Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 6 (1928-1929)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (23.29 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 6

(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Boekbespreking.

Chr. Lett. Studiën III en IV. Verz. door M.J. Leendertse en C. Tazelaar. Uitg. Maatsch. ‘Holland’, Amsterdam 1927.

Wanneer zes of zeven essayisten tezamen twee bundels studies uitgeven, kan men van te voren met vrij groote zekerheid voorspellen, dat de tot boek geworden beschouwingen over hedendaagsche schrijvers onderling nog al zullen verschillen in toon en houding. Bij nader vergelijken kan het resultaat dan nog mee- en tegenvallen, dat verschil blijft altijd en tevens min of meer een bezwaar.

De band die de hier bedoelde en in 't opschrift genoemde studies samenhoudt is inderdaad vrij los. Zoo los echter nog niet, of men kan hoofdzakelijk twee beschouwingswijzen zeer duidelijk onderkennen. De samenstellers moeten dit ook bemerkt hebben en een der bezwaren die men tegen hun redactie zou kunnen aanvoeren, indien men bepaald op hun beleid wilde afdingen, is dan ook, dat zij, beschikkende over twéé deelen, van die uiterlijke bijkomstigheid niet meer partij getrokken hebben. Want nu krijgt de lezer in dl. IV het opstel van M.J. Leendertse te lezen vóór dat van K. Miskotte en daarnà de beschouwing van P.J. Molenaar. En het is toch onmiskenbaar, dat het tweede dezer drie essays absoluut niet past, wat den geest betreft, tusschen de beide andere. En in het derde deel detoneert, vergelijkenderwijs gesproken, v. Dijk's studie over J.I. de Haan dèrmate tegen van Ham's Verwey-opstel, dat welhaast van antipoden sprake kan zijn. De schrijvers-groep dezer twee deelen heeft zich dus voornamelijk door twee zéér verschillende principes laten leiden. De studies van Leendertse, v. Dijk en Molenaar zijn kennelijk opgezet met het doel om den onderwijzer-met-hoofdacte of welke belangstellende leek dan ook, in te leiden in het werk van een bepaald auteur. En aan den anderen kant staan daar van Ham, Haantjes, Miskotte en Eringa wien het te doen geweest is om allereerst in streng wetenschappelijken zin hun opdracht uit te voeren.

Nu kan men het eene of het andere standpunt belangrijker en prijzenswaardiger achten, de vraag is daarmede niet beantwoord, of de studies geslaagd heeten mogen als men ze beschouwt uit het standpunt waaruit ze geschreven werden. En terloops gezegd is het dan ook onverdedigbaar te achten, wanneer in een der schaarsche gòede Chr. weekbladen de beoordeelaar zich van zijn taak ontslagen rekent als hij gewezen heeft op het ietwat heterogene karakter der beide boeken, plus de bloote opmerking dat een der essays hem minder en het andere beter geslaagd voorkomt. Om dan te eindigen met eenige opmerkingen die den hier samenwerkenden letterkundigen verre van nieuw zijn.

Het is echter ook onze meening, dat de heer Haantjes zijn stof over den dichter Nijhoff zóólang en zóódanig gecomprimeerd heeft, tot er weinig of niets meer te herkennen bleef van de zeer goede lezing over dien dichter, die hij in Jan. 1926 in Vlaardingen gehouden heeft. Doch de minst geslaagde essay achten wij zijn studie allerminst wanneer we haar vergelijken met de naar onze meening zéér weinig zeggende beschouwing van Dr. Molenaar over van Deyssel, welke schrijver zich verliest in het citeeren van aardige en toepasselijke stukjes en doorgaans niet verder komt dan tot het poneeren van heel gewone en lang bekende opmerkingen. Wij gevoelen nu, en dit is mogelijk wel de grootste verdienste van Molenaar's opstel, des te beter welke

[pagina 39]
[p. 39]

leemte hij liet en zien uit naar de beschouwing over v. Deyssel uit onzen hoek, die eens komen mòet.

Miskotte's zware studie is het werk van den bewonderenden aestheet, méér dan van den met groote duidelijkheid en stelligheid zijn christelijke ethische overtuiging stellenden literator. Men behoeft echter, en dit is de lichtzijde, in ieder geval niet beangst te wezen, dat de verhandelaar ‘Over het Lyrische werk van Mevr. Roland Holst’ ooit een opstel schrijven zal waaraan de Christelijke gedachte als een bijvoegseltje ‘aanhangt’.

Dr. Eringa blijkt in zijn ‘P.C. Boutens als lyrisch dichter’ opnieuw te zijn de met groot geduld peuterende vorscher die geen detail verwaarloost. En indien het een eisch is aan den criticus, dat hij zijn onderwerp tot den bodem peilt, dan heeft Eringa aan die voorwaarde zeker voldaan. Al boet hij er de ontegenzeggelijk veel grandiozer zwaai mede in van zijn collega van Ham die hem in deel III opvolgt.

Ook van Ham is in zijn beschouwing (over Verwey) strikt wetenschappelijk. Maar daarbij (en hierom achten wij zijn werk het best geslaagde) nergens strak als Eringa, te beknopt als Haantjes of te zwaar-op-de-hand als Miskotte.

v. Ham geeft met breeden zwier een typeering van de Verwey-figuur. Een die zeker niet ieder bevredigen zal, het zij zoo, maar die daarom, en wellicht terecht te sterker geacht mag worden. Iemand die op zoo vlotte wijze en met zoo schijnbaar losse toon over deze veel omstreden figuur van de tachtiger-beweging handelen wil moet hem wel absoluut in zich hebben.

De opstellen van v. Dijk en Leendertse zijn van die soort die, wij zeiden het reeds, het meest in den smaak zullen vallen van literatuur studeerende onderwijzers en ontwikkelde jongelui. De àl te breedvoerige Leendertse gaat onzes inziens tòch nog niet diep genoeg in op zijn onderwerp. Van Dijk's werk maakt ook prettiger indruk al hindert hier vaak het citeeren omdat de toelichtende versregels met wel wat àl te kwistige hand zijn gestrooid.

Bij alle kritiek, die een uitgave als deze uitlokken mòet, blijft er voor ons toch een niet geringe waardeering over. Allereerst voor het feit dàt deze studies in samenwerking geschreven konden worden en verzameld werden. Ook omdat er het ernstige streven uit blijkt, de beoefening der letterkunde door Christenen vooruit te brengen. En daarom zet de recenseerende bezitter der vroeger verschenen beide deelen Chr. Lett. St. en de andere in deze reeks uitgekomen werken, deze nieuwe boeken verheugd naast die. En hij hoopt, dat de bij elk essay gevoegde bibliografische notities van zijn hand hun dienst kunnen doen als de gebruikers door de beschouwingen opgewekt tot verder onderzoek, indringen willen in de wereld der behandelde auteurs. Den uitgever komt een woord van lof toe over de wijze waarop hij zijn aandeel in de taak opvatte.

P.H.M.

Juffrouw Anna, door Temple Bailey. Vert. door Ari Dane, Hollandia Drukkerij, Baarn 1927.

Een ontspannings-verhaal van een mak soort. Het is een aardig ding, licht, lucht, zonder zware gewichtigheden die aan dergelijk werk zoo spoedig afbreuk doen. Wij voor ons houden niet van deze soort leeskost. Het is tè oppervlakkig, tè weinig zeggend. Bovendien is het bovengenoemde verhaal niet vrij van zekere vriendelijke langdradigheid die men alleen dàn verdraagt wanneer men over veel tijd beschikt. Het behoeft nauwelijks vermelding, dat ‘ze’ elkander ‘vinden’. Naar oud recept geschiedt dat veiligheidshalve op de voorlaatste pagina omdat de aardigheid er anders te spoedig zou àf zijn.

P.H.M.

Keetje, door Maria Vogel. Serie Kameleon. Uitg. Hollandia Drukkerij, Baarn 1927.

De autrice die hier onder haar meisjesnaam debuteert met een boek voor meisjes verstaat de manier waarop zulk werk behoort te worden aangepakt. In het eerst lijkt het relaas van Keetje's leven wat kinderachtig, maar wie kalm doorleest ontwaart spoedig dat Keetje's ervaringen de

[pagina 40]
[p. 40]

spiegel bedoelen te zijn voor haar soortgenooten. En die spiegel is over 't algemeen genomen verre van dof. Het is niet gemakkelijk, met zulk een werk steeds de goede toon te vinden en zich op een bepaalde hoogte te handhaven. De gevaren van aanstellerij, onbelangrijkheid en moraalpaedagogie moeten uit den weg gegaan worden. De lof die men de schrijfster brengen kan is, dat het haar bijna steeds gelukt is die klippen te omzeilen. Al zal zij in een eventueel volgend werk in dezen geest er nog meer voor te waken hebben, dat de meisjes die optreden niet al te veel door haar bril de wereld bekijken.

P.H.M.

Die Prosa van die twede Afrikaanse beweging, door P.C. Schoonees. Twede druk. Drukkerij en Uitgeverij J.H. de Bussy. Pretoria, Holl.-Afr. Uitg. Mij. v/h J. Dusseau en Co, Kaapstad 1927.

De twede Afrikaanse beweging was nog slechts enkele jaren aan de gang toen de Nederlandse Universiteiten reeds zorgden voor werken, die als fundament van de geschiedenis van deze beweging konden dienen. E.C. Pienaar promoveerde in 1910 reeds te Utrecht op ‘Taal en Poësie van die twede Afrikaanse beweging, P.C. Schoonees in 1922 te Amsterdam op: Die Prosa van die twede Afrikaanse beweging.’ Beide schrijvers gaven bovendien een bloemlezing uit, die met levende voorbeelden bewees, wat in de beide dissertaties reeds met zo veel woorden betoogd werd.

Dat deze beide werken in een behoefte voorzagen, wordt wel bewezen door de herhaalde herdrukken. Het boek van Pienaar bereikte reeds z'n derde druk, dat van Schoonees de twede.

Reeds de eerste druk van Schoonees - de dissertatie zelf - liet zich prettig lezen. Men genoot ervan, omdat het verhaalde van een nieuw stuk leven - en nieuw leven, mits goed beschreven, is altijd boeiend.

Maar het is bepaald een genot, om, na de eerste druk, nu de twede te lezen. Het boek is in tweeërlei opzicht rijker geworden. 't Afrikaanse proza was in 1922, toen Schoonees zijn boek schreef, nog niet op z'n hoogste punt, dit in tegenstelling met de poëzie. Aan een boek als ‘Ampie’ werd toen nog niet gedacht, behalve door de schrijver daarvan. En nog steeds biedt deze prozakunst nieuwe aspecten. We hebben hier nog niet met een uitgewerkte beweging te doen, maar met een beweging in volle kracht, een beweging die zich volgen laat met intense spanning.

Maar niet alleen door de vermeerdering van de inhoud is deze twede druk zoveel rijker dan de eerste. Ook de behandeling van die inhoud is zoveel rijper. Men voelt hoe hier iemand aan 't woord is, die de groei van het proza gedurende enkele jaren van dichtbij heeft gadegeslagen, heeft meegeleefd. En men proeft in deze herdruk de vruchten van deze gespannen belangstelling.

Toen dit boek voor de eerste maal verscheen, bracht het nogal enige opschudding te weeg in de Afrikaanse wereld. De letterkunde was in die tijd voor de Afrikaners nog een heilig huisje, waaraan niemand raken mocht. En dit boek oefende kritiek. niet volgens nationalistiese maar volgens aesthetiese beginselen, veroordeelde veel wat reeds algemeen aanvaard was, en randde aan wat onkwetsbaar scheen.

De twede druk is niet zo krities. Want aan de ene kant zijn de beginselen, die toen revolutionnair leken, thans vrij wel algemeen erkend, en aan de andere kant was de schrijver nu ook meer geneigd, de betrekkelike waarde te erkennen voor een jonge, pas oplevende letterkunde, van producten, die bij een gevestigde cultuur van geen belang, ja van nadeel zouden zijn.

Maar dit neemt niet weg, dat ook nu nog de kritiek overvloedig wordt toegepast. Bladzij na bladzij is soms gewijd aan 't aanwijzen van gebreken in compositie, stijl en taal.

Deze kritiek doet iets denken aan de tachtiger-kritiek bij ons. Het was de kritiek op het woord, de zin, hoogstens op het boek of het vers. Met als exces de ‘mandarijnenkritiek’, waartegen Dirk Coster tenslotte te velde trok.

Nu is dat geen bezwaar. Integendeel, dit soort kritiek is hier nog op z'n plaats. Want in de Afrikaanse letterkunde hebben we te doen met een enigszins analoog - maar dan ook slechts enigszins analoog - verschijnsel als bij ons in de tachtiger jaren. De overgang van een valse

[pagina 41]
[p. 41]

romantiek naar een aestheties-zuiverder en psychologies-diepere kunst. En dit boek, met z'n kritiek op 'n enkel beeld, 'n enkele figuur, heeft er veel aan toe bijgedragen en kan er nog steeds veel toe blijven bijdragen, om deze gezegende overgang te bevorderen.

Toch zou een derde druk nog belangriker werk kunnen doen, als de schrijver, naast deze kritiek op het afzonderlike boek, er ook naar streven wilde om de werken in te schakelen onder de persoonlikheid van de schrijver, om ze te laten zien als meer of minder volkomen uitingen van de mens in de auteur. Dat moet de belangstelling in het Afrikaanse proza ongetwijfeld doen toenemen. Het geeft bovendien een betere kijk op de ontwikkelingsmogelikheden, die de hedendaagse Afrikaanse prozakunst nog bezit.

Voor enkele groten heeft Schoonees reeds een poging in deze richting gedaan B. v. voor Langenhoven, van wie hij reeds een verdienstelike karakteristiek geeft. Maar toch kan ook deze nog verdiept, meer tot de kern doorgevoerd. En dit kan ook bij Van Bruggen; ik wees hier reeds op in mijn artikel over Afrikaans proza in dit tijdschrift.

Bij de minder belangrike schrijvers ontbreekt het menselike element vrijwel geheel. De biografiese biezonderheden leiden veel meer de aandacht van het kunstwerk af, dan dat ze het verklaren. Een zeer sterk voorbeeld vinden we b.v. bij Van Reenen:

‘Van Reenen is ook 'n kampvegter in die bestrijding van grondverspoeling en het hom spesiaal gewy aan die studie van die Boesmankuns, nadat hij in 1917 'n voordrag van die skilder Pierneef oor die inboorlingekuns gehoor het. Ook op die gebied van folklore het hij al interessante ontdekkinge gedoen. Behalwe die genoemde werk het van hom verskyn Celestine (1919), en Verborge Skatte (1920), twee bundels sketse; 'n roman: Die Lokaas (1921) en twee kinderboekies. Hij het ook baie ander werke geïllustreer. In 1926 is hij aangestel as voorsitter van die permanente besproeiingskommissie’. Wat hebben die besproeiing en die grondverspoeling toch in vredesnaam met litteratuur van doen?

Toch zijn we ook nu reeds dankbaar voor wat Schoonees ons geeft. En voor Zuid-Afrika is zijn boek een kostbaar bezit, zowel door z'n directe invloed in het heden als door z'n conserverende waarde voor de toekomst.

J.H.

De Zoon van zijn vader, door Harold Bell Wright. Vertaling van C.F. van der Horst. Uitg. W. de Haan, Utrecht.

Harold Bell Wright is een der lievelingen van het Amerikaansche publiek. Jammer genoeg, want succes koopt men in dit land van groote kinderen alleen door karakterloosheid. Zoo vergooit Wright dan ook zijn lang niet geringe talenten aan het schrijven van de filmen-in-proza, die dat publiek nu eenmaal verlangt. ‘Give the public what it wants’ is de leus van die Amerikaansche schrijvers, wier hoogste eerzucht erin bestaat een ‘best seller’ te worden en.... te blijven. Dat gaat wel ten koste van het artistieke geweten en de kunstenaarspersoonlijkheid, maar wordt rijkelijk vergoed door populariteit en goede, ronde dollars. Zoo is ook Wright een van de vele weerhanen op de Amerikaansche literaire tempel en gewillig draait hij met elke wind van smaak mee. ‘De zoon van zijn Vader’ is een karakteristiek Yankee-verhaaltje. Het komt de Amerikaansche pionierstrots in 't gevlei - en het is dan ook een van de tallooze verheerlijkingen van pionierskracht en -succes. In scenariostijl, ‘Jack Morgan’ en ‘Nora O'Shea’ krijgen elkaar na tal van avonturen, waarbij in groote hoeveelheden geschoten en paardgereden wordt. De deugd wordt beloond, de ondeugd beschaamd en tot inkeer gebracht, de schurk ontvangt zijn gerechte straf. De gewone manier van goedkoop Amerikaansch gemoraliseer, dat ‘the public wants’, evenals de in dit boekje gebruikelijke verheerlijking van Amerika, van de ‘ideale vrouw’, van de ranch en de cowboys, harten van goud onder een ruige bolster enz, enz. Alles hopeloos stereotyp en vlak.

De uitgeefster had een juiste kijk op de importwaarde, ze plaatste het boek in haar serie ‘Succesromans’. We kunnen ons hier de weelde veroorloven dergelijke boeken als eenvoudig hors de concours te beschouwen en ze met plezier te lezen als we eens heel niets anders te doen hebben. En genoegelijk leest het verhaal zeer zeker.

v.d. L.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Die prosa van die twede Afrikaanse beweging


auteurs

  • P.H. Muller

  • Jacob Haantjes

  • N. van der Laan

  • over M.J. Leendertse

  • over Christiaan Tazelaar