Marcel Lecomte: ‘Démonstrations.’
(Ca Ira, 1922).
Ik heb nooit kunnen vermoeden dat achter het frele, ietwat ziekelike gelaat van Marcel Lecomte zoveel dichterlike passie verscholen zat. Nu de onverbiddelike kazerne hem, op zijn beurt, heeft binnengeslokt, doet het mij goed, bij het lezen van zijn bundel, zijn tere. gebogen gestalte voor mij op te roepen en te gedenken hoe hij was vol vriendelike aandacht en stil in zich zelf gekeerd zijn.
Maar zie nu als hij loskomt!
Hij is een dichter, een lyrieker met breed gebaar. Ik kan niet precies zeggen hoeveel van hem is, en hoeveel van Péguy Cendraers, Apollinaire. Maar iets is stellig van hem, en het is meer dan genoeg: zijn allure, wuivend, zwaaiend, jong; en deze diepe maar mannelike teerheid die de grondtoon is vangedichten als: Poème, Humanité, Femme, Piété la Lumierè Céleste, Orante.
‘Orante’ en het slot van ‘La Lumierè Céleste’ zijn van een biezondere, ontroerende schoonheid.
Wanneer de menselikheid van deze dichten ongedeerd door het kruisvuur der moderne strevingen tot haar zuivere gave rijpheid zal gekomen zijn, zal stellig in haar zijn visioenair taalvermogen een breeduitlichtend wonder van Poetiese kracht verwekken.
Het is naar dat verre wonder dat de dichter van ‘Démonstrations’ op weg is zoals de paketboten waarover hij ‘ahnùngsvoll’ schrijft, op weg:
...vers ces terres éternellement promises vers ces terres toujours différées
vers certain point bizarre dans l'espace qui tout à coup
hors des horizons tendus commes des arcs.
Wies Moens.