Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 10 (1932-1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 10
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (29.49 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 10

(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

Kroniek.

René de Clercq.†

Een geliefd volksdichter, een fel strijder, een groot kind.

Zóo heb ik hem gekend, als een dichter wiens poëzie in Noord- en Zuid-Nederland bekend en bemind was als geen andere, als een vechter die onverzoenlijk en onoverwinlijk was, waar het de zaak van zijn land en volk betrof, als een groot kind enthousiast en uitbundig als een eerste jaar's student. Wij woonden, enkele jaren geleden, vlak bij elkaar. Ik wachtte een dag op de tram naast een goedige reus, met een groote baard en een reusachtige flambard op. Ik herkende René de Clercq oogenblikkelijk van een foto uit een bloemlezing. Ik werd warm van blijde verrassing. Zoo, was dat nu René de Clercq van De Gilde Viert en Het Puiteke en al die pittige volksche versjes waar ik vanaf de schoolbanken mee wegliep. Ik stond in beraad naar hem toe te gaan en te vragen: ‘Is u de Vlaamsche dichter René de Clercq.’?

Maar ik deed het niet, ik was nog wat verrast denk ik, en toen ik toe wilde stappen, dribbelde hij in eens de straat over met merkwaardige kleine passen. Hij zwaaide zijn hoed af en begroette enthousiast een kennis. De wind ravotte met de bos reeds grijzende haren.

Ik dacht, als de tram komt is hij zoo terug.

De tram kwam; de groote man niet. Ik liet de tram gaan. Een tweede kwam, een derde. Ik popelde.

Toen de vierde vertrok, maakte de reus een gebaar van: ‘Kijk daar gaat net m'n tram’, dan wandelden de vrienden kalmpjes stadwaarts.

Ik kwam afschuwelijk te laat voor een afspraak, maar de Clercq waarschijnlijk ook.

Enkele dagen nadien had ik zijn adres ontdekt, en op een avond riep ik langs de trap naar boven, of Dr. de Clercq thuis was en of hij me ontvangen wilde.

Ik moest er maar op komen.

Boven vulde de reus de deuropening. Ik kreeg een onwaarschijnlijk kleine hand te drukken en een zware stem met een licht Vlaamsch accent noodigde me de kamer binnen, waar een vleugelpiano een groote hoek besloeg en de wanden vol hingen met schilderijen van Hollandsche en Vlaamsche moderne meesters.

Na een poosje zaten we midden in de Vlaamsche beweging.

Hoe hartstochtelijk fulmineerde de Clercq tegen de verdrukkers van zijn volk. Heftig gesticuleerde hij met de lange gebogen houten pijp, de onafscheidelijke.

Met de vuist sloeg hij op tafel als hij over het verraad aan de Vlamingen sprak. En dan kon een herinnering hem soms de baas worden, dan kostte het hem moeite zijn ontroering meester te blijven.

Verscheidene avonden volgden de eerste. Ik raakte gewend aan het gebaar van zijn hand door zijn kuif tot al zijn manen recht overeind stonden. Hoe hebben we niet gebulderd van de lach als hij uit zijn studententijd vertelde, van de avonturen met zijn vriend Borms, voor wien hij na het Vlaamsche strijdbegin zulk een diepe bewondering koesterde.

Nimmer zal ik vergeten de enthousiaste rede van de Clercq, uitgesproken bij de huldiging van Borms te Amsterdam, na zijn vrijlating. Een rede die daverde, een rede die ontroerde, een rede die ons de Clercq in zijn wezen als dichter, als strijder en als kind openbaarde.

Maar de treffendste en schoonste avonden waren die waarop hij zijn drama's voorlas. Drama's ontleend aan het Oude Testament, waartoe de Clercq zich wonder aangetrokken gevoelde, getuige mede zijn veel vroeger geschreven episch gedicht ‘Tamar’ (Genesis 38).

[pagina 162]
[p. 162]

Voornamelijk omdat de Clercq in de strijd van het Joodsche volk het symbool zag van de strijd der Vlamingen, schonk de Bijbel hem de machtige stof voor zijn drama's.

In zijn andere verzen is nimmer een geloof in Christus doorgebroken. Hijzelf noemde zich Spinozist.

De belangrijkste van zijn Bijbelsche drama's zijn: David en Saul, maar vooral Absalom, dat destijds nog niet geheel gereed was. Het verscheen later in Groot-Nederland en het vertolkt het sterkst de strijd van zijn eigen vaderland. Deze drama's zijn veel te weinig bekend gebleven. De Clercq's taal bracht geen vernieuwing, maar men heeft beweerd dat zijn lyrisch talent de groote spanningen van de politieke strijd niet verwerken kon. Zijn hekeldichten die vooral de laatste jaren in De Dietsche Gedachte verschenen, hebben inderdaad poëtisch weinig waarde, maar de Clercq's drama's zijn er om te bewijzen dat Vlaanderens strijd hier zijn machtige gestalte kon krijgen.

En nu is deze mensch, plotseling gestorven. Enkele dagen vóór zijn dood zei hij tegen een zijner vrienden, die hem voor een declamatieavond uitnoodigde:

‘Je moest eens weten hoe graag ik 't doe, maar ook hoe ik er tegen op zie, je weet niet half hoe ziek ik ben.’

Toch schreef hij nog naar Borms dat hij de vergadering van de Raad van Vlaanderen zou medemaken. De dood verrastte hem en vond hem in het harnas, gereed om uit te rukken.

Vlaanderen, dat is: Nederland verliest in de Clercq, een zijner trotsche en trouwste zonen, van wien de tijden zullen getuigen lang nadat de wind zijn asch zal hebben verstrooid.

 

Jan H. de Groot.

Moet dat zoo? nog altijd?

Het chr. dagblad en periodiek beweegt zich naar zijn aard op het terrein der cultuur. Zij hebben hun taak van tijd tot tijd, overeenkomstig de veranderde omstandigheden, omvangrijker zien worden.

De (prot.) chr. dagbladen ruimen tegenwoordig opzettelijk meer plaats in voor de bespreking van voortbrengselen der literatuur. Ze vinden (terecht!) dat het moet. Ook dat het nu mag? Goed, laten we, gerust, aannemen, dat het, nu, ook màg. Maar hoe mag het?

De recensent van ‘de Standaard’, heeft blijkbaar nog sterk het angstgevoel, dat in een ‘waagstuk’ optreedt: te oordeelen naar zijn, de bedenkingen zijner lezers aftastende, ‘rechtvaardiging’ in deze zinnen uit een bespreking van ‘Stad’ (B. Stroman) in het Zondagsblad van 26 Mei:

‘Vandaag.... wilde ik enkele woorden wijden aan een boek, dat wel niemand den indruk zal geven van christelijken huize te zijn.’

‘Natuurlijk zou deze reden (dat het een product is n.l. waarover gepraat zal worden) weinigzeggend zijn, indien ik niet de overtuiging had, dat onze lezers van een christelijk dagblad ook over andere dan z.g. “christelijke” literatuur iets dienen te hooren.’

‘.... niet meer dan plicht is het, op het breede terrein der literatuur, waar we de religieuze, politieke, sociale wereldschakeeringen door kunstenaars en quasi-artisten, in bijzondere eigensoortige vorm, terugvinden, navorschingen te doen.’

Schr. wil soms iets zeggen over lit. verschijnselen buiten eigen kring.... ‘vooral indien mag verondersteld worden, dat die verschijnselen vroeger of later, hun invloed ook in dien kring zullen doen gelden’ (Opm. Ligt hierin niet de voorveronderstelling opgesloten, dat de lit. productie uit dien ‘eigen’ kring, toch noodwendig weer vanuit dien anderen beïnvloed, licht wel bevrucht zal worden?)

En nu: - ‘Om alle misverstand af te snijden: deze introductie van werken, geschreven door niet-chr. auteurs heeft niet de bedoeling, ze als “aanbevelenswaardig” voor te stellen’. Denk er om: - ‘Voor het samenstellen van wenschlijsten.... kan men de titels niet noteeren, gedekt door het feit dat immers de Standaard er over geschreven heeft.’ Want:

‘Meent u zich te moeten aansluiten bij de S.D.A.P. als u in dit blad een uiteenzetting heeft van de beginselen, die deze partij voorstaat?’ (Opm. De mogelijkheid is niet uitgesloten). Al constateert de recensent: ‘Geen haar op Uw hoofd immers dat er aan denkt.’

Zou het niet beter zijn, maar heelemaal niet die boeken van niet-chr. auteurs te bespreken, om

[pagina 163]
[p. 163]

althans niet die benauwende verantwoording te moeten torschen (meenen te moeten torschen) dat ze toch op het verlanglijstje komen?

Kijk eens, beste, bevende lezer, zegt de schr.: ‘.. nooit te oud om te leeren van degenen met wie we het principieel terecht oneens zijn.... Bovendien is er.... veel wat genoten mag en daarom moet worden, als vrucht van algemeene genade, als het bloeien van een sering, als het punctueele functioneeren van een ingewikkelde machinerie.’

Eureka: het criterium.... van de lezers dan, wel te verstaan, waarvan tenslotte de eigenlijke zin is: den ànder verantwoordelijk stellen.

Moet de zoo dringende cultuurtaak nog altijd binnen zoo'n angstvallig saamknutselen van het compromis - zonder aanvaarding en besef van het, zonder omhaal, enkel-maar-staan in de verantwoordelijkheid, volbracht worden?

Zoo'n houding (van òns) is - ondanks al dat overtuigd-zijn van het ‘massgebende’ van eigen principe - de eer van dat beginsel te nà: onfier.

Angst - voor verantwoordelijkheid.

Op die manier blijft alle cultureele opvoeding onbeholpen, en daardoor ondoelmatig. (Alle curs. van mij.)

d. B.

Frederik van Eeden †

In van Eeden's leven werden de verlangens van zijn hart bestreden door de scherpe argumenteerkunst en de spot van zijn hoogmoedige geest.

Deze scherpte van geest benam hem de mogelikheid om tot waarachtig bevredigende oplossing te komen. Als hij tenslotte toch voor het altaar knielt, maakt hij nog meer de indruk van een die berust, die moegestreden wil erkennen, dat hij gefaald heeft, dan van een, die iets van de grote blijdschap ontdekt heeft, die ons in Christus geworden is. Toch is de stille overgave van deze strijder, dit uit zijn handen leggen van eigen lot, een grote Christelike daad geweest. God geve hem het loon, dat voor de Zijnen weggelegd is.

Van Eeden's betekenis voor ons te schetsen is in een korte necrologie onmogelik. Alleen op enkele feiten wil ik wijzen. Hij brak het eerst het tachtigersideaal van een autonome en zelfgenoegzame kunst, en begreep dat ethiek, levensbeschouwing en kunst niet te scheiden zijn. Niemand heeft als hij echter zelfhandhaving gewild en demonstreert als hij de hopeloze onmogelikheid daarvan. De eerlikheid waarmee hij de vragen stelde en zocht te beantwoorden, hebben ons onze verwantschap met zijn zoeken doen voelen, maar ook de noodzakelikheid om met deze wijze van vragen niet verder te gaan, wil ook ons Christendom niet gaan lijken op een onderdak voor afgeleefde, moegestreden zielen. Want al is het waar, dat de Heer al deze vermoeiden tot zich nodigt, om ze rust te geven, Hij is ook de Heer die uitdrijft tot alle goed werk, om dat te doen. Zo mogen wij onze levenstaak vroeg verstaan en in gehoorzaamheid vervullen.

v. H.

In memoriam dr. L. Simons.

Simons heeft jaren lang gestaan aan het hoofd van een onzer meest belangrike uitgeversmaatschappijen. Hij heeft deze maatschappij mede opgericht, haar op een stevige basis gesteld, haar deel voor deel uitgebouwd, haar tot bloei gebracht. Dat hij hierin slaagde, was niet het gevolg van de een of andere handige reclame die hem en zijn firma een goedkope populariteit bezorgde, maar vindt zijn oorzaak in de kwaliteit van de boeken die hij uitgaf, van de speurzin, waarmee hij telkens weer andere goede werken wist te vinden, van de volharding waarmee hij de moeilikheden die aan de uitgifte van deze werken in de weg stonden, wist te overwinnen. Een boek van de Wereldbibliotheek was altijd goed; niet zelden ook was het een verrassing.

Simons had met zijn ijver echter meer op het oog dan alleen de bloei van zijn maatschappij; deze maatschappij was hem eerder middel dan doel. En middel, waartoe? Om de volkskracht (het was een van zijn geliefkoosde termen!) te vergroten, te versterken. Dat was het doel waarvoor hij leefde, waarvoor hij werkte.

[pagina 164]
[p. 164]

Dit ideaal is voor een groot deel verwezenlikt. Toen Simons de Wereldbibliotheek begon, had hij een lijst opgesteld van 300 boeken die hij binnen het bereik wilde brengen van het Nederlandse volk. Een ontzaggelike taak, maar aan het einde van zijn leven kon hij tevreden zijn; het programma was wel niet geheel afgewerkt, maar dan toch voor een zeer belangrik deel, en de volkskracht was er zeker niet zwakker op geworden!

Nu zijn er verschillende omstandigheden te noemen die Simons bij de verwerkeliking van zijn ideaal behulpzaam waren. Simons had zijn tijd eerder mee dan tegen. Maar dat doet toch heel weinig af aan zijn persoonlike verdiensten: aan de ernst waarmee hij zijn taak aanvatte, aan de volharding waarmee hij die volbracht.

Ondanks het feit dat Simons in Vondel zijn ‘levensleider’ vond, was zijn levensbeschouwing niet de Christelike. Een der laatste stukken die hij schreef, was een gebed tot de Algeest. Maar dit behoeft voor ons geen aanleiding te zijn, hem en zijn werk onze waardering te onthouden. Wat hij tot stand bracht, was van een merkwaardige objectiviteit; nooit drong hij zijn godsdienstige overtuigingen aan anderen op. Zijn propagandistiese neigingen lagen op een geheel ander terrein, dat van het nationale, het volkseigene.

Daarom eren ook wij zijn nagedachtenis.

J.H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan H. de Groot

  • Jo van Ham

  • Jacob Haantjes

  • Hein de Bruin

  • over René de Clercq