groot sten nooit geheel onafhankelijk hebben geleefd, en ook niet zonder de kennis van hunne omgeving, van hunne voorgangers of tijdgenooten bestudeerd of begrepen kunnen worden. Méér nog, dan voorde zeventiend' eeuwers, is dit het geval voor de z.g. ‘primitieven’, waar men, om een klein aantal genoegzaam geïdentifieerde stukken ie vinden, door een zee van ‘onbekenden’ moet waden.

Een werk als dat van Dülberg, waar, naast een paar groote, een aantal kleinere maar niettemin zeer belangwekkende meesters behandeld worden, is in hooge mate geschikt om klaarheid in de zoo bonte en overweldigende massa ‘onbekenden’ te brengen. Wanneer een geoefend oog, zonder veel aarzelen, een meesterwerk van van Eyck, van der Weyden, Bouts of van der Goes zal herkennen, schiet zijn vermogen vaak te kort voor meesters met minder sterke persoonlijkheid, wier werk toch ten zéerste verdient gekend en bestudeerd te worden.

Hier reikt Dülberg ons de hand, en toont ons de werken der zoo merkwaardige school, die van omstreeks 1450 tot 1550 in Holland bloeide, en er de groote zeventiend' eeuwsche renaissance heeft voorbereid. Voor velen zal dit zeker een revelatie zijn - en ook de meest beslagenen zullen in dit werk kostbaar materiaal tot verdere studie vinden.

De uitgave is wat men heet een ‘Tafelwerk’, d.w.z. een verzameling groote platen met bijschrift. Maar reeds uit de keuze der platen blijkt de kennis en den smaak van den auteur, die we in den tekst ten volle leeren waardeeren. Het eerste

[pagina 52]
[p. 52]

deel der uitgave is gewijd aan de altaarstukken van Corn. Engebrechtsz. en Lucas van Leyden in de Lakenhal te Leiden, - het tweede aan de oude Hollanders in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Deze werken mogen dus min of meer bekend worden geacht, - hoewel ze dit in feite zeer weinig zijn. Die van Leyden werden slehts zelden, en dan nog zeer onvoldoende gereproducerd; die van Utrecht, om zoo te zeggen nooit. En hoeveel ‘kunstminnende’ Hollanders zijn er, die met de hand op 't hart mogen verklaren, datze deze stukken op hun gewone standplaats ooit aandachtig hebben bekeken?... De reproducties zijn uitstekend; vooral in de afzonderlijke afbeelding van sommige details gaal bijna niets van 't orgineel verloren, - zoodat hier in ieder geval een zeer te waardeeren vergoeding voor ontoereikende kennis der oorspronkelijke schilderijen geboden wordt...

Het derde deel Voert ons door nagenoeg ‘unerforschtes’ gebied: Italië, waar ondanks de Cicerone, nog heel wat oude Hollanders als ‘Ignoto’ of ‘scuola fiamminga’ schuil gaan. - Wat er aan Hollandsche primitieven op Italiaanschen bodem dan wel kan te vinden zijn?... Méér dan men zou denken! En om te beginnen een allermerkwaardigst fresco van omstreeks 1450 in het ‘Palazzo Sclafani’ te Palermo. De reproductie van dit werk, op drie bladen, is een ware verrassing, al staat de oorsprong nog niet volkomen vast. De reeks wordt voortgezet door werken uit de omgeving van Geertgen tol Sint Jans, Geeraard David, Bosch, - het belangrijke, authentieke stuk van Jan Mandijn in het bezit van Prins Corsini, - de twee fraaie paneelen uit het Kon. Paleis te Genua, waar we echter eer een Vlaamsche dan een Hollandsche navolger van Dirk Bouts in meenen te herkennen, - werken van Corn. Engebrechts of zijn school, - vervolgens Lucas van Leyden met zijn voorgangers en navolgers, - de prachtige Jacob Corn, van Oostzanen uit Napels, - en ten slotte een paar zeer fraaie portretten van Jan van Scorel.

Over dit alles geeft de tekst een bondig en zeer zaakrijk commentaar. Men voelt dat hier iemand aan het woord is, die van zijn onderwerp niet alleen een zeer ingaande studie heeft gemaakt, en naar streng wetenschappelijke methode werkt - maar tevens de kunstwerken, die hij behandelt, geheel doorvoelt, en met fijnen critischen geest hun eigenaardigheid en hun waarde weet te vatten. Het is een geleerde, maar het is ook een kunstenaar in de ziel; en beide gaven zijn voor een waar kunsthistoricus immers even onontbeerlijk?

We spreken hier dan ook den wensch uit, dat deze zoo flink begonnen uitgave, naar het plan van den auteur ook systematisch zal doorgevoerd worden, en dat, na Italië, ook de overige landen weldra aan de beurt zullen komen.

B.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken