Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 5 (1927-1928)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (28.52 MB)

XML (1.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 5

(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

Boekbespreking.

Aangaande mij en mijn huis. S. Stemerding.
Met het oor gehoord. Een dorpsvertelling. S. Stemerding.
Beide uitgegeven door de N.V. Korteweg en Stemerding, Rotterdam.

Het eerste boek bevat korte opvoedkundige schetsjes. Ze gaan niet diep, raken slechts even de oppervlakte en missen daardoor bijkans alle originaliteit. Maar dat is, als men 't eenmaal weet, niet zulk een bezwaar. Bij opvoedkunde, vooral als men zich richt tot ouders en andere opvoeders, komt 't meer aan op 't bezinnen en beleven van reeds gehoorde waarheden, dan op nieuwe vondsten. Zo ook hier. 't Zijn lekepreekjes over de opvoeding. Als ik de heer Stemerding bij dit werk een raad mag geven, laat hij dan ook niet trachten om origineel te zijn. Want dat kan hij niet. Telkens waar hij 't probeert, mislukt 't, voelt men 't aanstellerige, en de heer Stemerding weet 't wel, opvoeding is vóór alles echtheid en waarheid. Dergelike opgeschroefde zinnen en gezegdes als: ge moet nooit een voorhamer halen, om een vlo te doden, moest de heer St. voortaan maar thuis laten.

Want hij bevindt zich daarmee op gevaarlik terrein. Dat blijkt wel uit 't twede boek, een boek vol fouten en gebreken.

De taalkennis van de heer St. schijnt niet heel diep te gaan. Hij schrijft zinnen en maakt taalfouten, die hem vast en zeker 'n onvoldoende zouden bezorgen op 'n onderwijzersexamen. Wat b.v. te denken van een zin als de volgende: ze deed dubbel haar best om te schijnen, dat ze er toch wel ‘in’ was? Eén uit vele.

Maar nog erger is bij de heer St. het gebrek aan stijlgevoel. Hij viert z'n originaliteit de vrije teugel hier, en 't gevolg is, dat ge 't soms uitschateren moet om de zinnen die hij gebruikt. Ze spreken voor zichzelf, en 't beste, wat ik daarom doen kan, is, er enkele hier te laten volgen. Ter illustratie:

‘In de heesters linksch (sic!) hoorde je zoo nu en dan takjesgeritsel van een of ander vogeltje, dat nog geschikt logies zocht, of in zijn droom meende, dat het dag was. Heel zachtjes hoorde je ook nu en dan een grintje verrollen, doordat er een kikkertje over tipte.’

‘Naarmate het zonlicht wegzonk in den geheimzinnigen afgrond van het Noorden, (?) kreeg het kleine ding van een theelichtje meer praats.’

‘Als een hinde scheerde ze de kamer uit en rende de trap op naar de studeerkamer.’

‘Onder den reusachtigen hemeltrap, met den voet in vage verten op de donkere aarde en zijn myriaden wiemelende en tintelende sterren in top, voelde hij zich een gering stipje in het wijd uitgespannen heelal.’

‘Koeltjes was het afscheid van Nico, en toch op het moment, dat hij Marie's hand in de zijne voelde, voer er plotseling een stroom van ongedachten moed door hem, en hij gaf twee extra drukjes.’

Men ziet 't: totaal gebrek aan werkelikheid. We leven hier in een bordpapieren wereld, die door de heer St. zeer kunstmatig in elkaar is gezet. De dominee in dit boek maakt preken en deelt lessen uit in verdraagzaamheid. Meer is hij niet. Toch hebben de jongens uit 't dorp zoo'n respect voor hem, dat ze Zaterdags hun ‘wilde gilspelletjes’ (het woord is van de heer St.) niet spelen

[pagina 77]
[p. 77]

voor de pastorie, maar in een ander gedeelte van 't dorp. Z'n dochter is even houterig, ondanks 'n grote dosis verliefdheid en voortvarendheid. Zie hier 'n staaltje van 'n gesprek tusschen haar en 'n theologies student.

‘Marie bloosde, neeg deftig en een beetje koud vormelijk maakte ze haar tegencompliment: ‘Wederkeerig heel aangenaam, mijnheer. Heel gaarne zal ik van tijd tot tijd uwe moeder eens bezoeken.’

Waarlik, meneer Stemerding, u, die de opgroeiende jeugd zo goed meent te kennen, geloof u me maar, zo spreekt nòch een domineesdochter, nòch een theoloog. En evenmin spreekt een student z'n meisje met ‘u’ aan. En de doorsnee-theoloog, hij mag dan al eens met z'n beide ‘been’ ('t tegenwoordige meervoud van been is doodgewoon benen, meneer St.!) uit 't raam hangen, hij heeft toch nog wel zoveel fatsoen, en z'n gevoel is nog niet zoveel vergroofd, dat hij vanuit z'n raam meisjes nafluit. En 'n theologies student praat nooit zo gemaakt over richtingskwesties, als u 't ze laat doen.

En daarom is uw boek er een zonder ‘waarheid.’ Er staat minstens één leugen op iedere bladzij.

‘Helaas, wat liegt het (sic!) in vele gezinnen,’ klaagt u in uw opvoedkundige schetsjes. U had er gerust bij kunnen voegen: Helaas, wat liegt het in menig boek.

Nu is dit alles nog niet 't ergste. U zoudt, als opvoeder, d.w.z. liefhebber der waarheid, uw kwaad kunnen inzien, beterschap beloven en u verder kunnen bepalen tot uw pedagogies werk. En zorgen, dat uw dorpsvertelling nooit in handen komt van uw leerlingen; 't zou hun opkiemende letterkundige smaak kunnen bederven.

Maar er is in dit boek nog een groter gebrek. Dat is een gebrek aan liefde.

Twee studenten gaan naar college.

‘Ze waren trouwens bij deze laatste woorden al voor de academiedeuren.

Links zagen ze al den geuzenkop van den Prof., die zijn college aanving.

Snel wipten ze binnen.

Met een tikje gewetenspijn zetten de laatkomers zich neer om inplaats van naar elkanders jongelingsgeheimen en jongelingsdwaasheden te luisteren naar de klare en wijze woorden van den grooten Prof., die in twee werelden leeft; de wereld der heilige godgeleerdheid en de wereld der hoogere politiek.’

Nu gebeurt dat collegelopen niet zo, als u zich dat voorstelt. Daar is een stoep voor 't Utrechtsche Univertsiteitsgebouw. En dan is er 'n vestibule, en een gang, en een kleedkamer of kapstok. En als je al die dingen gepasseerd bent, dan pas kom je in de collegezaal.

De prof. is er dan nog niet. Die komt pas later, als de studenten er al zijn. Binnenkomen, terwijl de prof. al voor z'n katheder staat, dat doe je eenvoudig niet. Of je moet 'n echte laatkomer zijn, maar dan wandel je ook niet kalm, onder 'n hartroerend gesprek, naar je college, maar haast je je wat.

De prof. die college geeft, is Hugo Visscher, nietwaar? Dat is tenminste, volgens de uitdrukking van Kuyper, de man met de geuzenkop. Dat is ook de man, ‘die in twee werelden leeft, de wereld der heilige godgeleerdheid en de wereld der hoogere politiek.’

Nu moet u weten, meneer Stemerding, dat ook ik, evenmin als u, een bewonderaar van prof. Visscher ben. Maar ziet u, zo'n opmerking als de laatste is toch - zullen we zeggen, niet fijn gevoeld?

Maar omdat hij staat in een ‘vertelling’, wordt hij liefdeloos. Want ziet u, 't grootste geheim van een verteller is, dat hij liefde kent voor z'n personen. Dat hij niet veroordeelt, maar begrijpt. Ook begrijpt bij die personen, die hem overigens niet sympathiek zijn.

U doet dat niet. Bij prof. Hugo Visscher niet, bij mej. Keursteen niet (bien étonnés de se trouver ensemble!). Uw boek is een boek van richtingen. Van richtingenhaat. Van ethiese onverdraagzaamheid.

Ik zie u al protestéren. Ik heb dan toch ook 'n figuur getekend, las IJsbrand, zegt u, Gereformeerde-Bonder, maar met 'n levend geloof. Zeker, zeker, maar is uw liefde dan zo schaars, dat ze maar tot enkele personen doordringt? En moest ze niet zo groot zijn (omdat ze pretendeert Christelike liefde te zijn), dat ze alle personen omvat? Ook b.v. mej. Keursteen?

[pagina 78]
[p. 78]

Kan ik 't helpen, dat ik bij dit twede boek zo vaak aan 't eerste moet denken? U zegt de dingen zo goed. Herinner u 't u nog? Wat u daarin over vertellen hebt geschreven?

‘Vertellen’, zegt u, ‘is niet ieders werk’.

't Is maar voor enkelen weggelegd om 't goed te doen, het is 't werk van een kunstenaar.’

Zo is het.

J.H.

Geestelijke poëzie van Jacobus Revius, met inleiding en aanteekeningen Chr. Stapelkamp. (‘De Waelburgh’ - Blaricum).

Revius is in onze letterkunde de vertegenwoordiger van het onwrikbare, strijdende Calvinisme. Met een sombere, maar onverwoestbare geestdrift houdt hij den strijd vol voor wat hij ziet als de eere Gods. De strijd van de Zeven Provinciën is voor hem allereerst een strijd om het geloof. Daarom ook wordt de zaak der vrijheid tot Gods eigen zaak en de Spanjaarden zijn vijanden van God zelf. Daartegenover zijn de Oranjes de uitverkoren helden, door wie God Zijn volk verlossen wil.

Revius' verzen zijn ons van dit alles een getuigenis. Ze toonen ons den strijder - soms als hoonenden spotter, vaak als hartstochtelijken vloekdichter - maar ook den vromen, door en door ernstigen Christen, die nooit het zware gevoel der zonde van zich kan afzetten en die de volkomen afhankelijkheid kent:

 
Het goede wilt ons, Heer, toemeten,
 
T'sy dat wij 't bidden, of vergeten.
 
Het quade geeft ons nimmermeer
 
Al baden wij het noch soo seer.

Gelukkig komt Revius den laatsten tijd wat meer in den kring der belangstelling. Lang waren zijn verzen voor leeken alleen bereikbaar in van Vlotens ‘Leven en Uitgelezen Zangen van Jacobus Revius’ van 1863. Thans echter ontbreekt hij zelden in bloemlezingen. Zijn prachtig sonnet:

 
T'en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten -

begint de bekendheid te verwerven, die het onder de allerbeste Christelijke poëzie zonder twijfel verdient.

Ook bovengenoemde bloemlezing, keurig uitgegeven in de serie der ‘Zonnebloem-boekjes’, draagt den wensch van haar samensteller mee ‘er iets toe te mogen bijdragen, dat hij (Revius) meer gewaardeerd en beter gekend worde dan tot hiertoe 't geval was.’ Des te meer spijt het me dit boekje niet met warme woorden van blijdschap te kunnen begroeten.

Het begint mét een inleiding van ruim 7 bladzijden over den dichter. We krijgen hieruit echter niet meer dan een heel vagen indruk - de persoonlijkheid, de figuur zelf, gaat niet voor ons leven. Enkele losse feiten - enkele oppervlakkige opmerkingen - meer krijgen we niet, en zeker allerminst: den korten neerslag van een grondige studie. Op pagina 6 troffen mij de volgende onnauwkeurigheden:

‘Daar in Deventer schrijft hij over David Jorisz en over Jan de Bakker.... Verder voltooit hij daar zijn tot op den huidigen dag waardevolle geschiedenis van zijn vaderstad: zijn Daventria Mostrata.’

Het ‘schrijven over’ bepaalt zich in de beide eerste gevallen tot het uitgeven van een handschrift, resp. van Bleskidius en Gnapheus. De Daventria Illustrata werd niet in Deventer, maar in Leiden (waarheen Revius in 1642 vertrok) voltooid en verscheen eerst in 1650. Het beëindigen en corrigeeren van dit werk kostte hem zelfs meer tijd dan soms voor het Regentencollege wel dienstig was. De uitvoerige biographie van Dr. Posthumus Meijer maakt deze feiten voor ieder gemakkelijk toegankelijk.

Over de vaderlandsche verzen zegt de heer St.:

‘De levendigheid en frischheid van voorstelling doen ons hier reeds den dichter voorgevoelen, maar 't terrein, waarop hij zich 't zuiverst als kunstenaar openbaart, is dat van zijn godsdienst, zijn geloof, zijn godsvrucht.’

[pagina 79]
[p. 79]

Naar mijn boven reeds aangeduide opvatting lijkt het mij niet juist zoo scherp Revius' vaderlandsche van zijn zuiver-religieuse verzen te scheiden. Dat hij in de eerste minder kunstenaar zou wezen dan in de laatste, zou ik niet gaarne willen onderschrijven!

De heer St. vindt er echter een reden in om alleen uit de ‘geestelijke poëzie’ een (zeer ruime) keus te doen. Daardoor krijgen we een wel heel belangrijken kant, maar toch niet meer dan één bepaalden kant, van Revius te zien. Waar dit boekje na van Vloten de eerste Reviusbloemlezing is, acht ik dit in hooge mate te betreuren.

Noten verduidelijken de voor den leek in den tekst niet dadelijk verstaanbare woorden. Maar er is hier een overdadig teveel, dat de bladzijden ontsiert en den lust tot lezen beneemt.

Ik kies mijn voorbeeld dadelijk uit het eerste gedicht (Lof Gods).

‘Ick wil dan mijne stem doen hooren alle man....’

In dezen eenvoudigen regel komen twee noten voor: dan = daarom en alle man = iedereen!! Op pag. 62 wordt ‘op een behouden ree’ met ‘in een veilige haven’ verklaard, wat bovendien niet eens geheel juist is. Meerdere voorbeelden zijn zeker wel overbodig.

Het boekje maakt een slordigen indruk. Wie zich echter door dit alles niet laat weerhouden, vindt er een aantal verzen van een waarachtig dichter.

W.A.P. Smit.

De Klas van Twaalf door Carry van Bruggen. Uitg. Hollandia Drukkerij Baarn. 1927

Carry van Bruggen - Mevr. Pitt-de Haan - heeft een meisjesboek geschreven!

En als ik me niet bedrieg, heb ik onlangs ergens gelezen, dat ‘men’ aan Carry van Bruggen al meermalen gevraagd had of ze dat eens doen wou. Eindelijk is het boek er dan.

Nu, de jeugdige vriendinnen van de schrijfster zullen ervan genieten. Wat zullen ze meeleven met alle twaalf die jongedames, met Nel en Door en Gien en Lea en Marie Mol en ook, ja zelfs, met Leida Verkruysen al is dat ook maar een ‘akelig spook.’ Die twaalf meisjes, bakvischjes toen nog, ontmoeten we in den aanvang van het boek op het plein voor de Normaalschool, op den dag, dat ze toelatingsexamen moeten doen. Boven verwachting slagen ze alle twaalf, en nog meer boven verwachting blijven ze ongescheiden al die vier klassen door vier lange jaren, die toch, aan 't eind van het boek, zoo vlug zijn voorbijgegaan.

Wat al avonturen, wat al ondervindingen hebben de twaalf. En ze hebben ieder een eigen karakter, dat verschilt van dat der overigen; zelfs de drie of vier paren vriendinnen, die zich tot elkaar voelen aangetrokken leven niet altijd in pais en vrêe getuige de geschiedenis tusschen Nel en Door!

Het spreekt vanzelf, dat er ‘echte’ en ‘nare’ leeraars en leeraressen op de ‘Nor’ zijn. Die meneer Adelink, dàt was pas een man! En z'n onverwacht overlijden geeft stof voor een heel goed hoofdstuk. Maar daar heb je de directeur, nee maar, die is zóó onuitstaanbaar! Werkelijk, ik geloof, dat 't een vreemd soort meisje moet zijn, als ze geen smaak vindt in deze nieuwste creatie van Carry van Bruggen.

Wat echter niet wegneemt, dat ik toch wel eenige bezwaren heb tegen het boek.

Het werk is even slordig geschreven als het uitgegeven is.

Ik stel me voor, dat Mevr. de Haan door 't vele vragen naar een meisjesboek wat kregel is geworden en gezegd heeft: Nu, vooruit dan maar, als het er toch eens van komen moet, dan maar dadelijk. En toen is ze zoo'n beetje luk-raak maar aan 't schrijven gegaan, haastig, tusschen ander werk door, dat veel belangrijker was, en zoo is het boek geworden tot een onnevenwichtig stukje schrijverij, heel aardig voor meisjes, ik zei het al, en als ontspanningslectuur als je niet al te nauw toeziet, maar slordig, nee maar!

Op de eerste pagina begint het al. Eerst stappen twee meisjes de coupé van 'n trein uit. En een regel of wat verder verlaten ze de wagen nòg eens, maar ze springen er nu uit.

Het heele boek door is er een van de twaalf, die Lea Schaap heet. Dat is een heel gewone naam voor een Israëlitisch meisje en alles gaat goed, tot op pag. 34 waar 't kind ineens (doch slechts eenmaal) Eva Schaap heet! Omdat dat niet maar een gewone schrijffout is noteer ik 'em hier even. Haar herinnering heeft de schrijfster hier parten gespeeld.... Eva Schaap is al lang

[pagina 80]
[p. 80]

overleden. Een feit is 't dat de drukproef niet al te best is gecorrigeerd dat zie je aan allerlei woorden. Verschillende drukfouten zijn heel eenvoudig blijven staan. Die Lea Schaap heeft de schrijfster nog meer vreemde dingen laten doen. Op pag. 151 vertelt haar vader, een oude echt orthodoxe Jood aan ‘de klas van twaalf’ van de beteekenis van het Loofhuttenfeest. Maar de goede man begaat de merkwaardige vergissing, dat ie wel van de symbolische beteekenis van de Loofhut vertelt, maar niet van de werkelijke, de reëele! En die symbolische beteekenis wordt voor de werkelijke uitgegeven door de schrijfster. M. a.w. zijn beschouwingen zijn heelemaal niet die van een orthodoxe Jood.

Lea Schaap doet mee aan een liefdadigheidsfeest, ze heeft het heel prettig, danst met 'n vriend, geniet kortweg, en op 't einde van de avond soupeert ze ook met de heele club. Ei! mevr. de Haan ze soupeert? Maar Lea is een orthodox meisje, en ze màg daar niet mee eten! Carry van Bruggen is te haastig geweest, dat is nu, door die paar voorbeelden al, wel duidelijk. Ik zou er nog kunnen bijvoegen dat de constructie van sommige zinnen ook bewijzen kunnen wat ik betoogde, ik zou die dan aanhalen waarin gesproken wordt van dat meisje met die ‘fijne slanke gelaatskleur’ enz. maar dat laat ik nu maar.

Het boek is aardig, de situaties zijn vaak goed gevoeld en fijn geteekend, maar dat het zoo slordig is bederft heel wat.

P.H.M.

De Weg tot de Werkelijkheid door Just Havelaar. N.V. van Loghum Slaterus Uitgevers-Maatschappij. Arnhem in het jaar MCMXXVI.

Dit boek is een geestelik dagboek. Allerlei soorten onderwerpen worden er in aangeroerd. Even een paar ervan ter illustratie. De aestheet. De winkelier. De moderne mensch. De radio. De dynastie van de motor. Queen Victoria. De Paascheieren. De criticus. De heilige tollenaar. Pluk den dag.

Ik mag dit boek liever dan de voorafgaande (Humanisme, De volksziel). Daar is meer de wijsgeer aan 't woord, daar leven we in 'n ietwat schemerige wereld van humanistiese bespiegelingen.

Hier is wel dezelfde humanitiese persoonlijkheid aan 't woord, maar hij is hier niet enkel wijsgeer, maar bovenal mens. En daarmee leren we nog een andere kant van Havelaar kennen. Hier is de mens, die dissoneert met de wereld rondom hem, die worstelt met z'n geloof in het leven, in de mens, in de werkelikheid der ziel. En dat geeft aan de toon hier en daar iets wrangs.

Hij zegt zo'n enkele keer ook iets zuurs over de orthodoxie. Maar dat kan geen kwaad, omdat Havelaar 't eerlik meent. Ook z'n eigen vrienden verzwijgt hij de feilen niet.

Alleen wanneer hij met z'n sarcasme 't heilige raakt.... 't Is maar een kleinigheid, maar voelt Havelaar zelf niet, dat 'n titel als ‘De drieëenheid op een zolderkamer’, even hindert?

En nu weet ik wel dat 't ‘geheim van 't leven de liefde is’, en dat dat in even sterke mate geldt, niet alleen tegenover mensen, maar òòk tegenover boeken, en dat, als we hier niet terstond boos weglopen, dat we dan wel begrijpen, hoe Havelaar tot zulk een titel kwam -

Maar daarom gaat 't hier toch eigenlik niet. 't Gaat er hier om, dat deze zelfde liefde òòk de schrijver kenmerken moet, dat die liefde, d.w.z. eerbied hebben moet voor anderer geestelik bezit, en zijn medemens niet (onnodig) ergeren moet. Geen eerbied moet opofferen aan spitsvondigheid.

Het is maar 'n kleinigheid. Voor 't overige - met behoud van elkaars standpunt - wil ik dit boek graag aanbevelen. Havelaar's stijl lijkt soms veel op zachte wol, waarin je zo genoegelik kunt wegzinken, maar telkens treft je hier en daar toch 'n fijne opmerking, die je aan 't denken zet.

J.H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De klas van twaalf

  • over De weg tot de werkelijkheid


auteurs

  • W.A.P. Smit

  • P.H. Muller

  • Jacob Haantjes

  • over S. Stemerding

  • over Jacobus Revius