Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 6 (1928-1929)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (23.29 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 6

(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 252]
[p. 252]

Boekbespreking.

Verzameld proza door Dirk Coster. Tweede bundel. N.V. van Loghum Slaterus Uitgevers Maatschappij, Arnhem in 't jaar MCMXXVII.
De Nederlandsche poëzie in honderd verzen. Bijeengebracht en toegelicht door Dirk Coster. N.V. van Loghum Slaterus' Uitgevers-Maatschappij, Arnhem in 't jaar MCMXXVII.

Onze 17de eeuwers stelden Hooft bovenaan in de rij der poëten, omdat in de aristokratiese drost de bewonderde renaissancegeest kulmineerde; de moralistiese 18e eeuw hield vooral Cats in ere, tot in de 19de eeuw Potgieter hem naar beneden trapte en Vondel vooraan plaatste, niet het minst omdat hij 'n warm deel had genomen in de beweging van zijn tijd; Dirk Coster legt een zwaar accent op Breeroo, om zijn hevig uitgestreden tweespalt.

Er is een tijd geweest, dat men kunstwerken vergeleek naar hun inhoud en de palm gaf aan 't werk met het meest verheven onderwerp. - Potgieter's kritiek is van deze aard, waar kunst voor hem een deel was van de volksopvoeding; een andere kritiek - die van de jonge 80ers - zocht zijn principe in de vorm, in de techniese zijde van literatuur, waar hun strijd voornamelik was tegen de rhetoriese taal van een voorgeslacht. Dirk Coster zoekt zijn maat in de ziel van de dichter en weegt de menselikheid der schrijvers tegen elkaar af. Er is bij deze methode één gevaar, nl. dat de kunstenaar het kunstwerk verdringt, want wel wordt de ziel van de kunstenaar uit het werk gekonkludeerd, maar toch komt het werk op het tweede plan. Hoe duidelijker, hoe hartstochteliker de menselikheid spreekt, hoe groter de waarde van een kunstwerk voor Dirk Coster is. Onbevangenheid, lyriese direktheid geeft een kunstenaar dus een voorsprong bij anderen, bij meer gereserveerden ligt deze kritiek haast op de loer om het moment te mogen meemaken, dat de dichter zich even verraadt; er is een zeker azen op de biecht.

Nu is er veel verleideliks in deze kritiek: het is geen koele abstraktie, het is het zoeken naar het leven zelf, zooals het in zijn hevigste momenten het sterkst wordt geleefd, en zeker vinden deze beschouwingen ook bij ons weerklank, waar het ook ons tenslotte om de mens te doen is. Maar toch - is de heftigste vorm nu ook altijd de hoogste vorm van leven, is het leven in de strijd tot bewustzijn gekomen altijd het diepste leven? Is in een harmonies vervlietend leven, in het stille gebaar niet evenveel schoonheid als in de kreten en krampen van de vertwijfelde?

En nog eens - verliezen we het kunstwerk niet uit het oog, als we de levensvormen er voor in de plaats stellen? Is er bij gelijke menselikheid niet verschillende belijdenis?

Deze recensie is niet als polemiek bedoeld, al gaat ze er bedenkelik veel van krijgen; het waren gedachten die naar aanleiding van de twee bovengenoemde werken van Coster omhoog kwamen.

Coster's tweede bundel is een welkome aanvulling op de eerste en bestaat uit drie gedeelten: toneelkritieken, waar Else Mauhs de hoofdpersoon in is, enkele uitvoerige recensies, en een paar losse opstellen.

De Ned. poëzie in honderd verzen wensen we in ieders handen. De boeiende karakteristieken geschreven bij deze voor 't grootste deel zo overbekende poëzie maken het lezen van deze verzen weer tot een geheel nieuw genot. Wat Dirk Coster in zijn toelichting geeft, is van het meest waardevolle dat we in ons ‘literatuuronderwijs’ bezitten.

[pagina 253]
[p. 253]

Want ondanks de lichte twijfel aan de waarde van zijn aestheties oordeel die ik aan het begin van deze bespreking uitsprak, Dirk Coster is veel beter dan zijn princiep en gaat telkens door de kunstenaar heen naar zijn werk of omgekeerd, en meestal wordt zijn wijze van bespreken tot een prachtige synthese.

Terwijl het lezen van zijn klare, aphoristiese zinnen altijd weer een genot is, ondanks het verwijt, hier en daar geuit, van literaire mooidoenerij. Zeker, een enkele maal vergeten we wel eens waarover hij spreekt, om Dirk Coster zelf, maar meestal hebben we daar dan slechts winst bij.

v. H.

De Wrok van Diederik Spijkerboer door H. Kuyper-v. Oordt. U.M. Holland Amsterdam 1928.

Mevr. Kuyper-v. Oordt, onder ons bekend door ‘Het Stille Huis’ en ‘Het Goed van Cronaert’ heeft ons met de uitgave van deze novelle een goeden dienst bewezen. En de uitgever zorgde voor een heel mooie uitvoering.

Het is niet noodig voor onze lezers de geschiedenis van den koppigen boer Diederik te releveeren. Maar nog steeds schijnen sommigen niet in te zien wat toch wel het ‘Christelijke’ in de kunst van die schrijfster is. Welk een vreemde vraag. Stel u voor dat men u een kasteel toonde en U tegelijkertijd de vraag voorlegde: Waarom is dit gebouw nu een kasteel en geen groentenwinkel. Zulk een vraag is eenvoudig niet te beantwoorden.

Smit heeft dezer dagen in z'n gesprek met Pannekoek (zie Den Gulden Winckel) gezegd ‘Christelijke kunst is kunst van Christenen’. Het is hier eigenlijk hetzelfde geval als bij het vorige boek van deze schrijfster: het ‘Christelijke’ in haar kunst laat zich niet grijpen en analyseeren. Gelukkig maar. Dr. Tazelaar heeft dat duidelijk omschreven in z'n recensie in De Reformatie, waar hij zegt: ‘Niet in overdadigheid van woorden of opzettelijkheid van kleur, maar met de daad en in zijn wezen, is dit boekje christelijk. En in zijn goede styleering en voortreffelijke typeering is het literair. Een proeve dus van christelijk literaire kunst waarvoor we de Schrijfster dankbaar zijn.’

De taal en de stijl van dit jongste werk is ontegenzeggelijk scherper en strakker dan in ‘Het Goed van Cronaert’. Er staan halve bladzijden in het werkje die men, louter om het aesthetisch genot nog eens overleest en bekijkt met hetzelfde oog waarmede men b.v. een prachtig stuk smeedof drijfwerk aanziet. De typeering houdt, bij alle breedheid steeds dat schetsmatige dat de sensatie van den luchtig neergezetten krabbel geeft, maar die zich lezende bezint bemerkt al ras dat al die vluchtige teekeningetjes die tezamen het relaas vormen, op papier zijn gebracht door een vaste hand die vaak zelfs op meesterlijke wijze de stift bestuurde.

P.H.M.

Schimmen uit het verleden, door Marjorie Bowen. Bij D.A. Daamen's Uitg. Maatschappij, 's Gravenhage (z.j.).

Deze ‘schimmen’ worden opgeroepen naar aanleiding van de tietels uit een oude katalogus van een onbeduidend museum. Tenminste zo is de fiktie. Het zijn een aantal losse schetsen, waaruit ditmaal vooral belangstelling voor het vrouwenkarakter in buitengewone omstandigheden spreekt.

Het is niet beter of slechter dan het andere werk van deze schrijfster. Voor wie van wat ouwerwetse romantiek houdt - en dat doen we allemaal nog wel eens even en snoepen dan van een feuilleton of een boekje als dit - geeft dit deeltje wel wat hij verlangt. Een griezelverhaal, een slechte vrouw, een andere vrouw nobel in 't kwadraat, hartstocht, teder verkwijnen, roerende trouw, echtbreuk, bijna echtbreuk, het is er allemaal in te vinden, natuurlik ook nog wat historie.

Het Hollands is niet al te mooi, bovendien is het voor ontspanningslektuur wel wat omslachtig geschreven. Maar als men eenmaal wat geboeid is - en daar is ondanks de nare kriebeldruk wel kans voor - leest men wel door.

v. H.

[pagina 254]
[p. 254]

Van toen wij vrij werden, door Aug. C.J. Commissaris. Eerste deel. Van schuilkerk tot kathedraal. Bij J.B. Wolters' U.M., Groningen, Den Haag 1928.

Een geschiedenis van de emancipatie der katholieken. Na een korte inleiding over de toestanden tijdens de republiek worden de lotgevallen van de katholieke kerk beschreven van 1795 tot 1853 (de Aprilbeweging) Het is natuurlik wat eenzijdig, maar overigens met veel kennis van zaken en goede dokumentatie geschreven. Het is geschreven ter aanvulling van het geschiedenisonderwijs aan R.K. Seminaria, Middelbare Scholen en dergelijke. Goede illustraties staan tussen de tekst.

v. H.

O.L. Vrouw in de doornkens. Tooneelspel in 3 bedrijven door H. Ghéon. Vertaling van Felix Timmermans. Serie: Zilveren verpoozingen. Amsterdam. P.N. van Kampen & Zoon (z.j.).

Prosper Thuysbaert, aan wie deze vertaling is opgedragen, is een vriend van Timmermans, die onder de bekoring van Ghéons stukken Timmermans aanspoorde tot het schrijven van een mirakelspel. Dat was de eerste aanleiding tot het schrijven van de Driekoningentryptiek, die vooral in de toneelbewerking zoveel succes had. In die dagen valt Timmerman's kennismaking met Ghéon. Hij las De arme onder de trap en De heilige tegen goestingGa naar voetnoot1) en later sloten de schrijvers persoonlike vriendschap. Vrucht van bewondering en vriendschap is deze vertaling. Ghéon heeft veel met Timmermans gemeen, vooral het zich verwant voelen aan het naïef-religieuse leven van de Middeleeuwen. Bij Timmermans als echt volkskind, levend in een zeer eenvoudig gebleven milieu, is het alles veel echter. Bij Ghéon doet het wat gekunsteld aan: het is een Middeleeuws mirakelspel in watten; het levende, menselike ontbreekt er aan; dat kan in dit spel zelfs het komies samenspel van de zieke, de soldaat en de nachtwaker niet goed maken, het doet alles wat wassenbeeldenachtig. Toch is dat teruggrijpen naar volkse motieven, naar het meest eenvoudige gegeven, naar argeloze vroomheid een merkwaardig teken van onze tijd, vooral ook van het Vlaamse toneelréveil. En als zodanig neemt Ghéon en deze vertaling van zijn werk zijn plaats in temidden van deze stroming en dan moet toegegeven worden, dat tegenover de al te artificiele kinderlikheid ook veel goeds aan toneeltechniek staat en in de vertaling van Timmermans ook veel smakelike uitdrukkingen.

v. H.

Annuarium 1928. Societas Studsorum Reformatorum. Delft - 1928 - C.J. van Doorne.

Er wordt veel geklaagd, dat onze literatuur wat erg zwaar op de hand is tegenwoordig. Dat kan van dit Annuarium niet gezegd worden. Het ding druipt van geestigheid. Het Amusante Weekblad is er niets bij. Als ze nu zo maar niet doorgaan.

v. H.

Mystiek. Haar vormen, wezen, waarde door Dr. W.J. Aalders. Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen, Den Haag 1928.

Dit is een encyclopedies werk en heeft al de praktiese bruikbaarheid van de encyclopedie als naslagwerk, maar gaat bovendien ver boven de encyclopedie uit, doordat het ook syntheties is en de oneindige verscheidenheid van gezichtspunt en verschijningsvorm in de mystiek tot een boeiende eenheid weet te groeperen.

In het grootste gedeelte van dit werk voel ik me in het geheel niet deskundig. Dat wat me wel vertrouwd was, leek me meestal voortreffelik. Het hoofdstuk over de kunst is rijk, al is het wezen der kunst niet zo duidelik en scherp onderscheiden als dat der mystiek. Het is merkwaardig wat een rijk onderwerp van bespreking de mystiek toch is. Als men in dit dikke boek van meer dan 500 bladzijden leest en aan een onderwerp komt, waar men zich wat tuis voelt, dan komt dadelik

[pagina 255]
[p. 255]

de gedachte: wat zou hier nog veel meer over te zeggen zijn, maar - en dit is de grootste lof die men aan boek als dit geven kan - bij herlezen komt men tot de konklusie, dat het wezenlike toch wel is gezegd. Dit trof me vooral in het gedeelte, waar ik de lezing enige malen herhaalde, waar in een 25 bladzijden de mystiek der Middeleeuwen werd behandeld, al betreurde ik daar b.v. wel, dat de verhouding tussen de mystiek van Meister Eckart, Ruusbroec en Tauler zich meer liet raden, dan ze werd verduidelikt.

Er zijn zo veel onderwerpen in, die de literatuur raken, dat ook voor ons dit een allerbelangrijkst boek is.

v. H.

Herman Robbers als romanschrijver, door Elisabeth Zernike. Gevolgd door een volledige bibliographie door P.H. Muller. Te Amsterdam bij de Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’ 1928.

Herman Robbers wordt 60 jaar, en de romancyclus Een mannenleven is voltooid. Op een andere plaats in ons blad worden deze feiten door mijn kollega Muller besproken.Ga naar voetnoot1) Er zou reden voor geweest zijn, dat bovenstaand uitgaafje in zijn artiekel ook was aangekondigd, ten eerste omdat het speciaal voor Robbers' jubileum is samengesteld en ten tweede, omdat bij ons de regel geldt, dat de redakteuren eigen werk zoveel mogelik zelf aankondigen, om wederkerige verheerliking of.... misverstanden te voorkomen.

Ik heb echter voor ditmaal gevraagd hem dit werkje uit handen te mogen nemen, omdat ik meen, dat zijn werk wel eens een woordje verdient, dat hij zelf niet schrijven kan.

Ons land telt een niet onbelangrijk getal bekwame bibliografen en aan de beschrijving en registrering van handschriften, inkunabels en andere memorabilia onzer bibliotheken wordt en is met de meeste zorg gearbeid.

Onze moderne literatuur, een onafzienbaar veld, ligt wel niet onbearbeid: katalogi, Nijhoff's Index zijn niet te miskennen hulpmiddelen, maar toch onprakties omslachtig en onvolledig als bibliografies werkmateriaal.

De man die voor het eerst moderne bibliografieën geschreven heeft, die grote praktiese bruikbaarheid bezitten, is onze redakteur P.H. Muller.

De grote waarde van zijn werk zal ieder inzien, die wel eens voor de opgave is geplaatst over een modern schrijver of een van zijn werken een min of meer uitvoerig essay samen te stellen, of ieder die een schrijver of een boek met belangstelling wil volgen. De waarde van zijn bibliografiëen zit vooral in de grote volledigheid, want er is geen woord overdrijving op het tietelblad van het geschriftje over Herman Robbers.

Met grote zorg en nauwkeurigheid verricht Muller zijn werk en hoe meer hij met zijn werk voortgaat, hoe meer het aan degelikheid wint. Zijn bibliografiëen bestaan uit 2 duidelik gescheiden gedeelten: A al wat de auteur heeft geproduceerd, B al wat over hem is verschenen. Onder A. vallen dan: boeken, artiekelen, vertalingen van het werk van de auteur, onder B. werken en opstellen over de auteur in het algemeen en over zijn werken, elk in het biezonder.

Zo langzamerhand is een niet onbelangrijk getal bibliografiëen in Opw. Wegen verschenen en zo begint het verlangen te rijpen deze arbeid bijeen te zien, om ze nog gemakkeliker te kunnen gebruiken. Allerlei mogelikheden worden door onze bibliograaf overwogen: een uitgave in een rij boekdelen, zich groeperend om De Nieuwe Gids, De Beweging, onze Chr. auteurs, enz. of een uitgave in kaartsysteem, die het voordeel heeft, dat ze elk ogenblik kan worden uitgebreid en aangevuld, maar allicht wat duurder zal worden. Ik herinner me de tijd, dat de leden van onze letterkundige kringen vroegen om steun bij hun studie en dat enkelen van ons in Opgang een soort studiekommissie vormden en schema's en literatuuropgaven verschaften en voor literair informatiebureau speelden; op grandiose wijze is dit werk in Opw. Wegen door de bibliografiëen voortgezet en niet alleen voor de kringleden, maar ver buiten de kring van ons tijdschrift trekt dit werk belangstelling en heeft het zijn betekenis.

v. H.

[pagina 256]
[p. 256]

Lyceum Herdrukken II. Vondel's Gysbrecht van Aemstel en Leeuwendalers in verkorten vorm uitgegegven door Dr. Ph. A. Lansberg. Tweede uitgave. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag 1928.

Deze herdruk verschilt slechts in kleinigheden van de vorige.

v. H.

De geschiedenis der Middelnederlandsche letterkunde in het licht der ethnologische literatuurwetenschap, door Dr. Jac. van Ginneken S.J.
N.V. Dekker & van de Vegt en J.W. van Leeuwen. Nijmegen-Utrecht 1928.

Dr. van Ginneken is een van onze bekendste taalgeleerden, die op allerlei taalgebied als hervormer is opgetreden, in felle aanval op wat z.i. verouderd is en in het opbouwen van nieuwe systemen. Mee door zijn werken - en zeker niet in de laatste plaats - is de Nederlandse taalkunde van het juk ener schoolse grammatika verlost en zijn de resultaten die de algemene taalkunde wist te bereiken aan de studie van het Nederlands gedemonstreerd. In veel opzichten wees hij de weg, hij trok de grote lijnen, al is het waar, dat in menig détail er op zijn werk kritiek moest worden uitgebracht.

In zijn rektorale rede, gehouden op de vierde geboortedag der Keizer Karel Universiteit te Nijmegen heeft hij getracht een moderne taalbeschouwing ook in de literatuurwetenschap toe te passen. In de taalkunde namelik, vooral bij de studie der talen van volken met primitieve of archaïstiese beschaving, heeft men het van de grootste betekenis bevonden de studie van de taal handaan hand te laten gaan met die van de ethnologie, terwijl in moderne talen dikwijls nog tal van survivals van oudere kultuurtoestanden zijn aan te wijzen.

Zijn ethnologiese kennis wil Prof. van Ginneken nu gebruiken om enkele verschijnselen uit onze Middeleeuwse letterkunde te verklaren. Er is maar één ding spijtig in deze overigens prijzenswaardige poging: Prof. van Ginneken staat op een sterk evolutionisties standpunt. Dit bezwaar bleek al bij een enkele taalkundige verhandeling en blijkt ook nu weer, waar een prachtig inelkaar gezet systeem à la Westermarck toegepast wordt op onze Middeleeuwse literatuur. De praehistorie, waarover we betrekkelik weinig gegevens hebben die chronologiese bewijskracht bezitten, verlokt degenen die zich er mee bezighouden telkens weer tot het opstellen van chronologieën. Soortgelijke dingen die op verschillende plaatsen in verschillende tijden worden opgemerkt, worden op dezelfde wijze verklaard. Er wordt te veel gegeneraliseerd en gesystematiseerd. Zo staat voor v. Ginneken onomstotelik vast, dat tijdens het jong-palaeolithicum of de rendiertijd, meer speciaal het Aurignacien, het Salutréen en het Magdalénien in West-Europa eerst een patriarchaal totemisties jagertijdperk heeft geheerst, in de Azilien- en Campignienperiode gevolgd door een matriarchaal dualisties landbouwtijdperk, later weer langzamerhand verdrongen door veetelende nomaden tijdens het jongere steentijdperk.

Verschillende belangrijke karaktertrekken van onze Middeleeuwse romanliteratuur worden nu door van Ginneken verklaard als survivals van deze praehistoriese tijdperken.

Inderdaad heeft van Ginneken tal van primitieve karaktereigenschappen in onze romanliteratuur aangewezen en het is zijn verdienste met nadruk op het belang van de studie der ethnologie te hebben gewezen voor het verstaan van onze oudste letterkundige voortbrengselen. Jammer is het, dat de waarde van zijn betoog belangrijk wordt verstoord door een lichtvaardig geloof in de homogeniteit der vroeg-Europese bevolking en in een regelmatige evolutie in de geschiedenis dier bevolking. Dat neemt niet weg, dat het voor ieder die belang stelt in kwesties als deze, of in onze Middeleeuwse literatuur, het van betekenis is om van deze rektorale rede kennis te nemen.

v. H.

voetnoot1)
Zie voor deze gegevens Dr. Rutten, Felix Timmermans pag. 139.

voetnoot1)
Daar bespreekt hij ook het art. van Mej. Zernike, waarom ik me tot zijn werk bepaal.
v. H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Verzameld proza I en II

  • over De geschiedenis der Middel-Nederlandsche letterkunde in het licht der ethnologische literatuur-wetenschap


auteurs

  • Jo van Ham

  • P.H. Muller

  • over Hendrika Kuyper-van Oordt

  • over Elisabeth Zernike