Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Stam. Jaargang 1909 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Stam. Jaargang 1909
Afbeelding van Onze Stam. Jaargang 1909Toon afbeelding van titelpagina van Onze Stam. Jaargang 1909

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.50 MB)

Scans (280.76 MB)

ebook (4.41 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Stam. Jaargang 1909

(1909)– [tijdschrift] Onze Stam–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Dautzenberg herdacht.

De onthulling van den gedenksteen, door het gemeentebestuur van Eisene geplaatst in den gevel van het huis, jaren lang door den gemoedelijken zanger van het landleven bewoond in de Keyenveldstraat aldaar, had plaats op Zondag 13 dezer en slaagde boven aller verwachting, gezien het hondenweer, waarmede de hoofdstad dien dag begiftigd werd en nog andere ongunstige omstandigheden.

Talrijke Vlaamsche Maatschappijen hadden den oproep van het Brusselsch Verbond beantwoord en vormden met hare vlaggen en kartels een aanzienlijken stoet, voorafgegaan door het muziekkorps La Lyre Ixelloise.

Vóór Daützenberg's vroegere woning werden twee redevoeringen uitgesproken; de eerste door den heer Ad. Buyl, Volksvertegenwoordiger te Veurne-Oostende en Schepene te Eisene - de andere door dichter Van Langendonck.

De heer Adolf Buyl sprak:

 

Veertien jaar geleden, werd een gedenksteen geplaatst op het graf van den keurigen dichter, wiens naam ook aan eene straat onzer gemeente werd gegeven. Heden wordt de door het gemeentebestuur geschonken gedenksteen onthuld, op den gevel van het huis waar Dautzenberg zijnen glansrijken letterschat heeft geschapen.

Mij zou het hier niet passen, over Dautzenberg onder zuiver letterkundig oogpunt te handelen, een aard akademische

[pagina 27]
[p. 27]

rede uit te spreken, veel min nog in statige bewoordingen eene brok uit de geschiedenis der jongere Nederlandsche Letterkunde pogen te doceeren... Andere redenaars zullen met grootere bevoegdheid en met hooger gezag, den heropbeurenden en zegenrijken invloed doen uitschijnen van Dautzenberg - door den Duitschen geest bezield - op de verdere ontwikkeling en heroploeing der Nederlandsche Dichtkunst.

‘Ik wil enkel herinneren, dat Dautzenberg, wiens mild begaafde geest door driftige zelfstudie, namelijk der latijnsche en middeleeuwsche letteren, machtig gekneed, rijkelijk versierd en fijn gekunsteld, een voorlooper, een baanbreker is geweest; dat hij met het bombastig en vervelend Alexandrijn van Bilderdijk en Delille heeft afgebroken om, door zijn aanhoudend streven en zijn begeesterend voorbeeld, eene nieuwe metriek tot stand te brengen; dat de degelijkste onzer dichters der laatst verloopen dertig jaren - Frans De Cort, Van Droogenbroeck, De la Montagne, ja Pol de Mont - den door hem gebaanden weg gevolgd en roemvol bewandeld hebben; dat zij en anderen thans weer het eigen Vlaamsch leven afspiegelen en hunne gedachten in nieuwe kunstvormen gieten.

‘Tegen het stijf, klassiek, hoogdravend en koel Alexandrijn trok dichter Dautzenberg trots spot en hoon, met overtuiging en gloed te velde...

 
Alexandrijn! op vreemden grond geboren,
 
Gij hebt te lang mij in het oor geruischt!
 
Eentonigheid kan enkel dan bekoren,
 
Wanneer niets schooners zacht ons tegenzuist.

‘Ja, met onze heerlijke metriek van voorheen, heeft Dautzenberg ook de te loor gegane vormenschoonheid in de Vlaamsche Dichtkunst hersteld. Geen enkel vers van hem toont eenige gemeenschap aan met de mannen - - Van Duyze, Ledeganck, Blieck, Door Van Rijswijck, Blommaert, Vader Rens, Vervier, enz. - die ten zijnen tijde dichtten.

‘Dautzenberg heeft eene meesterschap bewezen in 't hantee-

[pagina 28]
[p. 28]

ren van 't metrum. Hij heeft iets nieuws willen scheppen, en dit iets is thans blijvend... Wie evenaart hem in zuiverheid en verscheidenheid van rhytmus, in afwisseling, in rein kunstgevoel? Hij heeft het meesterschap veroverd op den vorm. Zijn vers is ja soms AL TE geschaafd en gekunsteld, zoodat de wetten zijner al te gestrenge prosodie bij wijlen zijnen dichtergloed verkoelen.

‘Doch overheerlijk blijft zijn werk ten gansche genomen.

‘Door de schaar - hij bekommerde zich immers niet’ om 't ruw handgeklap eener onnoozele schaar’ - is Dautzenberg wellicht min gekend dan anderen. Hij zong slechts voor fijngevoeligen. Frisch natuurgevoel, oorspronkelijkheid, landelijke stemming, edelheid van vorm, woordmuziek, stelligheid en keurigheid van uitdrukking, fijn gekunstelde rythmiek, zijn de kenmerken van zijne verzen.

 
Een groote dichter word ik nimmer,
 
'k Gevoele dit maar al te wel;
 
Want zing ik, 't geldt mijn dorpken immer,
 
En 't een of 't andre beuzelspel.

‘Zoo schreef Dautzenberg, nederig en zedig.

‘Welnu, de keurige en gemoedelijke zanger bekleedt thans eene eereplaats in onze Nederlandsche letterkunde, en ook voor hem is het uur der volledige erkenning aangebroken.

‘Ja, Johan-Michiel Dautzenbefg was de zangerige dichter van het warme gevoel, die voor zijn gezin, zijn land en zijn volk van liefde blaakte: de opbeurende dichter van arbeid en plicht, de aandoenlijke dichter van den landelijken eenvoud.

‘Aan dien uitstekenden letterkunstenaar komt de gemeenteoverheid van Eisene - niet van 't ‘verfranschte’ Eisene, zooals bij vergissing of onbedachtzaamheid ergens gezegd werd, maar van het verlichte en welmeenende Eisene, wiens bevolking in overgroote meerderheid uit Walen bestaat, en waar men alle echt verdienstelijke schrijvers, zonder onderscheid, zoo Vlaamsche als Fransche, weet te waardeeren en te vereeren - komt

[pagina 29]
[p. 29]

de gemeenteoverheid, zegde ik, hare rechtzinnige en hartelijke hulde brengen.

‘Ook sturen wij onzen vurigen dank aan de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen’, die het hoog prijsbare, door sommigen onbedacht misprezen, doel beoogt, onze zoo belangwekkende hedendaagsche letterkunde nader te brengen tot het volk, - en die eerste gedachte van dit heugelijk huldebetoon heeft opgevat.

‘Aan de eerbiedige bezorgdheid der bevolking van Elsene wordt de gedenksteen Dautzenberg toevertrouwd’.

 

Die knappe woorden werden toegejuicht.

Dan was het de beurt aan dichter Prosper Van Langendonck.

De Heer Pr. Van Langendonck bedankte het Gemeentebestuur voor de bereidwilligheid, waarmede het ruimschoots bijdroeg tot de verheerlijking van onzen Nederlandschen letterkundige.

Uit de rede van dichter Van Langendonck ter eere van Dautzenberg lichten wij:

 

‘De hulde, die gij heden aan Dautzenberg brengt, verheugt ons, omdat die dichter, in al zijne bescheidenheid, een onzer echte kunstenaars was. Zijn lied ging met zoet geluid door den lande. Hij liet er een brok van de schoonheid onzer landen, - zijn rustig bloeiend en zonnig Limburg, - in neerzijgen als een heerlijk spiegelbeeld in klare wateren, en die schoonheid leeft daar voor lange tijden als in een kristallen vijver. Hij streefde niet naar de hoogste kruinen van gedacht en poëzie, met vermetelen wiekslag; het was hem voldoende de zacht-glooiende heuvels der Maasboorden te bestijgen en van daar met al de innigheid des harten te zingen van wat er rept en roert, en waakt en werkt in 't rustige dal. En heel die kleine, vreedzame, maar echt Vlaamsche menschelijkheid leeft voor immer in zijn gezangen.

Aan onze dichters schonk hij terug, die ware wetten der prosodie, die men sedert lange jaren had afgeleerd en die hij door zijne studie der Duitsche meesters terugvond. En met die

[pagina 30]
[p. 30]

verjongde metrische vormen bouwde hij die volschoone strofen op, die nog altijd echte toonbeelden van klank en rhytmus blijven. Met een hem eigen aangename en edele levensopvatting, verlustigde hij zich in den zoetsten klank van woord en vers: zij waren zijn liefde en zijn leven. Hij streelde ze als de goudsmid het ranke juweel, de vrucht zijner inspanning en keurige kunst. Aldus vereenzelvigde hij de poëzie met de kunst, die na zijn optreden onafscheidbaar blijven’.

 

Het concert door dezelfde Vereeniging ingericht in het gemeentemuseum, had een talrijk en uitgelezen publiek gelokt: de overgroote feestzaal was goed bezet. Benevens den Heer Schepen Buyl en den Heer Van der Linden bemerkten wij daar verscheidene leden der familie Dautzenberg, namelijk Mevrouw de weduwe Frans De Cort - wiens letterkundige arbeid ook welzeker veel beter verdient, dan de huidige ondankbare vergetelheid - en talrijke Vlaamsche kunstenaars, letterkundigen en strijders van Brussel en elders.

De feestrede door dichter Karel Van de Woestyne afgelezen was puik van vorm en belangrijk van inhoud. Jammer dat de zwakke stem van den spreker zoovelen belette, er iets van te verstaan. Jammer ook dat eene kleine vlek het opstel ontsierde. Hier werkte almeer de ziekte, waaraan zooveel Vlamingen lijden, namelijk over een man, waarmede zij voor het oogenblik ingenomen zijn, niet te kunnen spreken of schrijven, zonder aan de verdienste of den roem van derden te moeten tornen. Zoo klonken de steentjes in den letterkundigen tuin van Ledeganck vooral en nog andere onzer beroemdheden geworpen, zeer misplaatst, ja, schier heiligschennend.

Zeggen wij, ten slotte, dat het huldebetoon aan Dautzenberg alleszins geslaagd mag heeten, en dat de 13 December een goede dag was voor de Vlaamsche zaak.

Hulde aan de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen voor het door haar genomen initiatief en de inrichting van het Kunstfeest.

Het zij ons, echter, ook toegelaten eene welverdiende hulde

[pagina 31]
[p. 31]

te brengen aan het Verbond der Vlaamsche Maatschappijen van Brussel en omtrek, zonder welks toedoen er geen optocht ware geweest en de onthulling van den gevelsteen ware geschied ten overstaan van wellicht een tiental letterkundigen. Het volstaat immers niet, dat een minister van oorlog beslisse, dat op een bepaalden dag eene groote wapenschouwing zal gehouden worden: men hoeft dan nog te handelen met de bevelvoerders in de verschillende legerplaatsen en bezettingen, om op gestelden stond de regimenten te zien opkomen. Uit eigen beweging en dan ook in overleg met de Vereeniging belastte het Verbond zich met dit laatste, onontbeerlijk werk en het slaagde beter dan de korte tijd, waarover het mocht beschikken, liet verwachten.

Het Verbond bewees aldus eens te meer het nut van zijn bestaan.

Mochten onze letterkundigen dat eindelijk ook begrijpen en met wat minder minachting leeren neerzien op die zoo verdienstvolle als nederige en onbaatzuchtige Vlaamsche strijders. Onze gemeenschappelijke volkszaak zou er slechts kunnen bij winnen. Dat velen hunner zich, in onverstoorden ootmoed, het woord van den franschen fabeldichter herinneren: ‘On a souvent besoin d'un plus petit que soi.’

Vl. Gazet. - Vl. & Vrij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken