Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 2 (1924-1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 2
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.73 MB)

Scans (514.96 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 2

(1924-1925)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

Boekbespreking.

Wasdom. Bladen uit een dagboek, door L. Loor-Goedhart. Amsterdam - W. Kirchner.

In deze bladzijden vindt de lezer de ontwikkelingsgang van een zestienjarig meisje tot hetrouwde vrouw van een en dertig jaar.

Op blz. 7 stuitte ik op deze zin, door de 17-jarige backfish neergeschreven Ik heb de lichtvaardige zekerheid, dat Hij mij ééns één met Hem zal maken.

Door Jezus Christus. Is dat een zin van de schrijfster of van het 17 iarig meisje? Ik wil eerlijk bekennen, dat ik met tegenzin verder las. Ik zocht maar, de eene bladzijde voor, de andere na, maar slechts sporadisch vond ik eens een simpel zinnetje over het gewoon-normale gedachtenleven van een jong meisje. Meermalen moest ik mij door lange bladzijden heenwerken, vol van zwaar geestelijk getob. Later heb ik mij bedacht - of het niet aan mij zelf lag, of ik niet met vooroordeel was begonnen te lezen. Daar was wel iets van aan, heb ik toen bemerkt. Wanneer je uit onze kringen een boek ontvangt, dat blijkt erg ‘zwaar’ te zijn, en vol teksten, plus aanhoudend-geestelijk onderzoek, dan denk je onwillekeurig: oh - dat is weer het gewone ‘ziellooze’ genre!

Toch wil ik hier een uitzondering maken. Ik wil voorzichtig zijn met zulk een oordeel uit te spreken over het ziele-leven van het meisje, dat ons deze blik in haar leven gunde. Natuurlijk, doet het vreemd aan, slechts bij uitzondering eens iets te lezen over de gewone ups en downs van het jonge leven, en blad na blad niets te vernemen dan droefheid over geestelijke inzinkingen. Ik heb dit zóó verklaard: Het meisje, dat hier beschreven wordt, is verloofd met een theol. candidaat, dus is het zeer aannemelijk dat zij, die voortdurend in een omgeving en sfeer leeft, waar over geestelijke dingen gesproken wordt, zich evenzoo uit in haar dagboek. Het is ook een feit, dat in de jaren van 17-21 door de meeste jonge menschen, 't zij door catechisatie of belijdenis, verloving etc., zeer veel gedacht wordt over de verhouding tot God (angst voor den dood o.a.) Ten slotte heb ik, bij gemis aan teekenen van gewóón ‘leven’, gedacht aan de mogelijkheid, dat mevr. Loor in deze bladzijden veel van zichzelf gegeven heeft, en behoudens de ontwikkeling van haar geestelijk leven, zoovéél geschrapt heeft, voor zij tot publiceeren overging, dat er ten slotte vrijwel niets dan dat eene overbleef. In dit laatste geval was het noodzakelijk geweest, dat de auteur zich in andere omstandigheden had ingedacht, om door de weergave er van, haar dagboek meer te maken tot een levend geheel. Nu is het een zeer eenzijdige zelf-analyse, die, ik erken het gaarne, voor jonge menschen toch nog belangrijk genoeg is, om gelezen te worden. Velen zullen er iets in vinden van eigen gedachten, oplevingen en inzinkingen die aan de jeugd eigen zijn. Dit boek te veroordeelen met de grief dat het onnatuurlijk en ongezond is, als een meisje zich zóó verdiept in haar geestelijk leven, is beslist af te keuren. Wij moesten dit eigenlijk heel natuurlijk vinden, als een ionge ziel worstelt om de liefde Gods. Maar voor een christelijke auteur blijft ten slotte de eisch, zóó te schrijven, dat z'n verhaal als doortrokken is van waarachtig christelijk leven, zoodat de lezer het niet aanvoelt als twee verschillende, aan elkaar vreemde levenshoudingen, doch als een harmonische eenheid.

P.J.R.

[pagina 317]
[p. 317]

Het lichtende Spoor, door L. Penning. Uitg. G.F. Callenbach, Nijkerk - 1924.

'k Zie me nog zitten m'n vriend samen op een hoge stoep in de Pieterstraat in Middelburg, met ‘Penning tussen ons in. Een leesbibliotheek, een paar huizen verder, leende ons de ‘Pennings’ voor 1 cent per dag.

Wat lazen ze vlug, die boeken, d.w.z. we joegen naar 't eind; als ik de bladzijde ‘uit had en mijn vriend moest nog 1 of 2 regels lezen, dan zat ik al zenuwachtig met mijn hand vooruit om zo gauw mogelik om te slaan. En dat was niet, omdat elke dag meer een cent kostte, al is die faktor niet geheel te verwaarlozen.

Penning en Aimard - mijn eerste lektuur. Maar vooral Penning. Niets dat meer indruk op me heeft gemaakt in mijn jongensjaren dan de Boerenoorlog, niemand die er beter over schrijven kon dan Penning.

En nu, na zooveel jaren, moet ik voor 't eerst wat over een nieuw werk van Penning zeggen En Penning en ik zijn allebei veranderd. Nu ik ‘Het lichtende spoor’ gelezen heb, weet ik heel zeker, dat ik ‘De leeuw van Modderspruit’ en ‘De held van Spionkop' niet meer lezen wil, want het zou me een kwelling wezen, om die boeken, die in mijn herinnering voortleven als het mooiste van mijn jeugd te zien afdalen van de hoge troon van verering, die ik ze bouwde.

Wat is het toch geweest, dat me zo van Penning deed houden? Is Penning een kinderschrijver en kan ik hem daarom nu niet meer waarderen? Dat bedoelt hij toch zelf niet te zijn.

Penning heeft me geboeid om de Boeren en niet omgekeerd, 'k begrijp het nu pas goed.

Nu wil ik daarmee niet zeggen, dat Pennings werk geen verdiensten heeft. Hij kent de Boeren door en door, hij tekent grof, maar toch goed gelijkend. Hij houdt van ze. Bovendien kan hij dikwels een aardige intrigue verzinnen.

Maar - wat is dat stelsel van gebeurtenissen, wat is die intrigue, die psychologie hier toch oppervlakkig. Wat wordt het een aan 't ander gelapt.

Ik houd te veel van Penning, om een loopje met zijn boek ‘Het lichtende Spoor’ te nemen. Het zou niet moeielik zijn aan te tonen, dat het maar een slap verzinseltje is. Maar Penning is daar te braaf man voor. Zijn best karakter springt ook uit dit boek naar voren.

Toch vind ik het jammer, dat elk jaar maar weer zo'n boek verschijnt van Penning, zo'n boek, waarvan je geen kwaad wilt zeggen, en dat je toch eigenlik voor de ontwikkeling van 'n Chr. publiek in literaire zin en daarmee voor de ontwikkeling van onze Chr. literatuur verderfelik vindt.

Kon je zo'n boek nu maar buiten alle en vooral buiten de Chr. literatuur plaatsen! Kon je nu maar zeggen, dat is 'n apart stukje schrijverij, waar de mensen kennis van Zuid-Afrika en liefde voor onze Boeren opdoen en meer niet!

Maar zijn boeken worden gelezen als sensatieliteratuur. Penning werkt met grove effekten, onverwachte gebeurtenissen op 'n manier, die je je doet afvragen, hoe is het mogelik, dat de mensen, dat bioskoopspelletje niet doorzien?

En hoe meer ze lezen, hoe meer hun smaak voor echte literatuur wordt bedorven.

Als een jongen leeft bij grove onderscheidigen, dan is het, geloof ik, wel niet goed, om dat in hem te versterken, maar als men volwassenen daarin opvoedt, dan wordt dat een heel lelik ding. En dat is zo jammer, want van mannen als Stade, Jan Buis en Flippie kon zoveel kracht uitgaan. 'k Besprak een poos geleden de laatste bundel van Celliers en wees op de verzen op Kruger, de Wet en andere Boerenhelden. Dat was niet grof, maar fors werk. Kon Penning eens komen tot de eenvoud van die korte zinnetjes. Dan zou hij het geheim van ware schoonheid gevonden hebben, die bestaat in het ontbreken van alle opzettelijke tooi. De kompositie van een werk als deze roman moet evenals de stijl dat behoort te zijn, eenvoudig, simpel, helder, waar zijn. Dat is de eis, die we aan alle kunst mogen stellen: het onderdrukken van al wat opzettelik is De heer Penning is nu bezig aan een werk, waarin hij ‘speciaal het licht (wil) doen vallen op de eigenaardige, maar zeker te veroordeelen speculatiezucht zijner

[pagina 318]
[p. 318]

trouwe Afrikaners.’ Ziezo, het schabloon is klaar. We kunnen, nu we dit al even hebben mogen zien, de figuur al haast invullen.

Penning heeft nog stof ‘voor wel minstens tien (zulke) boeken over dat merkwaardige land en zijne sympathieke bewoners,’ zegt de uitgever.

v. H.

Kinderstemmen, door Mien Labberton - W. de Haan - Uitgever - Utrecht (z.j.)

Al dadelik door het uiterlik - wit omslag met een paar door Rie Cramer getekende kinderen - doet dit boekje denken aan de bekende werken van Mevrouw Cohen de Vries.

De inhoud komt er ook mee overeen: pakkende kinderschetsen. Bij het lezen springt echter dadelik één belangrijk verschil in het oog; het milieu is heel anders. De Jordaankinderen in de klas zijn vervangen door kinderen uit de gegoede middenstand in hun huiselike omgeving. Maar ze zijn beiden met dezelfde liefdevolle belangstelling gadegeslagen, al was het standpunt van beschouwing anders. Mevrouw Cohen de Vries schrijft als onderwijzeres, die volkomen in haar schoolkinderen opgaat, Mien Labberton met moederlike innigheid. Door dat verschillende milieu en het andere standpunt van de schrijfsters is er ook een andere sfeer in de schetsen van Mien Labberton dan in die van Cohen de Vries. Een sfeer van innige vertrouwelikheid, van haast te grote liefheid bij de moeder, verstandige, jolige leiding bij de onderwijzeres. Er is bij al het mooie van de ‘Kinderstemmen’ iets monotoons, de ‘Kinderen uit mijn klas’ zijn onderling sterk verschillend; er is ondanks de verschillende omstandigheden bij Mien Labberton iets van de gelijkvormigheid, die de beschaafde omgeving meebrengt, er is bij de kinderen van Mevr. Cohen de Vries het frissche, natuurlike van kinderen in ‘volle vrijheid gedresseerd.’

In zoverre tekenen ze beiden naar het leven en is hun tekening goed geslaagd. Ik voor mij houd meer van het originele van die Jordaankinderen, al vertonen sommige, gebreken, als bij de kinderen van Mien Labberton niet voorkomen.

Dat neemt niet weg, dat Mien Labberton een bundel mooie kinderschetsen geleverd heeft. Dat ze bij vergelijking met die van Mevrouw Cohen de Vries er zo goed afkomen, is geloof ik, aanbeveling genoeg.

v. H.

J.M. Barrie, Quality Street, bewerkt door J. Kooistra.
Marnix-drukken: Le Jardin délectable, door Dr. J.W. Marmelstein en J. Smit, 1e deel.
Edith C. Kenyon, Little Robin Gray, adapted bij R. Abels.
Hesba Stretton, No place like home, adapted bij R. Abels.
Charlotte M. Yonge, herausgegeben von J, Karsten.
Uitgaven van J.B. Wolters - Groningen, Den Haag, 1924.

Enige Franse, Duitse en Engelse schooluitgaven; de Marnixdrukken voor de Chr. school. Tekort aan plaatsruimte belet bespreking. Ik wijs vooral op de mooie bloemlezing van Marmelstein en Smit.

v. H.

[pagina 319]
[p. 319]

Goede Vrienden, Leesboeken voor de Christelijke school door Willem de Mérode, 3e deeltje.
In het Wonderland, door Joseph Cohen en Wytze Keuning, 2e deeltje.
Dierenvreugd en leed, Tweede deeltje. Europeesche dieren, door L. Dorsman Cz. en Jac. van der Klei.
Uitgaven van J.B. Wolters - Groningen, den Haag, 1924.

Vervolgdeeltjes van schoolseries, waarvoor ik bij eerste verschijning een aanbeveling gaf. Er behoeft niets aan toegevoegd.

v. H.

Verzamelde Taalkundige Opstellen, door Dr. C.G.N. de Vooys, Hoogleeraar te Utrecht. Eerste Bundel.
Bij J.B. Wolters' U.M. - Groningen, den Haag, 1924.

Professor de Vooys gaat zijn opstellen bundelen. Velen zullen hem daar dankbaar voor zijn. Al die frisse, pittige artikels mogen niet in allerlei tijdschriften begraven blijven. Oude jaargangen van Taal en Letteren, De Beweging en De Nieuwe Taalgids, om van minder gelezen tijdschriften nog maar te zwijgen, kan niet ieder even gemakkelik raadplegen. En dan het geheel of gedeeltelik ontbreken van registers op de tijdschriften maakt het zoeken niet gemakkeliker.

De artikelen zijn gerangschikt naar de inhoud. In deze bundel zijn drie groepen studies. De eerste groep brengt bestrijding van het oude en verkondiging van een nieuw taalbegrip, de tweede groep behandelt het belang van het spellingvraagstuk, terwijl in een derde groep iets wordt meegedeeld uit de geschiedenis van de Nederlandse spraakkunst.

De inhoud leent zich niet voor een uitvoerige bespreking in ons tijdschrift. Toch mene men niet, dat deze studies alleen voor taalkundigen van belang zouden zijn. In vele van de artikelen van Prof. de Vooys vinden we die eigenaardige vermenging van taalkundige en literaire belangstelling, die hem als geleerde zo kenmerken. Ik wijs op studies als ‘Wording en verwording van letterkundige taal’, ‘De letterkundigen tegenover de vereenvoudigde spelling, en verder de artikelen uit de derde groep, die heel wat anders geven dan ‘dorre grammatika’. Ik moet met het oog op de aard van ons tijdschrift hiermee volstaan. Ieder zij de studie van deze bundel aanbevolen.

v. H.

Het Nederlandsche Boek 1924.

Van de Nederlandsche uitgeversbond ontvingen we het jaarboek. Een kloek deel, dat keurig uitgevoerd, een aangenaam, volledig overzicht geeft van al wat in het jaar 1924 is uitgegeven.

Een stevige advertentierubriek en de nodige registers voltooien het werk.

v. H.

[pagina 320]
[p. 320]

De dominee in onze literatuur, door Gerard Brom. N.V. Dekker en van de Vegt en J.W. van Leeuwen, Nijmegen -Utrecht (z.j.).

Niets is zo opmerkelik in onze literatuurgeschiedenis als het groot aantal predikanten en ex-predikanten, dat als auteur optreedt in de 19de eeuw en het plotseling verdwijnen van de predikant als literator na de kritiek van de mannen van '80 en we moeten Gerard Brom dankbaar zijn, dat hij dit merkwaardig verschijnsel eens wat nader heeft willen bezien. In dit keurige, pittige boekje, dat voor de luttele prijs van 90 sent te koop is, heeft hij een studie geleverd, als maar een heel enkele kan geven. Met zijn fijne, aforistiese, soms paradoxale zinnetjes weet hij voortdurend te boeien, door zijn puntige, scherp-rake wendingen dwingt hij ons telkens een glimlach af, door zijn grote kennis en belezenheid krijgt zijn betoog stevigheid en wekt hij vertrouwen.

De inhoud, verspreid over 8 hoofdstukken, is, als een goede preek in drieën te verdelen. In drie hoofdstukken de geschiedenis van de tijd der ‘dominocratie’ met de kritiek van Potgieter en Huet, in twee hoofdstukken het optreden van De-Nieuwe-Gidsers, waardoor de dominee van zijn hoge troon daalt en tot objekt wordt in de moderne romans, die als regel een mismaakt beeld van de predikant geven en ten slotte in drie hoofdstukken de nieuwe toestand: de predikant keert in de literatuur terug, er is behoefte altijd weer aan geestelike kunst.

Het zou de moeite waard zijn een bloemlezing samen te stellen uit dit werkje van die verrassende zinnetjes, waarvan Brom zo in het biezonder het geheim heeft, als hij bv. de betekenis van Potgieters kritiek op de St. Paulusrots van Ter Haar samenvat in een zinnetje als dit: ‘Op de St. Paulusrots leed de dominocratie voor het eerst schipbreuk’ (p. 23) of Pierson's betekenis wordt geschetst: ‘Het kerkgeloof binnen de gemeente werd door Pierson bedreigd, het kerkgevoel in de wereld door hem bevorderd’ (p. 44) of een striemend zinnetje, wanneer hij Prof. Prinsen ‘bij de lurven’ neemt, die zich vermaakt met een Kuyperiaanse wending door te spreken over ‘het klavier der volkssentimenten’. Dan pakt hij ineens uit: ‘De geestigheid verloopt, zoals meer gebeurt, in een doodgewone onnozelheid, want dat vervangen van conscientie door sentimenten is indertijd een, naar ik meen, moderne wending geweest’ (p. 56).

Het deed me plezier het warme pleidooi voor Oostloorn te lezen, ‘dat helaas onverdiend voor louter stichtelike lectuur van een sektariese kring doorgaat’ (p. 126). Al erkent hij ‘de nodige zwakke dingen’, hij heft het op boven ‘allerlei gevierde romans’. Brom heeft de moed om te zeggen, dat hij aan de hele officiele kritiek maling heeft. Dat is het wat op elke bladzijde weer treft, het onbevangen oordeel; ook over onze dominees, hun fouten ziet hij scherp, maar even sterk waardeert hij hun deugden. Alleen komt zo nu en dan wel eens de gedachte op, of hij uit lust om de twee perioden zo scherp mogelik tegenover elkaar te stellen niet overdrijft.

Zo geloof ik, dat door die neiging de dominee in de Gidstijd te veel op zichzelf is beschouwd, alsof de gemoedelikheid en andere eigenschappen, die hun literatuur kenmerken speciaal domineestrekjes waren en niet veeleer eigen aan de hele tijd; het lijkt me, dat de gebreken van hun werk niet enkel standsgebreken zijn; terwijl Brom, wat de dominee van onze tijd betreft, toch wel moet bedenken, dat er nog vele dominees zijn, bij wie het oude domineestype voortleeft, dat er nog altijd kerkbodes zijn, waarin nog steeds tal van predikanten bewijzen, dat ze niets geleerd en niets vergeten hebben.

Dat neemt echter niet weg. dat de hoofdstrekking van dit sympathieke boekje juist is en ik het onvoorwaardelik ter lezing en studie kan aanbevelen.

v. H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het lichtende spoor. Een Zuid-Afrikaansch boerenverhaal

  • over Kinderstemmen

  • over Verzamelde taalkundige opstellen. Bundel 1

  • over De dominee in onze literatuur


auteurs

  • over L. Loor-Goedhart