Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 14 (1936-1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 14
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (22.15 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 14

(1936-1937)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 313]
[p. 313]

De taak der redactie

Niet zonder aarzeling heeft de redactie besloten iets te zeggen omtrent haar taak en de richting waarin zij Opwaartsche Wegen leidt.

Dit is een hachelijke en moeilijke onderneming. Wanneer 't dan ook niet was gebleken, dat onze redactionele arbeid telkens wordt misverstaan, zouden wij gezwegen hebben, in 't vertrouwen dat de inhoud van het blad zelve op den duur de richting waarin de redactie werkt duidelijker zou aangeven, dan een enkel artikel. Maar misschien is het toch beter dit niet af te wachten en te trachten zoo snel mogelijk deze misvattingen te doen verdwijnen.

Wij spraken van een hachelijke onderneming. Een z.g. theoretische en principieele uiteenzetting geeft namelijk op zijn beurt steeds weer nieuwe mogelijkheden tot misverstaan, omdat het werk van een redactie onmogelijk in een bepaald schema van welke aard dan ook kan worden vastgelegd. Dit wil niet zeggen dat wij tenopzichte van onze taak in een soort geestelijke anarchie leven en geen enkele ‘richtlijn’ zouden bezitten, die een zekere continuïteit kan waarborgen.

Ons wordt integendeel nu en dan verweten, dat wij te zeer theologisch-dogmatisch beïnvloed zouden zijn en uit dien hoofde zelfs niet voldoende oog meer zouden hebben voor het litteraire.

Een merkwaardige tegenstrijdigheid! Wij van onze kant noemden 't hachelijk en moeilijk een formuleering te geven van onze inzichten; anderen verwijten ons juist dat wij ons te veel aan bepaalde opvattingen zouden hebben gebonden. Is 't laatste waar, dan moest het ons gemakkelijk vallen in een streng omlijnd - zoo U wilt theologisch-dogmatisch betoog - vast te leggen, wat wij als redactie van Opwaartsche Wegen beoogen. Om uit de impasse te raken lijkt 't ons het beste na te gaan wat onze taak is als tijdschrift-redactie.

Wij ontvangen van elkander of van medewerkers bijdragen ter beoordeeling. De waardeering hiervan is verre van gemakkelijk. Voorzoover het werk betreft van zuiver litteraire aard, gedichten, proza, tooneelstukken, moet voorop blijven staan, dat 't naar zijn litteraire kwaliteiten ‘in orde’ behoort te zijn; m.a.w. het moet dichterlijk sterk zijn en voor alles lévend. Is dit niet het geval, dan hoort zulk werk in een letterkundig tijdschrift niet thuis. Hoewel de beoordeeling hiervan tóch al niet altijd gemakkelijk is, komt men tegelijk nog voor een tweede opgave te staan van veel neteliger aard. Ieder vers, ieder prozastuk geeft een werkelijkheid, een stuk ‘leven’, zij het van een andere orde dan het leven van alle dag. Het is nu eenmaal zoo, dat een kunstenaar ook nog een mensch is. Wanneer hij

[pagina 314]
[p. 314]

dicht, spreekt hij vanuit zijn eigen leven en geeft aan zijn werk zijn visie op de levenswerkelijkheid mee. Wij stellen ons niet op het z.g. vitalistische standpunt, dat de ‘aard van het leven voor en na de kunstdaad indifferent is’ (Marsman), zoodat het er alleen op aan komt hoe sterk, intens en grootsch het kunstwerk is, zonder ons te bekommeren om het gehalte.

Wij vragen - en daarvoor zijn we een protestantsche groep -, niet alleen naar de kracht van de poëzie of het proza, maar ook naar de geaardheid, naar de geestelijke bodem, waarin het wortelt.

Dit is echter een van de moeilijkste en meest ‘teere’ problemen waarmee een redactie te maken krijgt. Als wij inderdaad een soort schema klaar hadden, waarnaar wij handelen konden, hetzij van moralistische of anders van theologische aard, dan zou alles eenvoudig worden als de dag.

Een moralistische maatstaf (zooals de Roomsch-Katholieken die hebben) kunnen wij protestanten wel nooit hanteeren. Maar ook een theologisch-dogmatische moeten wij ontberen. Wij hebben in een kunstwerk namelijk niet te maken met een theologische beschouwing, waartegenover wij de onze zouden kunnen plaatsen, maar met de stem van een mensch, die ons aanspreekt.

't Is onze taak, naar dit spreken te luisteren en na te gaan, waarom zóó werd gesproken en niet anders. Uit de bewogen woorden (het kunstwerk) moeten we probeeren te hooren, waarover en waardoor de dichter bewogen is.

Het spreekt vanzelf, dat het onderwerp van het werk ons hier geen weg wijst; of dit een moord is of een liefde of misschien een bekeering is niet belangrijk; wel hoe de dichter erover spreekt, hoe hij 't gezien heeft, welke ‘bedoeling’ erachter steekt.

Uit het voorgaande blijkt hoe groot de verantwoordelijkheid is die een redactie dragen moet. Zij doet niet minder dan een oordeel (geen veroordeeling) uitspreken over datgene wat een mensch gedreven heeft, toen hij zijn werk schiep. Misschien komt bij iemand de vraag op, of dit noodig is. Wij meenen van wel. Wanneer wij een protestantsch tijdschrift willen redigeeren, dunkt het ons van het eerste belang dat de bijdragen die erin verschijnen, direkt of indirekt te maken hebben met de visie op de werkelijkheid, die de Bijbel ons onthult. Dit blijkt - wij zeggen 't nogmaals en ten overvloede - nooit uit 't onderwerp hoe christelijk, bijbels of theologisch eenerzijds, of hoe onchristelijk, goddeloos anderzijds dit opzichzelf beschouwd schijnen moge.

Wat betreft de kritische bijdragen, die de redactie ontvangt, staan we voor dezelfde moeilijkheid. In een kritiek, beschouwing of recensie, evenals in een kunstwerk, spreekt een mensch zijn oordeel uit over een boek, een cultuurverschijnsel, een dichtbundel. Naar hem luisterend, moeten wij trachten te hooren wat hij bedoelt te zeggen en waarom zijn oordeel zóó uitviel en niet anders. Ook hier ontbreekt ons een ‘vaste maatstaf’, die wij hem zouden kunnen aanleggen. Hem aanhoorende, in het besef van onze verantwoordelijkheid, moeten wij trachten uit te vinden, wat zijn visie is en ‘uit welke geest’ hij spreekt. In alle gevallen is een geoefend oor noodig, training en techniek zonder welke het instrument eenvoudig niet aanwezig is om tot oordeelsvorming te komen. Het blijkt bovendien en hierop komen we nog nader terug, dat de z.g. litteraire zijde, de vorm van een kunstwerk met de geestelijke houding waaruit het ontstond ten nauwste samenhangt.

[pagina 315]
[p. 315]

Na het voorafgaande zal het U duidelijk zijn, dat wij meenen als redactie van een protestantsch tijdschrift over elkanders werk te moeten oordeelen. Ons blijft geen keus.

Wie van ons verlangt, dat wij daarbij ons geloof (en de daarmee samenhangende theologische overtuiging) opzij zetten, weet niet waarover hij spreekt.

Geen mensch kan zichzelf verdeelen in een aantal los naast elkander staande ‘departementen’. Zijn geloof is geen aangelegenheid die alleen op Zondag of bij andere passende gelegenheden een rol speelt; theologie en dogmatiek zijn geen formules van min of meer wiskunstige aard, alleen dienstig om bepaalde ‘religieuse problemen’ te helpen oplossen. Geloof en leven hebben integendeel onmiddellijk met elkander te maken. De christen heeft in 't geloof o.a. een bepaalde ‘kijk op de werkelijkheid’. Hij ziet daardoor het leven en de dood, de maatschappij en de cultuur (dus ook de litteratuur) zichzelf en zijn naaste anders aan.

Zoodra de christen iets wil zeggen over zijn geloof in verband met de cultuur (en hoe zou hij anders getuigen dan door het woord? We hebben nu eenmaal geen ander middel) wordt hij ‘theologisch en dogmatisch’. Dit denken en spreken in 't geloof over God en wereld is overigens God zij dank geen particuliere aangelegenheid. De Kerk van alle eeuwen en van vandaag spreekt en getuigt daarvan en wij met haar.

Zoo blijken Kerk, theologie en litteratuur merkwaardigerwijze met elkander van doen te hebben. De hedendaagsche Kerk en theologie geeft aan de cultuur haar eigen plaats en waarde. De angst die bij velen blijkt te bestaan, dat de litteratuur door de theologie zou worden doodgedrukt, is historisch zeker niet ongegrond en ontstaat altijd weer daar, waar bij theologie en dogmatiek aan een wiskundige formule, aan een rekensom wordt gedacht.

Wij zeggen, dat in de theologie de gemeente van Christus getuigt; óók over de cultuur, waarmede wij als redactie van een protestantsch tijdschrift te maken hebben. Zonder theologie in deze zin opgevat, kan men als christen over cultureele en litteraire zaken denken noch spreken.

Dus toch een schema? Stellig niet!

't Gevaar blijft altijd bestaan dat wij, wat zaak is van 't geloof, maken tot een rationeele beschouwing. Een theologische rekenmeester steekt in ieder christen. En waar de theologie van Kerk, Verkondiging en Geloof wordt losgemaakt, wordt ze autonoom, niet meer voor herziening vatbaar schematische tabel, maatstaf en zelfs laatste autoriteit in de plaats van God. De geschiedenis en ten deele ook deze tijd toonen ons wat hiervan de funeste gevolgen zijn: niet alleen lijdt de kerk en het geloof schade; elke levensuiting, dus ook de litteratuur, wordt in zijn bestaan ernstig bedreigd of kortweg onmogelijk gemaakt.

 

Nogmaals: wij zien 't niet als de taak van de redactie een theologische maatstaf aan te leggen. Wij moeten als leden der Christelijke kerken, daardoor deelhebbend aan haar theologie, in geloof en gehoorzaamheid aan God luisteren naar wat in een stuk proza, een gedicht, een beschouwing een mensch ons zegt en een oordeel trachten te vormen over de diepere achtergrond van waaruit deze mensch spreekt over zijn visie op de werkelijkheid.

Komt hierbij het litteraire niet in 't gedrang? Volstrekt niet. Want dit oordeelen geschiedt

[pagina 316]
[p. 316]

niet op de wijze van een magische gebeurtenis. De weg daartoe loopt uitsluitend via het litteraire, waardoorheen de dichter ons aanspreekt. Slechts een grondige kennis van alle middelen waarover de dichter beschikt en een diep doordringen in de z.g. vorm van het kunstwerk, stellen ons in staat hem te leeren kennen. Zoo krijgt het litteraire pas zijn volle pond. Het wordt niet verlaagd tot fraaie sier of tot schoone bijzaak. De vorm blijkt één te zijn met de inhoud als de huid met het lichaam. Zij omhult en onthult tegelijk; zij blijkt in de hoogste zin van het woord wezenlijk te zijn.

Het ligt in onze bedoeling bij onze kritische werkzaamheid die fundamenteele eenheid en innige samenhang van het ‘litteraire’ (stijl, compositie, rhythme, metrum, rijm, plastiek, woordkeus, psychologie enz.) èn het geestelijke ‘gehalte’ aan de werken zelf zoo concreet mogelijk te demonstreeren.

REDACTIE.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken