Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 9 (1931-1932)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (26.55 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 9

(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

Kroniek.

Christelijke lectuur.

In ‘De Heraut’ schrijft Mevr. Kuyper-Van Oordt recensies, welke men steeds met belangstelling leest. Met deze boekbeoordeelingen is dit blad een der zéér weinige, waarin de literaire kritiek - als ze gediend wordt door deze schrijfster - behoorlijk wordt opgevat. In de twee artikelen, welke de auteur dezer dagen wijdde aan de beoordeeling van C. Rijnsdorps boek ‘Koningskinderen’ (de 4de druk is ter perse!) maakt zij over dat werk eenige opmerkingen, die gunstig afsteken tegen het geleuter in vele andere periodieken. Tevens neemt zij de gelegenheid te baat, het standpunt (of: de inzichten) welke in Opw. Wegen gehandhaafd wordt t.o.v. de Christelijke lectuur, te verdedigen tegen Prof. Grosheide en zijn artikel in het Noord-Hollandsch Kerkblad. Het trof ons vooral, dat Mevr. K.v.O. Prof. G. betwist, dat de kerkbode-recensenten (en die in zoo menig ander Chr. periodiek!) hun taak goed zouden verrichten. Zij ziet wel vooruitgang, vergeleken bij vroeger ‘maar toch niet in die mate, of er blijft een min-heldere onderscheiding tusschen de strekking van 't boek en de goede bedoeling van den auteur.’

Sinds eenigen tijd schrijft de heer M.C. Fallentin - iemand, als wij hem zoo eens mogen aanduiden - uit de jongere generatie der leiders in het N.J.V. voor ‘De Jongeman’ boekbesprekingen. Wij verheugen ons niet alleen in het feit, dat er in dit blad voor jongemannen eindelijk goede recensies worden afgedrukt, maar ook hierin, dat de heer F. ze schrijft. Omdat hij, naar o.a. uit de beoordeeling van Idsardi's laatste opus bleek, het inzicht omtrent Chr. lectuur deelt, waarvan zoovele artikelen en recensies in ons blad de vertolkers zijn. Het doet ons genoegen, een medestander te vinden in iemand, die zich tot taak gekozen heeft, leidend en voorlichtend te arbeiden voor jongemannen.

Nu wij toch den naam van den heer Fallentin noemen, mogen wij er tegelijk wel op wijzen, dat hij de eerste is geweest, die pogingen deed om een Christelijk leekespel te schrijven. Zijn: ‘De Poort’ en ‘Het vrouwtje van Stavoren’ zijn lang niet vlekkeloos, zelfs zijn er gegronde bezwaren tegen aan te voeren van verschillenden aard, maar dat doet niets af van de verdienste, ingezien te hebben, dat er, zooals dat met een cliché-term heet, ‘hier een belangrijk gebied braak ligt.’

Bibliographie.

In de Bijenkorf te Rotterdam hield Mevr. Boudier-Bakker een lezing over haar werk. De aanwezigen ontvingen namens de direktie een bibliographie van de schrijfster, verzorgd door onze redakteur P.H. Muller.

P.H. Muller over Willem de Mérode.

Naar aanleiding van het feit dat twintig jaar geleden de eerste dichtbundel van Willem de Mérode verscheen, schrijft P.H. Muller in het Maart-nummer van ‘De vriend des huizes’ een artikel over het werk van deze dichter. Hij keert zich daarin tegen R. Kuitert, die meende dat men uit een chronologiese beschouwing van de dichtbundels van de Mérode kan komen tot een

[pagina 85]
[p. 85]

voorstelling van diens ontwikkelingsgang. Dit laatste is alleen mogelik, zo merkt Muller op, indien men soortgelijke gedichten uit vroeger en later tijd met elkaar vergelijkt. A.J. van Dijk deed dat reeds met de verzen over de verloren zoon; iets dergeliks is ook mogelik met de Merode's natuurgedichten. Muller komt daarbij dan tot de volgende conclusie: eerst was er de uitsluitend aesthetische ontroering, welke tot dichten dreef; daarna kwam de ontdekking van de verwantschap tusschen 't geziene en eigen ziel; eindelijk wordt elk ding rondom louter beeld, symbool.

H.S.S.K. over de klop op de deur.

Onder de titel ‘Aan doovemans deur geklopt’ schreef H.S.S.K. in de Standaard van 9 en 10 Maart, twee artikelen over ‘De klop op de deur’. Haar voornaamste bezwaar tegen dit boek is, dat het de Christelike opleving gedurende het tijdperk dat het beschrijft, absoluut negeert. ‘Ware (Mevrouw Boudier-Bakker's) boek alléén een “Amsterdamsche familieroman”, dan zou ik op die a-Christelijke sfeer ternauwernood de aandacht vestigen. Het spreekt bij Ina Boudier-Bakker vanzelf. Maar haar boek heet “De klop op de deur”, bedoelt weer te geven de groote ontwaking op geestelijk gebied in de jaren 1860-1920, zooals zich die in Amsterdam als leidend centrum voltrokken heeft. Een soort histoire contemporaine in romanvorm dus. En of men dan zelf op Christelijk standpunt staat of niet - het is bij zulk een doel een daad van eenvoudige rechtvaardigheid ook wat in die jaren op Christelijk gebied aan nieuw leven ontwaakt is in Amsterdam - althans te vermelden. Er was niet alleen een “klop op de deur” in kunst en letterkunde, in feminisme en socialisme - waar Ina Boudier-Bakker's boek vol van is - maar ook een “klop op de deur” in kerk en school, in de sociale kwestie, in de philantropie, in de pers. Een kloppen, dat luide en machtig door Amsterdam weerklonken heeft, en dat doorgedrongen is ook tot de oud-liberale kringen, die Ina Boudier-Bakker beschrijft. Ze had de “klop op de deur” van Christelijken kant door de Craetsen en de van Drugtens mogen laten afkeuren, bespotten, verafschuwen desnoods, maar ze had een zóó beteekenisvol cultuur-verschijnsel niet mogen doodzwijgen.’

H.S.S.K. heeft gelijk; dit ontbreken van de opleving in het Christelike kamp is ontegenzeggelik een bezwaar. Mevrouw Boudier-Bakker heeft, in een interview, getracht zich tegen dit verwijt te verdedigen, door te zeggen dat zij, wanneer zij ook deze opleving had willen beschrijven, nog veel meer had moeten studeren dan ze nu reeds gedaan heeft, maar dit is een verdediging die geen hout snijdt; dat voelt iedereen.

Ondertussen hebben we tegen de artiekelen van H.S.S.K. toch wel een paar bezwaren. In de eerste plaats vergeet zij op te merken dat ditzelfde verwijt ook van verschillende andere kanten reeds geuit werd; ik noem slechts Stemmen des Tijds, Correspondentieblad, Lectuurgids, Boekenschouw. Nu wekt zij de indruk, alsof zij de eerste en enige is, die het goed recht van de Christelike opleving gedurende de laatste helft van de vorige eeuw verdedigt. In de twede plaats overdrijft H.S.S.K., wanneer zij gaat opsommen, wat er allemaal over die Christelike opleving in ‘De klop op de deur’ had moeten staan. Kuypers Plancius-rede, het 25-jarig bestaan van de Standaard, de reorganisatie van ons leger door Colijn, ja wat niet al! Zelfs de ‘klop’ op de deur van de consistoriekamer in de Nieuwe Kerk ontbreekt niet!

Tenslotte noteren we uit deze artiekelen nog even, dat ‘De klop op de deur’, deze zo suggestieve titel, niet helemaal origineel is. Wilma gebruikte deze zelfde uitdrukking reeds in het eerste hoofdstuk van ‘Het schoone leven’.

‘Saneering’ van de recensierubriek niet overbodig.

Koningskinderen van Rijnsdorp is daarom zo'n goed boek, omdat Rijnsdorp kans gezien heeft een Gereformeerd milieu te tekenen zonder iets van de beperktheid en de tekortkomingen van de kring te verdoezelen, en er tegelijk al het mooie, de sterke overtuiging en het innige geloof van lief te hebben. En in de kringen waaruit het boek voortkomt, is het boek dadelik als echt herkend, al had een enkele dominee de personen liever wat meer geïdealiseerd.

[pagina 86]
[p. 86]

Nu komt Albert v. Waasdijk in de N.R.C. van 18 Maart vertellen, dat het geloof van deze mensen niet normaal is. Hij is zo slecht tuis in deze kringen, dat hij meent in deze gesprekken de toon van Leger des Heils en Stadsevangelisatie te herkennen, ‘ijveraars, die het klaarblijkelijk ernstig meenen.... maar hoogst interessant zijn ze toch ook niet’. Nu had de heer van Waasdijk, die inderdaad niet op de hoogte is, gehoopt door het lezen van Koningskinderen deze mensen ‘met welwillend begrip een weinig te benaderen’. Waarom mocht dat de heer v. Waasdijk niet gelukken? Hij zegt, omdat hij niet heeft kunnen ontdekken, of Haven wel werkelik Delfshaven is, zoals hij terecht veronderstelt (het was trouwens nog al doorzichtig!) De werkelike reden is, dat hij het hele milieu zo antipatiek vindt; dat het Geref. leven iets is, wat zozeer buiten zijn persoon ligt, dat hij de allerlaatste is om er een oordeel over uit te spreken. Hij had toch in alle geval zich kunnen afvragen, of het voor de hand ligt, dat een auteur die ‘met liefde en groote opmerkingsgave’ over een stadje kan schrijven en ‘een opmerkelijk blijk geeft van schrijftalent’ tekort schiet in het beschrijven van dat wat voor hem het wezen van zijn boek is: de tekening van een milieu en een mentaliteit die hij door en door kent en liefheeft.

Al even bont maakt de recensent van De Maasbode het bij de bespreking van De steile tocht van de Mérode. Daar vinden we het konstateeren van het feit, dat in De steile tocht geen enkel gaaf vers te vinden is, en o.a. de nieuwste enormiteit, dat de poëzie van de Mérode voornl. tot het verstand spreekt. De literaire portretten van deze bundel rekent deze recensent tot het beste van de dichter, maar dan herinnert hij ook even aan van Duinkerken! Bijna wordt hier de Mérode tot een epigoon van v. Duinkerken, maar de recensent schrikt er zelf van: ‘zóó ergdenkend behoeft de kritiek niet te zijn, dat zij bij elke reminiscentie onraad ruikt’.

Wilma over zichzelf.

In Het Korenland van Maart schrijft Wilma over de wording van haar werk. Zij ziet drie typen van mensen: zij wier leven somber gekleurd is, andere tussen de lach en de traan, en tenslotte Zondagskinderen. Dat type van leven heeft God voor ons bepaald en we moeten ons eigen type aanvaarden. Dat voert tot levensaanvaarding, het vrijwilligerschap in Gods dienst.

Als faktoren die Wilma's leven hebben bepaald, noemt zij haar jeugd in Zetten, waar ze de ellende van de wereld van nabij zag, maar ook leerde geloven in de goedheid der mensen. Ze spreekt verder van het onderwijs, dat ze genoten heeft, van een gouvernante en op de kweekschool te Zetten; van haar ziekte en haar genezing op het gebed van Dr. Gerritsen.

In een volgend nummer zal zij nader over haar werk spreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken