Het Overzicht. Collection Complète 1921-1925
(1976)– [tijdschrift] Overzicht, Het–
[pagina 85]
| |
[Nummer 11-12] | |
Derde kongres voor moderne kunst
| |
[pagina 86]
| |
Wie, aangetast door een der vele vormen van geestelike phthisis, z'n toevlucht zoekt bij al wat niet tot het levende hoort: het bloedloze, het stationnaire het stereotiepe, deze pleegt zelfmoord, - want gene enkele ziekte is ongeneesbaar. Dat de suf gemijmerde, die zichzelf nog eerbiedigt, zeeman worde of vliegenier (bij gebrek aan stof voor ontdekkingsreiziger). De landbouwerstiel is heilzaam voor hen die niet buiten het kontemplatieve kunnen, en hun eenvoud te duur met al hunne levensvreugde betaalden. En ten slotte geen beter sanatorium voor vermoeide gevoelsmensen en geknakte idealisten, dan het volle grootstad-leven, met al hare varaties en Varianten op het levensthema, haar gezond dynanism, haar magistrale virtuositeit van alle moraliseringen, alle perversiteiten, alle fanatismen en alle dilletantismen, - de grootstad met haar wonderlike volledigheid: alles in één. Energie-verspilling aan alle prima geest-constructies aanbevolen: speciale gezondheidskuur van dionysiaans scepticism, - gevaarlik, maar brengt ‘tot stijl’! | |
Wies Moens. -‘De dichter is enkel 'n gewone mens + 'n beetje meer; gevoeliger, scherper verstand, innerlike weerkaatsing der zintuigen. Hij is op z'n best vizionnair, want alle waarachtige poëzie is vizionnair. De doodgewone literatuur is de prostitutie van het woord (=diamant); de poëzie daarentegen is het slijpen van de diamant. Het echte dichten is altijd van zijn tijd, altijd nieuw, altijd klassiek. Er is geen oude dichting, er is geen nieuwe dichting; oud en nieuw zijn hier missingen. Het oude is altijd maar 'n masker zonder ziel van alle tijden, maar nooit op z'n tijd. Het is altijd literatuur, maar nooit poézie. Voor de jongeren is “dichtkunst” geen attribuut, maar wel het hoogste en heiligste middel tot verwerkeliking van hun leven onder de mensen, tegen materialism en intelektualism. De jeugd van nu brandt naar idealen, geboren uit de leugen, d.i. de oorlog; maar het publiek, dat snakt naar vrijheid, wil niet verschrikt worden en doet al de ramen dicht’. ‘Het beeld moet vergroot worden (treft meer), het rythme moet onkonventionneel zijn, de levende harteslag van het woord. Er is 'n grote nood aan levende rythme, rythme van organiese, ekstatiese woordenval. Schoonheid is de schittering der orde (maar het publiek vraagt anarchie!), - kunst is geen luxe, ook geen okuspokus, de echte dichter speelt open spel. Geen droom woorden! - maar woorden die dronken staant die dansen in ons, als elektriese vonken. - Fransiscus zou nu spreken tot de vliegtuigen, ze naar beneden wenken,...... ontroering is er overal waar 't leven opspruit’! ‘De moderne dichter wil wereld-lyriek, wereldorde. Van daar’ humanistiese poézie ‘begonnen als 'n postulaat met Ch.-L. Philippe en Dostojewskiej, maar nu bedenkelik om zijn genpe propaganda en tendenz. - Poézie moet poézie zijn (hetzelfde voor schilderkunst, muziek)= het leven van het woord, een teken vol bediedenis in 't wentelen van het leven en de tijden. Cocteau doet meer aan plastiek en architectuur dan aan poézie; het is poézie voor 'n élite. Dada, de grote verleider, verdringt zich in het onderbewuste, wil onstofelike realiteit. Dada, naast zijne onbetwistbare eerlikheid, is door zijne essentiële liefdeloosheid gedreven tot het tooneel- en fluit-faljiet van alle ideologiën’. Citeert Max Jacob in ‘Aventure’: ‘Je crois pour moi à une renaissance de la littérature, qui étudie à fond les sentiments humains, avec concentration’. Eindigt met het vers van Brunclair ‘Op weg naar Levant....’ en met 'n voorlezing uit het dichtwerk van Apollinaire, Claudel, Vildrac, Van de Voort en hemzelf. | |
H.E.L.T. Mesens.-Jeune premier, in zijn knappe rolvertolking van ‘L'Enfant Terrible’. Spreekt veel over Erik Satie, maar vergeet door onachtzaamheid de bronvermelding: ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29 Juli 1922’. ‘Weg met Peter Benoit, Jef van Hoof en andere Lullebroecken. Er moet met al die gemene guldensporenmuziek 'n eind gemaakt worden. Jef van Hoof, Saint-Saëns, Peter Benoit, zijn dissonnant!’ Breekt 'n Ians voor Aug. Bayens ‘zijn vriend’ met wien hij op het vorig kongres complotteerde tegen de ‘guldensporenmuziek’. Kannibalism van spreker werkt natuurlik antipathiek: vele toehoorders verlaten de zaal. De mooie uitvoeringen van nieuwe muziek mocht de aangerichte schade gedeeltelik hersteilen. Wij hoorden werk van Erik Satie, Auric, Poulenc, Milhaud, Prokofieff, Malipiero, Petyrck, Baeyens, Vets, Karel Albert, Alek, Georges Monier (oorspronkelik en sympathiek werk, vrolikheid is zijn waarde; hij doet van allen het meest aan Bach denken), Gien en Mesens (wiens zeer jeugdig werk niettemin veel moois bevat en veel sterks belooft). Spreker eindigde met 'n lange serie ‘dood aan....’ aanstonds gevolgd van 'n ‘leve de kunst’ na haar onmenselik-wreed vermoord te hebben. En niettegenstaande zijne verklaring dat ‘het uitfluiten van het publiek en het afbreken van de pers hem altijd veel genoegen doet’, gaf niemand zich de moeite tot deze aangespoorde vriendelikheid. In een woord, 'n want ouwen wekkend aktie-dilletantism van ongemotiveerde afkammerijën, zwakjes gemodeleerd naar de dynamiese ironie van Brunclair's dichterlike bevliegingen op het 2e Kongres. | |
Huib Hoste. -‘Voortbrenging en arbeid is een middel, niet een doel’ (Rathenau). Voor constructie in 't algemeen en bouwkunst in 't biezonder rekent spreker enkel op techniese hulp. Vliegtuigen-voorbeeld: esthetiek van vorm wordt door de funktie aangeduid. - Prijsgeving der individualiteit ten voor- | |
[pagina 87]
| |
dele der gemeenschappelike belangen (voorbeeld der geschiedenis: Middeleeuwen, enz.). Kunst moet degelik zijn als 'n lepel, 'n griekse stoel, 'n auto (schoonheidsbeginsel). - Sreker is voor internationalisering en tegen regionalism, het vloeit voort uit het gevoel en de levensuiting der mensen, met als grondslag hun innerlike begeerten die bij alien dezelfde zijn. (Vergelijkt met het machien). - Hoste bepleit en voorspelt het verdwijnen van het ornement. ‘De schilderkunst is het plaatsen van kleuren in de ruimte dit moet dus op muren geschieden niet op doek zoals nu. De architektuur is het plaatsen van vormen in de ruimte.’ | |
Stan Leurs -Anti Renaissance als eerste stadium van bouwkunst verzwakking. Anti Barok met zijn inspiratiezucht en onzuiver architektomies inzicht. Anti stijl-anarchie, - superioriteit van de 18e eeuw op de 19e. Anti traditie, zoals Hoste, Mesens, Moens, en wijst hierbij op de verschrikkelike wan-architektuur van het herbouwde Leuven, Lier en Dendermonde. Boven de historiese sjacheraars staan de eclectiekers en neogothiekers, als Boelare, Semper, Viollet le Duc, Kuipers, enz. Zoveel mislukte pogigingen tot redding uit het romantism. De Premoderne bouwkunst. Weenen gaat voorop met Otto Wagner, die het eerst de kunst met de techniek verzoende. Berlage kenmerkt zijn modernism door rust en strengheid van lijn (Amsterdamse Beurs). Spreekt over Horta, Belie Scott, e.a. ‘Het algemeen karakter van al de moderne scholen is: strenger, zuiverder en meer zakelike architektuur. Maar al deze premoderne zijn nog overgangsmensen, die nog veel van het romantism hebben en aan de traditie hangen, maar zich stilaan aan historiek, barok en gothiek ontrukken.’ Spreker eindigde met 'n hulde aan de verdienstelikheid van onze moderne architekten: Huib Hoste, Alfons Francken en Edward van Steenbergen. Gabriel Opdebeeck argumenteert gebrekkelik tegen het internationalism van Leurs en Hoste. Hoste: ‘Een histories argument is nooit een argument! Wij moeten geen Vlamingen maken maar mensen; zoals de intellektuelen niet enkel van Vlaanderen, maar van alle landen het voelen: op weg naar internationalisering.’ Ik moet hier denken aan 'n simplisties maar raak aforism eens in ‘De Schelde’ gelezen: ‘Een onwaarheid is nog geen waarheid, al werd ze 'n miljoen jaren, door miljoenen mensen, miljoenen malen herhaald’. Want Leurs, Van der Swaelmen, Peeters en Hoste zelf, allen vervielen meermaals in dezelfde beginsel-lapsus van historiese bewijsvoeringen. - Uit de geestige opmerkingen van Dr De Gruyter pro nationalism, bleek dat de gedachten van Hoste en Leurs weinig bevattelik waren voor hem,.... en dat schoenmakertje best bij zijn leest is. Van der Swaelmen sprak biesonder interessant onver ‘Rythme in Stedenbouw’; maar ging ongelukkig te snel om veel positiefs van zijn lesing te laten meêdragen. Verdeling der stad - de tuinstad - Lenôtre ‘dont l'architecture engendre directement vers l'infini’ - de eerste functie der celputten - de aangroei der aglomeratie - het oude en moderne stadsbeeld - meer gelijkheid en demokratisering in grote steden - ‘nieuwe struktuur alleen brengt nieuwe architektuur en nieuwe bouwrythmus.’ Wij hopen deze belangrijke lezing met de welsprekende clichés weldra gedrukt te zien. | |
Jozef Peeters -Overschouwende historiese lezing, geillustreerd met lichtbeelden, en in de zin van het artikel ‘Inleiding tot de Moderne Plastiek’ in dit nummer opgenomen. - De gevolgtrekkingsmissing van Peeters vindt hare gelukkige oplossing in zijn akkoordgaan met het idee van Hoste: de moderne schilderkunst innig samengaande met de moderne bouwkunst als muurschildering of toegepaste kunst. Het debatteeren na de lezing bracht kritiese ogenblikken. Maar de beslist handige welsprekendheid waarvan Peeters het verrassend bewijs leverde, bracht hem ten slotte tot de eindoverwinning en de goedkeurende toejuichingen van geheel de zaal. Eén gek tooneeltje onder vele: Peeters spreekt voortdurend monism, de priesters achter in de zaal horen voortdurend pantheism (wie is de falsaris!), autosuggereren zich 'n millieu van goddeloosheid, worden dreigend en drijven Peeters tot 'n beginselverklaring in zake godsdienst. Peeters: ‘Geen enkel kunstenaar is atheïst; hij-zelf draagt de godheid in hem en doet ze stralen uit zijn werk, uit zijn scheppingskracht!’ De voorste rijën juichen toe maar 'n afkeurend gebrul dreunt schrikwekkend van achteraf waar de priesters zijn. Het handgeklap houdt op en 'n heer van de voorkant roept tot de zaal: ‘Hoort die onbeschaamden, zij jouwen God uit!’ - stilte.... | |
Karel Maes -‘De kunstenaar beeldt niet uit, maar beeldt.’ Parallel met zijne lieriese lezing van buitengewone rapsodiese snedigheid, geeft spreker een plaatjes vertoon van beeldhouwwerken beurtelings één van eeuwen vóór Kristus en één van 2000 jaar nà Kristus (Rodin, Archipenko, Van Tongerloo, enz.), dat wonderwel op het vorige geleek. Endaartussengeweven 'n litanie in ‘telegraafstijl’ dissolvant maar ten slotte zó moralizerend tot het scheppen van hemel en hel, voor kunstenaar en bourgeois, voor pro- en antimodern. De bijval van deze korte lezing met een applaus dat niet eindigen wilde, werd 'n ware apotheose voor dit onder alle opzichten welgelukt en met zoveel belangstelling gevolgd kongres. F. BERCKELAERS. |