Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 9 (1931-1932)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (26.55 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 9

(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 275]
[p. 275]

Kroniek.

P. Korthuys in gevecht.

De criticus Willem Evers zet in Indië onder eigen naam, zijn werk voort. A. van Hoogstraten-Schoch's: ‘De liefde van een moderne vrouw’ wordt in ‘De Banier’ Algemeen Chr. Weekblad voor Ned. Indië 4 Juni 1931 onder een malsch tropenzonnetje be- en doorlicht. Deze ‘liefde’ schijnt niet ‘indanthren’ te zijn. Het is interessant te lezen hoe Korthuys de liefdestof onbarmhartig aan het helle Zuiderlicht prijs geeft, en te zien hoe zij tot een verschoten rommeltje in zijn handen achterblijft.

 

‘Wat ons echter nu in dit boek wordt aangeboden is nog veel erger. Men kome mij nu niet aan met den dooddoener: och het is bedoeld voor eenvoudige menschjes, het wil niet literair zijn. Want een product als dit kan nog niet eens voor literaire critiek in aanmerking komen, het bezwijkt reeds voor de heel gewone eischen van waarheid en leesbaarheid.

.... Ik wensch en dan moge ik het tevens doen uit naam van die eenvoudigen, die men dergelijken kost waardig acht, te protesteeren tegen dit drakerige romantisme, dat ‘onzen menschen’ nog wordt aangeboden in vertaalde zoetelijke Duitsche romans en (in navolging daarvan?) in boeken als ‘De liefde van een moderne vrouw’.

Het is werkelijk onbegrijpelijk, hoe een vrouw van eenige ontwikkeling zulke minderwaardige lectuur kan schrijven, en een uitgever, een Christelijke, dit dan nog uitgeeft ook. Hebben ze dan geen van beide dit geschrijf overgelezen? Heeft geen van beiden gemerkt, welk een onzinnig maakwerk hier is tot stand gebracht?

Over het ‘Christendom’ van dit boek zwijg ik nu maar. Vroeger schreef ik al eens, dat wat Mevr. Van Hoogstraten schrijft meer humanistisch-liberaal dan Christelijk is. Dat blijkt hier ook weer uit, al wordt Gods naam natuurlijk weer gebruikt en zijn er ook teksten en psalmversjes te pas gebracht. Onecht, onwaar, onwerkelijk, voos is dit boek. Men zal vragen, waarom dan een bespreking? Omdat ons protest gedurig moet klinken tegen dergelijke smakeloosheid; omdat er misschien nog wel een enkele is, die erin vliegt; om de menschen te waarschuwen, dat zij zich niet bekoopen aan dit boek.’

 

U ziet het. Een verschoten rommeltje. Maar er kwam een protest. In het nr. van 25 Juni komt een ingezonden stuk voor waaraan wij ontleenen:

 

In de Banier van 4 Juni j.l. komt in de ‘Letterkundige Rubriek’ onder het hoofd ‘Critische flitsen’ eene bespreking voor van het door Mevrouw van Hoogstraten-Schoch geschreven boek: ‘De liefde van een Moderne vrouw’, van de hand van den heer P. Korthuys welke bespreking ons wel zeer pijnlijk heeft getroffen.

Als de bespreker zich bepaald had critisch over den inhoud van het werk te oordeelen, niemand zou er aan hebben gedacht hem dat kwalijk te nemen, ook al ware die critiek scherp geweest, zonder den goeden vorm te schaden.

De hier gegeven critiek is echter de grenzen te buiten gegaan waarbinnen zij zich had moeten bewegen.

[pagina 276]
[p. 276]

Als de heer Korthuys de schrijfster b.v. slordigheid van schrijven verwijt of meent dat zij ‘een moord pleegt aan den romanvorm’, dan wel dat hij protesteert ‘tegen dit drakerige romantisme etc.’ zal ieder dat wel scherpe critiek vinden, maar, hoe minder vleiend ook voor de schrijfster, niemand zal op dien vorm van beoordeeling aanmerking willen maken.

Maar wanneer wordt verklaard dat ‘het onbegrijpelijk is hoe een vrouw van eenige ontwikkeling zulke minderwaardige lectuur kan schrijven’, als haar werk wordt gequalificeerd als ‘onecht, onwaar, onwerkelijk, voos’, dan is dat zonder meer grievend en zelfs beleedigend voor de schrijfster en dan vinden wij hier slechts plaats voor woorden van protest zoowel tegen den criticus als tegen de Redactie die aan deze, buiten den goeden toon vallende critiek plaatsing gaf.

Met Hoogachting en dank

Eenige lezers van de Banier.

G.H.J. Berckenkamp

A.F. de Savornin Lohman.

 

Korthuys denkt er terecht niet aan het er bij te laten zitten. Na een hoofsche groet weerlegt hij meesterlijk de aantijgingen:

 

Wanneer ik het bedoelde boek ‘onecht, onwaar, onwerkelijk, voos’ acht, dan moge dit scherp en onaangenaam voor de auteur zijn, ik zie niet in, dat dit een beleediging voor haar persoon zou zijn; deze kwalificaties toch gelden het boek.

De zinsnede ‘dat het onbegrijpelijk is hoe een vrouw van eenige ontwikkeling zulke minderwaardige lectuur kan schrijven’, bedoelt te zeggen, dat van een vrouw als deze schrijfster, iemand van ontwikkeling en eruditie, het schrijven van dergelijk werk niet te rijmen valt. Veeleer dus, dan dat dit een beleediging voor de schrijfster zou zijn, blijkt hieruit, dat de criticus de schrijfster hooger aanslaat, dan dat dergelijke lectuur harer waardig zou zijn. Dat ook in dit opzicht mijn critiek buiten ‘den goeden toon’ zou vallen, moet ik ontkennen.

Mijn geachte opponenten zullen, indien zij zichzelf de taak opleggen: ‘De liefde van een moderne vrouw’ te lezen, wellicht sterker nog dan ik vervuld zijn van verontwaardiging en afkeer.

 

Vervolgens roept hij tot versterking der flanken van zijn betoog enkele uiterst bekwame reserves in het veld, door P.H. Muller te citeeren. Regimenten uit ‘schrijven en uitgeven van Chr. Lectuur’ (Opw. Wegen 1 Sept. 1929) en ‘Enkele opmerkingen over Chr. Lectuur’ (Opw. Wegen 1 Jan. 1931) openen een moordadig shrapnellvuur, tot de hoofdgroep met een cavalerie charge de lichtvaardige aanvallers volkomen in de pan hakt.

 

‘Om de belangrijkheid van de kwestie die hier in het geding is n.l., of wij onwaarheid en onechtheid in de lectuur die men ons belieft voor te zetten, maar moeten dulden en slikken zonder protest, terwijl wij er wel op allerlei ander gebied tegen in zullen en ook moeten gaan, - ben ik in mijn antwoord wat uitvoeriger geweest dan de redactie mij verzocht te zijn. Ik vlei mij niet, mijn geachte opponenten te hebben overtuigd. Wel vertrouw ik te hebben aangetoond, hoe noodig het is dat ons Christelijk geweten zich ook ten opzichte van onze z.g. “Christelijke” lectuur doet gelden.

P. Korthuys.

Batavia, 16 Juni 1931.’

 

Waarbij ik opmerk dat we dankbaar mogen zijn, in Indië zulk een goed vechter te bezitten, die in Nederland aan-de-andere-kant-van-de-wereld, op de bres staat voor dezelfde idealen die wij hier verdedigen.

Jan H. de Groot.

Eindelik tot een eind met Leendertse.

Van de heer Leendertse ontving ik eindelik de bewuste brief ter lezing, die opheldering zou brengen over zijn beschuldiging, dat lezers geprotesteerd hadden bij de redaktie over de mede-

[pagina 277]
[p. 277]

werking van Roel Houwink aan ons blad, reeds voor zijn opname tot de redaktie. De schrijver van deze brief deelt inderdaad aan Leendertse mee, dat hij een dergelik protest bij de redaktie heeft ingezonden.

In zijn brief echter die hij 4 Maart 1930 aan de redaktie zond, komt de naam Houwink (of van Breen) niet voor. In deze brief werd nl. geprotesteerd tegen de bespreking van het werk van den Doolaard door Hoekstra, en wel tegen enkele ruwe uitdrukkingen die deze in dat art. bezigde. Van een bezwaar tegen ‘de geest der jongeren’, of tegen Houwink, die buiten deze groep stond, staat in de brief niets.

Hoe de briefschrijver de vrijmoedigheid gehad heeft aan Leendertse te schrijven, bij ons tegen medewerking van Houwink en van Breen geprotesteerd te hebben, is verwonderlik. En de konklusie die Leendertse er uit getrokken heeft, dat het bij die ene ontevredene wel niet zal zijn gebleven, waarom hij vol stelligheid in het meervoud ging schrijven, is kostelik.

Hiermee beëindig ik de besprekingen over deze onverkwikkelike zaak. Leendertse zowel als de briefschrijver hebben hun mond wat voorbij gepraat en daardoor is kwaad gesticht. Maar we gaan door in het volle vertrouwen, dat er wat betreft de verdere medewerking van Houwink inplaats van protest, slechts waarderende opmerkingen door de redaktie gehoord zullen worden, zoals we in de afgelopen maanden herhaaldelik vernamen.

v. Ham.

 

In de Holländischer Brief in Die Literatur van Augustus 1931 geeft de heer Thelen (Amsterdam) een overzicht van onze moderne literatuur. Wat daarin over Opwaartsche Wegen staat, wijst er sterk op, dat de schrijver zijn kennis betreffende ons put uit het artiekel van Anthonie Donker in De Stem, dat - met alle waardering voor de belangstelling die Donker ons daar bewijst - ook op een gebrekkige kennisname was gefundeerd.

v. Ham.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan H. de Groot

  • Jo van Ham

  • G.H.J. Berckenkamp

  • Alexander Frederik de Savornin Lohman

  • Pieter Korthuys