Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier[p. 22] | |
[p. 23] | |
schemen in de oeteldonkslangentongbelikt flemen fluks de kikvorsmannen van kraplak waarde samsa zijn deze scafanderreptielen in teer gedipt vacuümverpakt in vleermuiscellofaan veroorzaakt zelfs de geringste rimpeling van lucht of licht allerwegen craquelé is de allerijlste ademstoot genoeg om de rubberen zintuigen te doen huiveren zie de amfibische manoeuvres de mijnwerkersequipe kampt met kriebelhoest snipverkouden oliesjeiks delibereren in heer horrors stoombedoomde doka steels kastijden staketsels boven dit maaiveld van een matras suizen de zeisen om als dantes in het diepst van hun gedachten de dood zo na mogelijk te genaken bliksemen in dit terrarium van gewapend beton onverhoeds de tl-balken aan werpt een koperen ploert zonnescherven naar de tedere sadisten van de onderbuik dan ontketenen de kerkerkikkers unisono een oorverdovend gekwaak om wraak de nacht behoort de serafijnen van venijn o hoor ze razen tieren zegevieren
DOSSIER | Porno | |
[p. 24] | |
panta rheibloedheet ende brat blaast gaga johanna gods water in de schuurpapieren strot myriaden krokodillentranen van karaat biggelen langs haar schoongewassen kuiten sproeit zeus' sprinkler gulden druppels in het uitzinnige muiltje der efebeprinses de brusselaar plenst met de nachtspiegel heer hendrik haan laat zijn viervoeters uit zilte mist en pekelnevels schuiven over de stoppelakker heel heur sahara staat blank alsof het diabolische worgengeltje van de martinitoren op kurken torteltongen sast spelemeien sanguinische plevieren in berkenmeiers berstensvol blondines' gerstenat of offert het dubbelruggige bakbeest dollekervel aan de schepper van de spetters dan houdt dit spleetoogje het niet droog loopt het klatergoud haar in de mond o hap naar adem dame neurie als de zeezieke centerfold van het lessen en stelpen te laat snelt haar redster in nood op zevenmijlsstelten naar het schuimgevoerde nest vrouwe zielzog vergeef ons de vloei drijf een hamer door de kleinste kamer | |
[p. 25] | |
carnaval der dierenlijk een luttel wijl lijk het lijf aan de wilde zijde lijk het ijzerenheinig zwijgen onoorbaar blaft de blaag haar roestige hoest schraapt over 't chassis van de nacht onder het boerenbed hurken lippizanervirgines tussen droomflard en dadendrang doch de lakense lusten doch de springveren zin het tempeesten bij de beesten af fluwelen barbelen glijden langs haar dijen de gewette bliek blinkt als een kling vat vet de stier bij de horens europa zijn zwanenzangtoren barnt driest en divien ten prooi aan de ooi mekkert het animale mensdomblondje allengs eender loopt de spraak spaak temet het wrensen het dabben het bronstig balderen temet paart ons schaap patois van vleselijke vocalen aan de o zo loopse syllaben waf de jambe van ja het metrum van metterdaad alsof zij in de beemd gedrukt staat dieren briezen in hun broeinesten de brandhaarden loeien als frigide sirenen o krolse hondenmeppers rattenvangers roep me nood me maan me dood me |
|