| |
| |
| |
Dik van der Meulen
Een Kladderadatsch onder de Indische Specialiteiten.
Dat de Volledige Werken van Multatuli niet volledig zijn, is bekend. Vooral in de eerste delen ‘Brieven en dokumenten’ ontbreekt veel. Anders dan zijn opvolgers streefde de toenmalige bezorger, Garmt Stuiveling, er niet naar alles over Multatuli op te nemen. Daarmee onthield hij de lezer een hoop langdradige negentiende-eeuwse beschouwingen, maar ook een aantal aardige en typerende reacties, zoals die uit het satirische tijdschrift Asmodée. Jammer, maar begrijpelijk. Doordat Stuiveling en zijn medewerkers niet systematisch alle kranten doornamen, misten ze echter ook wel eens een ingezonden brief van Multatuli zelf.
In november 1859 verscheen in De Dageraad een ‘Geloofsbelijdenis’: de inmiddels welbekende geschiedenis van het Lijstermannetje. Het was het eerste stuk dat met de naam Multatuli was ondertekend. Niet dat dit pseudoniem daarmee een algemeen bekend begrip was geworden. De Dageraad werd niet veel gelezen, en even marginaal was in die jaren het vrijdenken. Dat Eduard Douwes Dekker - maar onder zijn eigen naam - rond die tijd toch een aantal malen de kranten haalde, kwam dan ook niet door zijn Lijstermannetje.
Eind november reisde Dekker van Brussel naar Amsterdam. Daar ontmoette hij Jacob van Lennep, die zich over het manuscript van Max Havelaar had ontfermd. Door Van Lennep kwam hij in contact met de dichter A.J. de Bull, hoofdredacteur van de behoudende Amsterdamsche Courant. De Bull, die net als Van Lennep onder de indruk was van het onbekende talent, stelde de kolommen van zijn krant voor Dekker open.
Dekker maakte daar dankbaar gebruik van. Hij schreef twee ingezonden stukken naar aanleiding van het overlijden van het conservatieve Tweede-Kamerlid Harmen Stolte. Daarin nam hij het op voor de overleden ‘Indische specialiteit’, die net als Dekker zelf zijn opleiding had genoten ‘op de baleh-baleh’ (een rustbank van bamboe).1
Na de dood van Stolte moest er door de kieskringen van Amsterdam een nieuw Kamerlid worden voorgedragen. Een van de namen die door de conservatieven werden genoemd, was die van Douwes Dekker. Helaas voor hem was er al een andere kandidaat, G.L. Baud (een neef van de beroemde gouverneur-gene- | |
| |
raal), oud-minister van Koloniën, die natuurlijk betere papieren had dan de berooide bestuursambtenaar. Desondanks publiceerde Dekker, hoewel hij geen kandidaat was voor de opengevallen zetel, op 14 december bij uitgever J. de Ruyter zijn Brief aan de kiezers te Amsterdam, omtrent de keuze van een afgevaardigde, in verband met Indische specialiteiten en batige saldo's.
Dat geschrijf bleef niet onopgemerkt. Het weekblad Asmodée publiceerde op 14 december onder de kop ‘Een nieuwe Kladderadatsch onder de Indische Specialiteiten’ een ironische beschouwing over Dekker:
De nieuwe gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië is gevonden! ...
Hij heeft zich zelven zoo goed als aangeboden...
Het is een gewezen adsistent-resident, Eduard Douwes Dekker, zich noemende ‘Indische Specialiteit’, een man van wien men vroeger nooit iets gehoord heeft, maar die plotseling is opgetreden om in de Amsterdamsche Courant zich aan de politieke wereld voor te stellen en de gunst en recommandatie te verzoeken...
Waarop het blad een spottende samenvatting liet volgen van Dekkers lofrede ‘op wijlen Harmen Kladderadatsch Stolte, den droog-komieken volksvertegenwoordiger’.
De Indische Specialiteit Eduard Douwes Dekker schijnt ons toe even droogkomiek te zijn als onze vriend Harmen, en wat wel het opmerkelijkste is: even als deze heeft hij, volgens zijne eigene verklaring, op eene balie-balie zijne ondervinding opgedaan... Hij kan dus ook meê spreken van de mooije meisjes van Pekalongan!
[...]
En om hem al dadelijk een blijk te geven van de hoogste sympathie Zijner Helsche Majesteit [toespeling op de ‘duivelse’ naam Asmodée], bevelen wij meneer
Eduard Douwes Dekker,
volgens zijne opgave, van beroep: Indische specialiteit,
in afwachting zijner benoeming tot gouverneur-generaal, aan als kandidaat bij de verkiezing van een lid der Tweede Kamer te Amsterdam op 27 dezer, hetgeen toch blijkbaar het doel is van des heeren Eduard Douwes Dekkers geschrijf.2.
De week daarop stond er in Asmodée opnieuw een stuk over ‘Onze Candidaat voor de Tweede Kamer’. Inmiddels was duidelijk geworden dat ook Baud zich niet kandidaat zou stellen voor de conservatieven. Maar wie zijn plaatsvervanger
| |
| |
ook zou worden, deze zou een geduchte tegenkandidaat vinden in de rechtsgeleerde J. Heemskerk Azn., die op 16 december door de liberale kiezersvereniging tot kandidaat werd gekozen.3 Maar Asmodée opperde dat Dekker misschien toch nog voor een verrassing kon zorgen.
Daartoe het onze bij te dragen, achten wij een dure pligt, en daar wij weten van hoeveel invloed het bij de Amsterdammers is, wanneer zij weten, dat iemand met kapitalen speelt, deelen wij hun in vertrouwen mede, dat een regtsgeleerde te dezer stede in het bezit moet zijn van eene vordering ten laste van onzen kandidaat Eduard Douwes Dekker ten bedrage van f 24.000.
Wij weten niet zeker of het waar is, maar als het waar is, dan beteekent het nog al iets...
Immers het is een bewijs, dat onze candidaat een uitgebreid geldelijk crediet heeft of althans gehad heeft...
En dus, zo besloot het weekblad, ‘een titel te meer voor onzen kandidaat Douwes Dekker op de stemmen van Amstels ingezetenen’.4
Nog een paar keer verschijnt Dekker in deze tijd in de kolommen van het satirische tijdschrift. Zo staat hij temidden van een aantal bestaande en verzonnen personen voor een nieuw te vormen kabinet: tussen ‘Aaltje de zuinige keukenmeid’ (Buitenlandse Zaken), A.J. de Bull (Binnenlandse Zaken) en ‘Mottige Gerrit’ (Justitie) wordt hij genoemd als minister van Koloniën.5 In dezelfde aflevering figureert hij in een stuk over ‘Indische Specialiteiten’. En tenslotte is hij in het nummer van 7 maart te vinden met een ingezonden brief, naar aanleiding van de verkiezingen voor twee Kamerzetels en een aanslag van Borneose verzetslui op een raderstoomboot. Een gefingeerde brief, wel te verstaan, want het is ondenkbaar dat de echte Dekker deze regels zou schrijven:
proclamatie
Kiezers van Amsterdam of Hoorn!
Wenscht gij, dat gruwelen, als de overweldiging van de Onrust, in onze Oost-Indische bezittingen voortaan worden voorkomen, vaardig dan bij de verkiezing op 20 dezer, MIJ af naar de Tweede Kamer...
Als volksvertegenwoordiger zal ik het die vervloekte Dajakkers wel afleeren! ...
| |
| |
Men heeft niet voor niemendal op eene balie-balie school gegaan, even als wijlen vriend Harmen...
E. DOUWES DEKKER,
Indische specialiteit6
Dekkers Brief aan de kiezers te Amsterdam trok ook de aandacht van de ‘serieuze’ pers. Het Algemeen Handelsblad besprak de publicatie een dag of vijf nadat deze was verschenen. ‘De brief is aardig geschreven even als andere stukjes van denzelfden schrijver die onlangs in de dagbladen zijn verschenen,’ aldus de krant. De hoofdstrekking van Dekkers open brief was, zo vat het Handelsblad samen, dat er een ‘Indische specialiteit’ naar de Kamer zou worden gestuurd. Maar de recensent vroeg zich wel af wie of wat Dekker zich daarbij voorstelde, daar die specialisten het - zie de zich eindeloos voortslepende discussie over vrije arbeid - maar zelden met elkaar eens waren.
Wij willen hiermede niet te kennen geven, dat het in sommige omstandigheden niet wenschelijk kan zijn, eene Indische specialiteit ter Tweede Kamer af te vaardigen, maar dan moet die specialiteit dezen naam niet enkel verdienen door een korter of langer verblijf in Indie, en over het algemeen gelijke waarborgen aanbieden als andere candidaten, die op een gegeven tijdstip in aanmerking komen.7
Op de stukken in Asmodée heeft Dekker niet gereageerd; ook niet op de beschuldiging dat hij bij iemand 24.000 gulden in het krijt zou staan. Mogelijk heeft hij ze nooit gelezen. Maar het Algemeen Handelsblad las hij wel, en hij antwoordde met een ingezonden brief. Omdat de brief nooit herdrukt is (evenmin als de meeste artikelen uit Asmodée en de bespreking uit het Handelsblad) volgt hij hier integraal:
ingezonden stukken
Aan de Redactie van het Handelsblad.
Ik haast mij u mede te deelen dat ik gaarne mijnen naam zetten zoude onder de regelen, voorkomende in uw geacht blad van 19 dezer, voor zoo ver daarin wordt aangeduid de onwaarde van zekere soort van specialiteiten, of liever van zulke specialiteiten als elkander gedurig vice versa vernietigen, nagenoeg als ongelijke teekens in eene algebraische optelling...
Ik geloof, dat gij de in een vorig nommer geplaatste aanbeveling van den Heer Heemskerk tot afgevaardigde, niet beter had kunnen aanvullen dan door
| |
| |
aldus met een paar pennestreken te doen in het oog vallen, hoe weinig tot nog toe half- of volbloed Indische afgevaardigden tot heil van Indie hebben uitgewerkt.
Als ik de eer had kiezer te wezen, zou ik stemmen voor uwen kandidaat, want ook ik geloof de voorkeur te moeten geven aan eene volslagene Nederlandsche capaciteit boven al die halfslagtige indische eigenaardigheden.
Uw artikel bevat evenwel meer dan dat. Ik ben zoo vrij tusschen de regels te lezen, dat gij mijne denkbeelden wenscht ontwikkeld te zien: over de soort van Indische specialiteiten die naar mijne meening in de Kamers eene plaats zouden kunnen innemen op minder inefficace wijze.
Als ik mij mag vergunnen dien vingerwenk aldus op te vatten, heb ik den eer u te verzekeren, dat ik daaraan gaarne en wel binnen zeer weinige dagen gevolg zal geven. Ik doe dit echter liefst in eene kleine brochure, eensdeels om niet misbruik te maken van uwe welwillendheid en voorts omdat ik niet kan schrijven met het denkbeeld, dat mijn geschrijf vóór de plaatsing iemands goedkeuring behoeft, al ware het ook de uwe, waarop ik prijs stel.
En onbescheiden zou het wezen daarvoor een plaatsje te vragen, zonder die goedkeuring.
Het is daarom dat ik u voorstel deze regelen op te nemen als eene aankondiging van mijn:
Antwoord aan de Redactie van het Algemeen Handelsblad, op de vraag: Welke eigenschappen worden er vereischt in eene Indische specialiteit om als volksvertegenwoordiger minder onnut te wezen, dan tot nog toe vaak het geval was?
EDUARD DOUWES DEKKER,
op verzoek eervol ontslagen Adsistent-Resident
(Zonder te kunnen toegeven, dat wij door de aankondiging van den brief van den Heer Douwes Dekker aan de kiezers van Amsterdam hem hebben willen aansporen, om zijne denkbeelden over Indische specialiteiten nader te ontwikkelen, gelooven wij echter dat zoodanige arbeid alleszins nuttig kan zijn.
RED.)8
Is het om dit redactionele naschrift geweest dat hij van zijn voornemen heeft afgezien? Van het aangekondigde vlugschrift is niets bekend. Dat zegt niet alles, want van zijn Brief aan de kiezers te Amsterdam is ook maar een enkel exemplaar overgeleverd. Maar deze heeft hij, net als twee van zijn ingezonden brieven, later overgenomen in zijn oproep Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel. Bovendien werd die open brief geannonceerd in de dagbladen.
De ingezonden brief in het Handelsblad was voorlopig zijn laatste publieke optreden. Van deelname aan de verkiezing voor een Kamerzetel kwam in december
| |
| |
verder niets meer terecht. De strijd zou gaan tussen de liberaal Heemskerk en de conservatief Willem Poolman. De laatste was inderdaad een ‘specialiteit’. Toch was Dekker met de gang van zaken niet gelukkig, toen hem duidelijk werd dat Van Lennep Poolmans kandidatuur steunde.9 Maar Poolman moest het afleggen tegen Heemskerk, die later drie kabinetten zou leiden.
Toen er in maart wederom een Kamerzetel voor Amsterdam was, hield Dekker, die weer terug was in Brussel, zich (met moeite) afzijdig. Wel volgde hij de verkiezingsstrijd in de krant. Bij deze gelegenheid werd Poolman alsnog gekozen. Dekker over de verkiezing van deze functionaris der Nederlandsche Handel-Maatschappij:
Na zich te hebben volgezogen aan de misbruiken, zal hij geroepen worden ze te bestrijden. Dat noem ik God en den Mammon dienen! Zulke menschen moesten te vreden zijn met hun geld.10
|
-
1
- In de woorden van de Franse schilder Molins was ‘de bali-bali: eene soort van lage breede bank, uit bamboesstengels gemaakt, die zoowel onder de galerij voor het huis als daar binnen wordt aangetroffen, en te gelijk tot stoel, tafel en bed dient’. De aarde en haar volken, Haarlem [1866], p. 210.
-
2
-
Asmodée, 6 (1859), 50 (14 december).
-
3
-
Algemeen Handelsblad, 16 december 1859.
-
4
-
Asmodée, 6 (1859), 51 (21 december).
-
5
-
Asmodée, 7 (1860), 1 (4 januari).
-
6
-
Asmodée, 7 (1860), 10 (7 maart). Ook in VW X, blz. 215.
-
7
-
Algemeen Handelsblad, 19 december 1859.
-
8
-
Algemeen Handelsblad, 21 december 1859.
-
9
- Multatuli aan Van Lennep, 22 december 1859. VW X, p. 174.
-
10
- Multatuli aan Van Lennep, 7 april 1860. VW X, p. 222.
|