Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 13 (1935-1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (21.32 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 13

(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

Dienst
Redactie

Een waarachtige werkgemeenschap kan onze groep alleen dàn zijn, wanneer we alle dilettantisme uitbannen. Dilettantisch is alle arbeid en alle belangstelling, die niet met de rug tegen de muur staat, die als 't er op aankomt nog achterwaarts de wijk kan nemen, schuw voor een onafwijsbare en zakelijke verantwoordelijkheid. Dilettantisch is al wat nog zichzelf zoekt en niet bij machte is, persoonlijke ijdelheid (die geen van ons ooit ontbreekt) ter zijde te stellen, wanneer Christengemeenschap zijn zakelijke eischen stelt. Dilettantisch vooral is datgene, waaraan strenge zelfkritiek vreemd is, zelfkritiek, die onbarmhartiger, eerlijker, zuiverder en consequenter is dan eenige kritiek van buiten. Ziet, we zijn niet verwend door en met elkaar. Onze talenten, ons werk, onze geestdrift zijn zwak en verward, weifelend vaak tusschen moralismen en looze fraaiïgheden. Ook de geest, die uit werkelijke, ongebroken kracht zich tot heerschen recht, is niet het gevaar, dat ons innerlijk bedreigt. Geest in déze houding, geest met het majestueuze gebaar van een Stefan George vereischt ijzeren zelfdiscipline, zelfkritiek, tragische ernst, onwrikbaar geloof in zichzelf en in 't zelfopgeheven ideaal. Maar dit is het gevaar: dat we niet kunnen heerschen en niet kunnen dienen. Ons gevaar is zwakheid en onpersoonlijkheid, verliefdheid op het eigen niets. Dit harde woord wordt gerechtvaardigd door ons schrikwekkend gebrek aan vormkracht. Vormkracht springt op uit de innerlijke gestalte van den heerscher of van den dienaar. Stijl is zichzelf zijn. Zichzelf zijn òf in heidensche trots òf in Christelijke ootmoed. Nooit ontspruit stijl en vormkracht, élan en werkdrift uit het compromis, uit de angst, uit innerlijke kleurloosheid. Stijl, gestalte, constitutie, meesleepend gebaar, levend, beeldend, gloeiend getuigenis wortelen alleen in volkomen overgave aan taak en zaak. Het is zoo gesteld, dat we God kunnen dienen in deze wereld òf onze eigen idolen. Deze schrikkelijke keus is ons gelaten. Maar God te vriend houden èn onze eigen beelden eeren, dàt is belast met de vloek der onvruchtbaarheid. De vloek van het dilettantisme.

God geeft ruimte aan een kultuur, die Hem tart. Daaraan kan niemand twijfelen, of hij moest Goethe niet kennen, of Flaubert of George.

Maar de ootmoed en de overgave ontbloeien onder Gods ademtocht tot schoonheid, ontplooien zich tot een weinig kultuur, of we zouden Gezelle moeten verketteren of Friedrich von Spee of Klopstock, Milton en Gotthelf, Jenny Lind en Dürer, Vondel en Revius.

Dezen hebben het dienen gekend en de overgave, de ootmoed en de gehoorzaamheid. Ze zijn niet geschrokken van deze belachelijkheid: dat de hooge menschengeest knechtsplunje moest dragen. Maar niet minder dan het heerschen van de grooten der Renaissance eischte hun dienen zelftucht, zelfkritiek, geloof en ernst. Zij kenden het compromis niet in hun werk, zij vergaten zichzelf voor de zaak.

[pagina 161]
[p. 161]

Zoodat we misschien, geestdriftig geworden, onszelf het ideaal eener Christelijke kultuur moeten stellen? Ja, zou dat niet een terugkeer zijn tot de zaak, gehoorzaamheid, overgave? - Nu, als we dan tòch simpel moeten zijn, laat het dan tenminste niet langer déze simpelheid der naïeve verblinding wezen. Zijn we soms zóó fundamenteel vrij, als men moet zijn om zich een ideaal te ‘stellen’? Is er bij ons een zoo onuitputtelijke existentieele rijkdom, zoo'n krachtsoverschot, dat we deze wereld aan kunnen en nog materie en geest kunnen leveren, strekkende tot een andere, een nieuwe wereld? Neen. Wij zijn niet vrij, maar gebonden. 't Is niet aan ons, een ‘ideaal’ te ‘stellen’ - maar integendeel, wij wórden gesteld in de werkelijkheid. Naar de mate, dat we Christen zijn, naar die mate zijn we realisten en leven we op een zéér begane grond. We leven met onze kultureele drang, onze belangstelling, onze werkdrift, ons verlangen temidden van een grenzelooze problematiek, die van de werkloosheid, van de jeugd, van den oorlog, van den staat, van de kerk, van de wetenschap, van de zekerheid, van de sexualiteit, van de opvoeding, van de mechanisatie, van de volkshuishouding...... In déze werkelijkheid, zelf zoo onoplosbaar en eindeloos problematisch, ons eeuwigdurend onberekenbare raadsels opgevend en onbeantwoordbare vragen stellend, in déze werkelijkheid zijn wij concreet en nuchter geplaatst, zonder dat we hebben kunnen vragen om een plaats die òns bevalt of een taak, die òns past. Een sterkere hand, een hand die souverein de leiding heeft, zette ons daar neer en nu staan we er, tegen wil en dank. Hoe is het dan nu? Zijn we dan machteloos gemaakt, blind daarheen geworpen, neergevallen midden in die werkelijkheid, die al onze krachten afvergt, slechts om ze doelloos en nutteloos te verteren? Is dan kultuurwerk onmogelijk, elke poging om uit deze ‘toevalligheid’ te komen tot bewustzijn en doel en activeering, elk zoo'n poging zonde? Is de Christelijke houding dan die van het ‘op de plaats rust’? Wie dat meent, begrijpt het geplaatst-zijn niet. Daarin immers is geen toeval of zinloosheid. De hand, die ons deze plaats geeft in de werkelijkheid, gaf ons deze plaats tegelijk als concrete taak, oneindig rijker dan welk onzer idealen. Leven in dezen tijd en op deze plaats is tegelijk noodzakelijk kultuurleven. Daar is eenvoudig niet aan te ontkomen. Noch door idealisme, noch door askese. Wie hier en thans leeft, leeft het kultuurleven mee. En wie Gods wil volbrengen wil in zijn leven, wie de gehoorzaamheid betracht, leeft het op een geheel éénige wijze, vanuit deze gehoorzaamheid, vanuit de overgave. Hij dient. Hij leeft uit Christengemeenschap. Voor den geloovige is Christus wezenlijk het Hoofd van Zijn Kerk. Ook van de Kerk in de kultuur, de kerk in belachelijke dienstknechtsplunje, de kerk als hoedster van die wonderlijk vreemde rijkdommen der armoede: de ergernis en de dwaasheid. In deze Christengemeenschap is moeilijk plaats voor dilettantisme, want hier staat het Ik niet hoog genoteerd, hier is geen breedte voor een compromis en hier is de kritiek de allerfundamenteelste: ‘Och waart ge heet of koud! Maar omdat ge lauw zijt, zal ik U uit Mijnen mond uitspuwen’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken