Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 13 (1935-1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (21.32 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 13

(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 195]
[p. 195]

Werkgemeenschap
Redactie

Wat wij noodig hebben als kern van ons tijdschrift, is een werkgemeenschap. Een werkgemeenschap, waarbij redactie, medewerkers en lezers (elke categorie op hàre wijze) gelijkelijk intensief betrokken zijn. Het geestelijk fundament, waarop wij staan, maakt dit noodzakelijk. Ons tijdschrift heeft geen zin en kan zijn taak niet naar behooren vervulien, wanneer het beschouwd wordt als een soort oefenschool voor jeugdige litteraire acrobaten ‘van Christelijke huize’, gelijk dat heet. Met andere woorden: het is niet het doel van ‘Opwaartsche Wegen’ aan min of meer talentvolle jongeren de gelegenheid te geven hun artistieke eerzucht bot te vieren en te genieten van het plezier zich gedrukt te zien.

De redactie wenscht niet te worden vergeleken met een examencommissie en zij verlangt tot haar medewerkers niet in een verhouding van examinatoren en examinandi te staan, om er maar van te zwijgen, dat zij zich de lezers van haar tijdschrift zou denken als het spiegelbeeld van de zenuwachtige schare vrienden en verwanten, die met spanning de praestaties van hun pupillen tegemoet ziet.

Als dit de roeping van een Christelijk-litterair tijdschrift is, dan kan men gevoegelijk zeggen, dat het géén roeping heeft.

 

* * *

 

Wat de redactie van zichzelf meent te moeten verwachten, heeft zij in een reeks redactioneele artikelen, zoo goed haar dit mogelijk was, uiteengezet. Zij wil thans in het kort aangeven, wat zij op grond van het geestelijk fundament, waardoor ons tijdschrift gedragen wordt, van haar medewerkers en haar lezers verwacht.

Van haar medewerkers verwacht zij in de eerste plaats, dat zij, eer zij tot inzending van hun bijdragen besluiten, zich ernstig rekenschap geven van het litteraire èn van het geestelijke gehalte van hun werk. Door een grondige en moedige zelf-kritiek kunnen zij de redactie niet alleen veel moeite besparen, maar er ook toe medewerken, dat de wederzijdsche aandacht op het essentieele en principieele gericht blijft en zich niet behoeft te laten afleiden door allerlei in den grond der zaak onvruchtbare bijkomstigheden. Over het algemeen is in litterair opzicht het peil der inzendingen laag te noemen, lager dan noodzakelijk is, indien de medewerkers van te voren hun werk serieus zouden hebben getoetst. Fnuikender echter is, dat bij velen ook het allergeringste inzicht ontbreekt met betrekking tot het geestelijke gehalte van hun inzendingen.

Hoe vaak moeten wij ons niet afvragen: waarom zendt men ons dit werk toe? waarom zoekt men er plaats voor in een Christelijk-litterair tijdschrift? Beseft men dan niet, dat wij het recht hebben, ja zelfs de plicht, bij inzendingen voor ons tijdschrift naar diepere

[pagina 196]
[p. 196]

motieven te vragen dan dat beruchte ‘van Christelijke huize’-zijn! Weet men nog steeds niet, dat berijmde Bijbelteksten en melodramatische bekeeringsgeschiedenissen met literatuur in het algemeen en met Christelijke letterkunde in het bijzonder, niets te maken hebben?!

En hiermee komen wij aan datgene wat wij in de tweede plaats van onze medewerkers verwachten. Wij verwachten van hen het besef, dat zij door zich met hun werk tot ons te richten, een verantwoordelijkheid op zich nemen, dat zij kleur bekennen tegenover het algemeene cultureele leven van onzen tijd.

Deze verantwoordelijkheid betreft uit den aard der zaak vóór alles hun werk en alles wat daarmede tezamen hangt, doch zij betreft ook hun houding tegenover degenen met wie zij in dezelfde werkgemeenschap staan. Er wordt onder onze Christelijke auteurs - en het kan ons koud laten of het elders meer of minder gebeurt! - bedroevend veel aan ‘politiek’, lees: kwaadsprekerij gedaan en vaak helaas worden de meest elementaire zedelijke normen in den onderlingen omgang met voeten getreden. In een werkgemeenschap als die, waartoe ons tijdschrift moet uitgroeien, wil het in dezen tijd een reden van bestaan hebben, zullen wij onszelf en elkander voortdurend hebben te vermanen en te helpen om in de eerste plaats onze menschelijke verhoudingen zoo zuiver mogelijk te doen zijn. Ook het schoonste en indrukwekkendste litteraire resultaat is verwerpelijk, indien het berust op handelingen of gedragingen, die een aanfluiting zijn van de liefdewet Gods, waaronder wij als Christenen zijn gesteld.

Van de lezers verwachten wij, dat zij ons tijdschrift niet enkel...... lezen, doch dat zij ook medeleven met zijn inhoud. Om van dit medeleven te getuigen, behoeven wij geen lawine van kritiek, al zullen wij onze lezers steeds zeer erkentelijk zijn voor hun gedocumenteerde op- en aanmerkingen. Wat wij bedoelen is dit: Wij zouden willen, dat men ons tijdschrift niet in hoofdzaak beschouwde als een orgaan, dat de schoonheid dient, voor zoover zich deze met meer of minder rigoureuze ‘Christelijke’ beginselen vereenigen laat; maar dat men ‘Opwaartsche Wegen’ verstond als het product van een werkgemeenschap, die Christus als Hoofd der Eéne Heilige Algemeene Kerk dienen wil midden in den nood van deze wereld met de gaven der schoonheid en der verbeeldingskracht, zooals deze aan haar leden, naar zij gelooven, van Godswege geschonken zijn. Zulk een werkgemeenschap hebben wij als redactie, medewerkers en lezers noodig, opdat onze arbeid niet een bespotting is van den ernst van den tijd, waarin God ons een plaats heeft gewezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken