Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 1 (1923-1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 1
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (4.90 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 1

(1923-1924)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 230]
[p. 230]

Boekbespreking.

Louis Couperus. Het Zwevende Schaakbord. Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur Amsterdam.

Het jaar van uitgave is volgens de omslag 1923, volgens de titelpagina 1922; terwijl, naar ik meen, het verhaal voor het eerst verscheen in de 1e jaargang van De Haagsche Post, dus dat is weer al een tiental jaren geleden. Aan die tijd van ontstaan worden we aan 't eind van 't verhaal heel even herinnerd, als we lezen van een wereldoorlog tussen ‘alle vereenigde koninkrijken van Brittannië en Wallis, die zich vereenigd hadden met Parijs en met Rome tegen den Koning van Keulen (p. 256), en die ‘wereldoorlog zoû weldra gedaan zijn; Wereldoorlogen duurden niet langer dan één enkelen winter’ (p. 257).

Het klinkt wel een beetje vreemd om van een wereldoorlog te horen gewagen bij de geschiedenis van ridder Gawein, die op zoek is naar het zwevende schaakbord, om het te brengen aan Artur zijn vorst. Een wereldoorlog en de ridders van de Tafelronde - dat laat zich niet rijmen.

Dat is echter Couperus niet de pen ontglipt, want overal in het verhaal treffen we dergelike anachronismen aan, te veel om aan onhandigheid van de schrijver te denken. Het is zo gewild, want Couperus' bewerking van onze middeleeuwse Arturroman Walewein is niet een trouw navertellen, een zich inleven in oude stof, zoals Streuvels, Boutens, Timmermans en Rutten dat in onze tijd hebben getracht, maar 't is de parodie van de Walewein, het humoristies vervolg er van, zoals de schrijver zelf het in zijn voorwoord noemt (p. X).

Couperus is kostelik geslaagd. Als we onze Walewein naast Het Zwevende Schaakbord leggen, dan is het werkelik heerlik te zien, hoe door allerlei kleine veranderingen de schrijver de ernstig hakkende en klovende, bevrijdende en schakende ridder weet te doen veranderen in 'n soort Don Quichot, een schaakbord achtervolgende, dat niet als vroeger door magiese kracht wordt voortgedreven, maar door 'n vernuftige machinerie; een bord, dat zich aan een knop ‘als een witte jochant’, op laat winden (p. 222).

De situatie is dikwels allerzotst. In de Walewein wordt verteld, hoe de heldhaftige ridder het ‘toverscaec’ narijdt als het in 'n spleet van een berg verdwijnt. In die berg heeft hij vreselike monsters te bevechten. Eindelik overwinnaar, staat hij met zijn paard op een geweldige hoogte, aan alle zijden omringd door water. Hij waagt de sprong van de berg in de rivier en bereikt het gouden kasteel van koning Wonder.

Bij Couperus verdwijnt ook het ‘scaec’ in de berg, maar hij vindt alleen het rif van de verslagen draken. Weer waagt hij met Gringolette de sprong naar de diepte, maar als hij goed en wel beneden in de rivier is aangekomen

[pagina 231]
[p. 231]

en hij omhoog ziet, dan merkt hij, dat zijn heldensprong absoluut overbodig is geweest.

Er is een prachtige weg aangelegd van de berg naar het kasteel van Wonder door Merlijn; prinses Morgueine, Merlijn's zuster rijdt er met een toverwagen.

‘Zij richtte met de eene hand heur wagen door een horizontaal cirkelend stuur en in de ander hield zij een staf, waarmede zij scheen aan te geven de wendingen, die de wagen moest nemen evenwijdig aan de wendingen van den weg. Toen hare trompetten, die ter zij van den wagen hunne gouden monden vooruit staken, hadden getoeterd ter waarschuwing en Gawein zich had omgewend om te zien, vertraagde zij den gang van haar toverwagen. En stond toen stil, met een ruk, terwijl een blauwige nevel en een vreemd zoete zwijmelgeur haar wagen omdampte’ (p. 66, 67).

Deze toverwagen is een wonder, geschapen door Merlijn, de grote tovenaar. 't Is vermakelik te zien, over welke ‘enghienen’ hij nog meer beschikt: een ‘sprakebloem’ waarmee hij zijn zuster kan ‘opbellen’; plotseling helder opschijnend licht, dat uit- en aangedraaid kan worden door middel van een ‘jochanten’ knop; een lichtbundel die toverbeelden werpt op een witte wand; een tovervogel, blauwe fenix, die Merlijn met veel gesnor richt en wendt naar believen.

Het hele verhaal is verder zeer vernuftig bedacht, en zo luchtig en gemakkelik neergeschreven, alsof het geestige spel de schrijver geen ogenblik heeft vermoeid en hij het zo maar achter elkaar heeft opgeschreven.

Voor het rechte genot van ‘Het Zwevende Schaakbord’ is kennis van de Walewein beslist nodig, anders zal men veel in het verhaal ongemotiveerd mal vinden.

Maar wie de geest van onze Arturromans kent, zal er plezier in hebben, dat met al die ridders uit dat land van Logres, vol bossen en roofburchten tovenaars en wonderkastelen, draken en geschaakte maagden, eens vrolik gespot wordt.

Het middelnederlands van Couperus is er een van eigen maaksel en is wel een beetje heel vreemd, maar hij heeft er in zijn voorwoord ekskuus voor gevraagd. Een beetje wonderlik doet in datzelfde voorwoord aan, dat hij na verfrissing van zijn vroegere studie wel op zich had durven nemen ‘zijn sterken helden en zoete heldinnen zuiver grammatikaal de taal huns eigenen tijds in den mond te leggen’ (p. XII) als hij niet bang was geweest voor onverstaanbaarheid.

De eigen tijd - is dat de tijd waarin koning Artur en zijn ridders verondersteld worden te hebben geleefd - niemand die Nederlands van die tijd kent.

Door de schrijver zelf wordt de handeling ‘niet later dan het eerste begin der Elfde Eeuw en dan nog in de regionen der fantazie en niet der werkelijkheid’ (p. XI noot) gesteld.

Wat voor Nederlands sprak men in 't begin van de 11e eeuw in de regionen der fantazie?

Ik houd toch meer van Couperus uit ‘Het Zwevende Schaakbord’ dan van Couperus in Zijn Voorwoord. Hij is daar zo geleerddoenerig en dat gaat hem niet goed af. Zijn geleerde opmerkingen over de naam Walewein zijn bijna letterlijk overgenomen uit de inleiding op de Walewein van Prof. Jonckbloet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken