Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 15 (1937-1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 15
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (23.24 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 15

(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Boekbespreking

Vondel's Lyriek. Een bloemlezing bijeengebracht en toegelicht door Anton van Duinkerken. Bigot en Van Rossum N.V. Amsterdam, z.j. (Uilenreeks No. 24).

De ‘Prins onzer dichters’ heeft met een gewone prins dit gemeen, dat de meeste menschen wel van zijn bestaan afweten, maar haast nooit tot een persoonlijke en diepergaande kennismaking met hem komen. Bijna ieder heeft van Vondel gehoord. Maar wie van die allen hebben na hun schooljaren (toen ze er nog niet heelemaal rijp voor waren) een drama of een aantal gedichten van hem werkelijk goed gelezen? Hoe velen weten iets af van zijn gedachtenwereld, van zijn tijd en omgeving? Wacht men misschien na de film over Rembrandt's leven op een Vondel-film om op de gemakkelijkste wijze een min of meer valsche voorstelling van dien grooten Nederlander te krijgen?

Voor hetzelfde, of (als u onverhoopt dure bioscoopplaatsen gewoon bent) voor veel minder geld kunt u echter wèrkelijk uzelf geestelijk verrijken, door Van Duinkerken's bloemlezing te koopen. Hij koestert een groote vereering voor Vondel en heeft een goede smaak. Laat u door hem een eerste proeve van Vondel's lyriek voorzetten. Om den dichter te leeren kennen is dat natuurlijk niet voldoende.

Zelfs dit boekje zal u hier en daar moeilijkheden bereiden, ondanks de (al te beknopte) aanteekeningen en ondanks het feit, dat de verzen in de tegenwoordige spelling overgebracht zijn. Bij een gedicht als ‘De Kruisberg’ b.v. ware eenige woord- en zinsverklaring niet overbodig. Welke oningewijde zal de regels:

 
‘De zonne, die, met bevende assen,
 
Terugge rijdt, bezwijmt, en sterft......’

begrijpen, indien hem er niet bij verteld wordt, dat en hoe bij de Ouden de voorstelling van een zonnewagen bestond? Zoo zijn er voor den leek, die niet over de dingen heen wil lezen (óók een manier van poëzie lezen, waartoe vooral klankrijke verzen spoedig aanleiding geven), meer duistere plaatsen, welke door een simpele aanteekening te verhelderen zouden zijn.

Maar wie dan ook de moeite neemt, zich in deze poëzie te verdiepen, zal van deze eerste kennismaking met Vondel's vers door dit boekje, ook wanneer hij later naar grooter werken heeft gegrepen en tot ernstiger bestudeering is gekomen, geen berouw hebben.

G.K.

Land van Belofte, door Leo Lania. Vertaling uit het Duitsch van Nico Rost. Ned. Keurboekerij, Amsterdam 1936.

Het klinkt vreemd, dat in een getourmenteerde tijd als de onze, waarin de gebeurtenissen elkaar met een adembenemende snelheid opvolgen, desondanks veel schrijvers blijkbaar geen onderwerp kunnen vinden. Dit is vooral zoo geworden sinds de achtenswaardige

[pagina 118]
[p. 118]

auteur naast de modepop, de sportgirl en de politicus meeloopt in de run om ‘bij’ te blijven, of althans te schijnen. Dank zij de politiek, die het één en ander enkele jaren traineeren kan, vindt er nu en dan iets plaats, dat een korte pauze toelaat, zonder direct de idee te wekken van ‘achter’ te blijven.

Dat wordt dan voor veel schrijvers wat het aas is voor de gieren. Gevolg is niet het ontstaan van één of twee boeken, maar van een heele ‘literatuur’.

Zoo zal ongetwijfeld in de komende jaren een Spaansche-Opstand-Literatuur ontstaan, die op den duur nog vervelender blijkt te zijn dan de dagelijksche radioberichten van generaal de Llano.

Op dezelfde wijze is er in korte tijd een onafzienbare rij boeken in de wereld getooverd, die het allemaal met het lot der Duitsche uitgewekenen te kwaad hebben. Met recht natuurlijk, want ze hebben het kwaad, maar niettemin zijn ook deze boeken voor het overgroote deel vervelend geworden, sentimenteel, zonder drift, met een flinke dosis hinderlijk (zij het begrijpelijk) ressentiment en een serie diverse soorten ondergangen, die, omdat de auteur de tragiek niet vermocht te beelden, in het melodramatische bleven steken. Ook een Nederlandsch schrijver van naam als Albert Helman deed er aan mee en vergreep zich, omdat ook zijn werk de noodwendigheid van zijn bestaan niet bewijzen kon, en niet boven het geval uitkwam.

Natuurlijk zijn er wel enkelen onder, die boven de middelmaat uitsteken, die iets van het wezenlijke van tijd en lot hebben vastgelegd, en die het daarom mogelijk langer zullen uithouden dan het Derde Rijk, waaruit ze verdreven zijn. Maar het gros zal dat zeker niet. Het boek van Leo Lania is niet meer en niet minder dan zijn soortgenooten. Inhoud: wat menschen, o.a. de gewezen luitenant Rosenberg, het Poolsch jodenmeisje Esther met haar vader, prof. Graber, wat erotiek en wat politiek, een beetje oorlog nog in het begin, de noodrijpe vrucht van de sociaaldemocratie, de langzame opkomst van de vijand enz. enz. Dit alles is niet onverdienstelijk en zeker overzichtelijk afgedraaid, een beetje vlak, ook vaak boeiend weliswaar, maar toch altijd te zwak om dwingend ons hart aan het lot van de beschreven personen te binden.

Het best weergegeven is de groei van het Nationaal Socialisme, een schroef, die zich ongemerkt om het leven van zijn slachtoffers draait, en die ze eerst voelen als het te laat is en ontsnappen onmogelijk.

Zoo er iets is dat dit boek boven de middelmaat zou kunnen doen uitsteken, dan is het de weergave van deze langzame worging, en zeker ook nog de onder alle omstandigheden onaantastbare naïviteit van Mendel, vader van Esther, een jodenfiguur die ons doet denken aan de boeken van Roth en Gold.

H.M. v. RANDWIJK.

Gestroomlijnde Zotheid, door W. van Veenendaal. Uitg. Andries Blitz, Amsterdam.

Hoogconjunctuur in de vliegerij lectuur. Literatuur hebben we nog niet, zegt Viruly. Kunnen we ook niet hebben, zegt van Veenendaal, zolang we verbonden zijn aan een particuliere maatschappij, moeten we oppassen en mogen we niet àlles schrijven.

Een boek, als dat van de franse vlieger St. Exupéry, Vol de Nuit, (in het hollands vertaald en onder titel Nachtvlucht ook bij Andries Blitz verschenen), dat ons de grote spanningen brengt van het vlieger-pioniersleven, als de nachtdienstvluchten op de trans-amerikaanse lijnen geopend worden, spanningen, die niet alleen de vlieger zelf raken, maar zijn vrouw, zijn gezin, zijn vrienden, collega's chefs, hebben we in onze hollandse literatuur niet. En mocht het eens komen, dan vraag ik me af of het een vlieger zal zijn, die er de auteur van is.

Vliegerij lectuur aldus. De prettige, onderhoudende, romantische vertelling, het verslag, als u wilt. Journalistiek in de uitnemendste zin, maar journalistiek.

[pagina 119]
[p. 119]

Na Viruly zijn meer vliegers tot schrijven gekomen. Zij hebben om begrijpelijke redenen succes gehad.

Schrijven dus! vliegers, als de weerga. Smeden als het ijzer heet is. Uw naam heeft niet alleen als vlieger een magische klank.

Schrijven dus. Het doet er niet toe wat. Er zijn uitgevers genoeg, die uw kopy in boekvorm en als ‘best-seller’ op de markt brengen. Als u het maar over vliegen wilt hebben. Ik weet niet wie de meeste schuld heeft aan de verschijning van Gestroomlijnde Zotheid, de onverzadigbare uitgever of de vlieger-schrijver.

Uit alles blijkt dat Van Veenendaal schrijven kàn. Maar hij had zijn naam niet op het spel mogen zetten met de uitgave van deze verhaaltjes, ervarinkjes en herinneringen uit zijn vlieger-bestaan, die niet uitkomen boven de soort, welke een eerste-klas handelsreiziger uit zijn brein weet op te diepen, of een stuurman van de grote vaart, of een gewoon mens desnoods, die zijn neus buiten de grenzen stak. Verhalen, die je onder vrienden, bij een borrel vertelt, maar niet in een boek uitgeeft.

De grootste, eerste helft van Gestroomlijnde Zotheid, bevat te veel onbelangrijks om de enkele rake levens-filosofische opmerkingen goed te maken.

Eerst in de laatste verhalen: Een Kerstnacht, Weet je nog Oehoe, en De laatste dag van mijn leven, breekt een gevoeligheid door, die deze schetsjes boven het goedkope grollen-plan verheffen, die de charge, de would-be leutigheid der voorafgaande verhalen wat doen vergeten; verhalen, die je niet met vrienden bij een borrel voordraagt, maar die je opschrijft.

De charge tenslotte vinden we weer terug in de stompzinnige titel, die mogelijk als trekpaard moet fungeren, alsook in de ijzerdraadtekeningen van Gé Hahn, terwijl Jo Spier met de opdracht voor een omslagtekening geen raad wist en er maar wat opdraaide.

JAN H. DE GROOT.

Hummeltjes wereld wordt wijder, door Jo Kalmijn-Spierenburg. Baarn, Bosch & Keuning. 1936.

Een tweede Hummeltje! De kritikus spitst zijn ooren. Want een vervolg op een succesboek is een hachelijke onderneming, die in den regel tot een mislukking wordt. De Muze wil nu eenmaal niet gedwongen zijn tot stukwerk. Zij gaat andere wegen dan die in het zakenleven gebruikelijk zijn. Hoevelen kwamen niet bedrogen uit, toen zij hun talent verkrachtten voor een gemakkelijk en voordeelig succes!

Maar gelukkig is Hummeltje ‘Hummeltje’ gebleven en niet geworden tot een slap conterfeitsel van het origineel. Hij is zelfs gegroeid en treedt aan het einde van het boek, dat door Piet Marée weer uitstekend werd geïllustreerd, met een van verlangen popelend hart de nieuwe wereld binnen van de groote school.

Mevrouw Kalmijn-Spierenburg is dezelfde bewogen en scherpzinnige opmerkster gebleven van opgroeiend kinderleven, gelijk wij haar leerden kennen uit ‘Hummeltje voor de lens’. Dit verleent aan haar overigens volkomen onpretentieus werk een waarde, die nog wat verder reikt dan ‘het aardige’ alleen. Ouders kunnen hun voordeel doen met deze observaties. Hummeltjes rustige moeder kan haar vele nerveuze en heet-gebakerde zusters ten voorbeeld zijn.

R.H.

Hoera voor Tincky, door Mien Labberton. Arnhem, Stenfert Kroeze & Van der Zande. 1936.

Het is een euvel, dat aan het kinderboek bijna nimmer aandacht geschonken wordt in een letterkundig tijdschrift. Men beschouwt het klaarblijkelijk als niet ter zake doende,

[pagina 120]
[p. 120]

doch vergeet daarbij, dat er voor het schrijven van goede kinderboeken niet minder talent noodig is dan voor het schrijven van goede romans.

Hieruit volgt zoowel dat goede kinderboeken even schaarsch zijn als goede romans, maar ook dat het noodig is kinderboeken serieus en deskundig te beoordeelen, wil het dilettantisme, het epigonisme en het mercantilisme - deze drie ismen, die een voortdurende bedreiging vormen voor de litteratuur! - het waarlijk goede niet overwoekeren. ‘Hoera voor Tincky!’ van Mien Labberton, verlucht met zestien meerendeels uitstekend geslaagde fotografische opnamen van Alex Roosdorp en in oblong-formaat door de Arnhemsche uitgevers op de hun eigen voorname wijze in het licht gegeven, moet beschouwd worden als een moderne verzie van de oude ‘Rondom de Boerderij’-boeken (feitelijk had het dien titel best kunnen dragen!). De ‘fotoplaten’ vervangen de romantische gekleurde prenten, de tekst van Mien Labberton - zij is in haar genre een onzer beste kinderschrijfsters - heeft ze omlijst door een boeiend verhaal, dat zonder eenige opzettelijkheid zijn onontbeerlijk didactisch werk doet.

Dit fraaie kinderboek is - alle wanwennigheid van ouderen ten spijt - in werkelijkheid een waardige plaatsvervanger van het vroegere ‘Rondom de boerderij’. Dat blijkt onmiddellijk, wanneer men het aan de praktijk toetst. En welke maatstaf is beter dan deze?

R.H.

Het werk van Hendrika Kuyper-Van Oordt, door H.A. Mulder. Uitg.: Uitg. Mij. Holland, Amsterdam, z.j.

Als Willem Hessels behoort Mulder tot onze belangrijkste jonge dichters. Maar ook heeft hij door verschillende publicaties zich doen kennen als een bekwaam essayist.

Thans is van zijn hand een uitvoerig opstel over het werk van Hendrika Kuyper-Van Oordt als een afzonderlijke, goed verzorgde uitgave verschenen. Mulder geeft in een vijftal hoofdstukken (I. Inleiding. Mens en werk; II. Werkbeschrijving; III. Personen- en motievenbeschrijving; IV. Techniekbeschrijving; V. Plaatsbepaling in de literatuur) een grondige analyse van dit werk.

Het laatste hoofdstuk had m.i. iets uitvoeriger kunnen zijn. De auteur noemt het oeuvre van deze schrijfster klassiek, al is z.i. een romantisch element niet geheel afwezig. Maar een zekere beperktheid in dit proza (in het begin van zijn essay ook aangewezen) verhindert toch tot nu toe het als waarlijk klassieke epiek te karakteriseeren. Want de sterke gebondenheid aan het eigen milieu maakte blijkbaar een epische breedheid en objectiviteit van schildering niet mogelijk. Daardoor nemen we b.v. een zekere verteekening waar, als zij menschen uit den eenvoudigen stand beschrijft, terwijl zij bovendien haar ‘burgerlijke’ personages nooit zonder satyrieke bijgedachten kan zien. Men kan dit tekort voor een groot deel gecompenseerd achten door de intensiteit van den droom, waaruit al wat zij schrijft zijn ontstaan heeft. Maar voor mijn gevoel ligt het hoofdaccent dan ook op het subjectieve, het lyrische en het romantische. Het werkelijkheids heldere droomkarakter hiervan mag zoo sterk zijn, dat zelfs nieuwe-zakelijkheids-enthousiasten daarmee soms accoord gaan, het blijft er in wezen niet minder romantisch om. 't Zou nog meer verduidelijkend geweest zijn, wanneer de schrijver dit verband en dit verschil met het proza der nieuwe zakelijkheid uitvoeriger behandeld had.

Op pag. 69 spreekt Mulder abusievelijk van ‘de schrijfsters L.E.’; waarschijnlijk bedoelt hij L.E. en haar zuster Ignatia Lubeley.

Overigens kan men voor dit boekje niets dan lof hebben. Het werk van Mevr. Kuyper-Van Oordt wordt daarin ten voeten uit geteekend en op dikwijls scherpzinnige wijze tot in details ontleed. Aan het eind volgt nog een korte bibliografie van haar voornaamste werken.

G.K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gerrit Kamphuis

  • H.M. van Randwijk

  • Jan H. de Groot

  • Roel Houwink

  • over H.A. Mulder

  • over Joost van den Vondel

  • over Willem van Veenendaal