Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 13 (1935-1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (21.32 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 13

(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[Opwaartsche Wegen 1935]

Gevaarlijk werk
Redactie

Ons werk in Verbond en Tijdschrift heeft één bepaalde zijde, die wij de principieele noemen en zonder welke Verbond en Tijdschrift geen reden van bestaan zouden hebben. Deze zijde omvat het pogen om inzicht te krijgen in die achtergronden der litteraire verschijnselen, waarin hun geestelijke oorsprong verborgen ligt. Want niet in de aanraking met het aesthetisch oppervlak (hoe volstrekt belangrijk dat in de litteraire sfeer ook zij en blijve) ligt de echte waardeering van een kunstwerk, maar in die ware en ernstige ontmoeting tusschen mensch en mensch, die bij het ‘goede’ lezen tusschen auteur en lezer plaatsgrijpt. En dit diepere contact vereischt een groote toewijding en openheid en een sterke spanning des geestes. Toewijding, om te leeren zien door het oog van den auteur, openheid om zijn zicht op de werkelijkheid te kunnen meebeleven, spanning des geestes echter om niet ten eenenmale te geraken in de hoorigheid van dit werkelijkheidsbeeld. Want bij de waardebepaling van litteratuur komt het er op aan, dat we ‘de’ werkelijkheid niet uit het oog verliezen.

Is er dan inderdaad een éénige en volstrekte werkelijkheid in deze wereld der subjectiviteiten, der beschouwingen en verschillen, is er zulk een onvervreemdbaar kriterium voor de waarheid van het menschelijk aanschouwen? En hoedanig is die spanning des geestes, die de mensch zou kunnen bekwamen tot het zien van deze volstrekte werkelijkheid? Is zij in waarheid niet eigenlijk die overspanning van de rede, waardoor de zoeker naar het volstrekte in de verdwazing tuimelt van het zoeken naar de steen der wijzen of de quadratuur van den cirkel? Want welk mensch heeft, de vermetelheid te meenen, dat hij in zich zelf een eigen licht heeft, waarin voor hem de volstrekte werkelijkheid zichtbaar wordt? Wordt het met name in de eindelooze veelheid van transformaties, waaronder in de litteratuur het ‘leven’ gestalte krijgt, niet duidelijk, dat wij menschen stuk voor stuk gevangen zitten in onze eigen wereklijkheid? Dat wij voor ‘de’ werkelijkheid houden, wat niet anders is dan de sluier van onze eigen ‘levensbeschouwing’, die we gespreid hebben over een van nature verborgen werkelijkheid? Ontkomt dan ooit één van ons aan deze betoovering der subjectiviteit, waarin we reddeloos zijn prijsgegeven aan de schijn van ons eigen, toevallig wereldbeeld, dat in onze toevallige aanleg is gefundeerd? Als we zoo de volle eerlijkheid betrachten, komen

[pagina 2]
[p. 2]

we dan niet met ons zoeken naar een absolute werkelijkheid onvermijdelijk te staan voor een wanhopig Ignoramus - wij weten het niet?

Ongetwijfeld, wij weten het niet. Tenzij we mogen zien bij het licht van Gods openbaring in Zijn Woord. Alleen als we mogen zien in het geloof door het Woord, als we leeren zien sub specie revelationis, in het licht der openbaring, dan aanschouwen we leven en wereld in hun volstrekte werkelijkheid. Dan verkrijgen we tot onzen schrik die smartelijke kennis der werkelijkheid, waarin God ons de paradoxale waardevolle waardeloosheid van het menschelijk leven in deze wereld onthult. Om deze werkelijkheid te zien, moet de mensch in de werkelijkheid staan, moet hij existeeren. En alleen diegene existeert, die in deze werkelijkheid gesteld is, zijns ondanks. En in die werkelijkheid gesteld is alleen de mensch, wien door God in het kruis van Christus het radicaal verlorene van alle humanitas is geopenbaard.

De ontzaggelijke en ontstellende roep: ‘Waartoe?’ die ons uit het geestelijk leven van dezen tijd onmisvatbaar tegenklinkt, is ook in deze overtuiging niet gestild. Integendeel, wie in het licht van Gods Woord de werkelijkheid van onze wereld, waarin alle doel tot doelloosheid en alle zin tot zinloosheid gedoemd is, heeft leeren zien, die kàn niet anders dan instemmen in het koor der radicale twijfel van dezen tijd aan de eigen menschelijkheid. Hij ziet ‘zijn’ levenstaak als een taak zonder doel. Hij ziet ‘zijn’ kultuurtaak als een taak zonder zin. Maar wie kan bij dit inzicht leven? En nog arbeiden? Niemand immers? Daartoe zou een bovenmenschelijke kracht noodig zijn. Daar echter aan dit inzicht niet te ontkomen valt (ook de moderne wijsbegeerte ontkomt er niet meer aan) rest ons niets dan de erkenning, dat wij niet kunnen buiten zulk een bovenmenschelijke kracht, want het leven blijft zijn eisch handhaven. Dié kracht is er voor noodig, die opstaat in Gods belofte omtrent Zijn doel met ons en onze werkelijkheid. En dat is de kracht van het geloof. Daarom is, ook ten opzichte van alle kultureel werk, het geloof de overgave op genade of ongenade aan deze belofte Gods, dat Hij doel en zin kent en heeft.

Maar - wie zou niet kunnen arbeiden onder het regiment van deze belofte of waar anders en hoe anders zou iemand ooit kunnen arbeiden? En nu is de spanning des geestes, waaronder alle werk, in het geloof verricht, geschiedt: weest nuchteren en waakt. Nuchterheid en waakzaamheid zijn

[pagina 3]
[p. 3]

noodig, om niet ieder oogenblik ergens in onze werkelijkheid te blijven haken en om ‘de’ werkelijkheid te blijven zien. Daarom kàn de Christelijke geest (dat is de geest van Christus, waardoor we ons in het geloof geleid weten) nooit anders zijn dan een kritische geest. De kritiek, waarover we in een vorig nummer spraken, is die kritiek, waarmee Gods Woord ons allen, Christenen en niet-Christenen, gelijkelijk in het ongelijk stelt, waarmee Hij ‘ons’ doel met ‘onze’ werkelijkheid opheft en er Zijn doel voor in de plaats stelt. Alleen deze kritiek kan ook bij de litteraire waardebepaling, die in elke ontmoeting van auteur en lezer onvermijdelijk is, de grond van onze maatstaf zijn, omdat we, deze maatstaf hanteerend, weten dat we onszelf méde-oordeelen. En daarom kan ons ‘oordeel’ ook alleen maar de vorm hebben van een getuigenis, want we spreken niet van wat wij bevinden, maar we spreken slechts als zoodanigen, die getuige zijn van wat God in Jezus Christus aan deze wereld verricht, namelijk oordeelen en vrijspreken. Wij zijn in dit proces, dat ook de litteratuur insluit, geen rechters, maar slechts getuigen, die nu eens tot spreken worden opgeroepen en wie dan weer het zwijgen wordt opgelegd. Zoo is dan onze litteraire kritiek, waar zij de geestelijke grondslagen betreft, ook alleen mogelijk als getuigenis, nooit als oordeel. Want de uitspraak is aan God alleen. Zoo zullen we niet dan met huivering onze litteraire kritiek hanteeren, wetend, dat God daarmee een tweesnijdend zwaard in onze handen duldt. Want ook dit weten we, dat we er niet aan zullen ontkomen, dit zwaard verkeerd te hanteeren. Niet alleen de schijn van ‘ketterjagerij’, maar zelfs de wandaad zelf zullen we niet weten te vermijden. Want niet altijd zijn we nuchter en waakzaam. Niet ten eenenmale en onvervreemdbaar is ons de werkelijkheid onthuld, waarin de schijn ontmaskerd wordt. Wij komen nooit in het bezit van de waarheid, waaraan de leugen schift. Niet onafgebroken leven we en beslissen we in het geloof. Daarom blijft ons werk onherroepelijk menschenwerk. Maar zullen we naar dit gevaar lang vragen, als ons de last wordt opgelegd? Zeker niet. Want wij hebben alleen de opdracht om te getuigen, maar daaraan verbindt God voor ons geenszins de garantie der onfeilbaarheid. Daarom is deze ongegarandeerde opdracht zoo vol gevaar en houdt zij ons in volstrekte afhankelijkheid van onzen Lastgever. En daarom durven wij haar alleen in het geloof te aanvaarden en te volvoeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken