Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Parmentier. Jaargang 15 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Parmentier. Jaargang 15
Afbeelding van Parmentier. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Parmentier. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Parmentier. Jaargang 15

(2006)– [tijdschrift] Parmentier–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Multatuli (Eduard Douwes Dekker, 1820-1887) schreef met Max Havelaar (1860) een van de beste romans uit de Nederlandse literatuur. In amper een maand tijd concipieerde Multatuli ergens op een tochtig zolderkamertje van een Brussels logement een totaalboek: tegelijkertijd een autobiografische roman, een essaybundel over maatschappelijke en politieke vraagstukken en een felle aanklacht tegen het koloniale beleid in Nederlands-Indië dat mishandeling en onderdrukking van ‘de Javaan’ in de hand werkte. Als Max Havelaar laat de auteur zich van zijn beste, meest rechtvaardige kant zien, maar tegelijkertijd speelt hij de rol van Sjaalman, die de Droogstoppels verafschuwt. Aan het eind jaagt Multatuli deze romanfiguren echter hardhandig het boek uit om zelf het woord te nemen en de misstanden in Java aan de kaak te stellen.

[pagina 12]
[p. 12]

Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes
Batavus Droogstoppel, of de opiniepeilingen der Nederlandse standenmaatschappij

Onlangs, in februari 2006, heeft de gebiedsdeskundige van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, afdeling Bijzondere Collecties, voor het bedrag van 1,17 miljoen euro de hand weten te leggen op tot nu toe onbekende manuscripten uit het beginstadium van de Max Havelaar van Multatuli. Het zijn zes velletjes op folioformaat, aan beide kanten beschreven met sepia-walnoteninkt. In de marge zijn diverse doodshoofdjes en knekels getekend, maar ook gotische kerkramen, brandende kaarsen en Goudse pijpen waaruit rook opkringelt in de vorm van een vraagteken. Opvallend is de schets van een palmstrand in combinatie met een kruisafname op de rectozijde van het derde vel, met een besnorde en modern (negentiende-eeuws) geklede Jezus. We hebben hier te maken met een unieke vondst, aangezien het hier gaat om waarschijnlijk de allereerste aanzet tot die roman, waarin de schrijver zijn positie bepaalt ten opzichte van een van zijn romanpersonages. Deze standpuntbepaling werpt een verrassend licht op de werkwijze van Multatuli en de genese, het creatieve gistingsproces van een van de grootste en onbetwistste Nederlandse literaire klassiekers. We zien Multatuli worstelen met zijn protagonisten en de vorm waarin hij zijn aanklacht wil gieten, en zelfs met de vraag of het wel een aanklacht moet zijn en we zien - hoogst curieus - Batavus Droogstoppel opdoemen als potentiële verteller en hoofdpersoon, een dromer zelfs, en vervolgens ook weer afvallen als kandidaat voor die rol. Meteen in de eerste scène wordt hij neergezet zoals we hem kennen uit het uiteindelijke boek, dat lijkt te zijn voortgekomen uit de explosie die deze aanzet teweegbracht. Het lijkt of Eduard Douwes Dekker de contrasterende wereldbeelden van Multatuli en Droogstoppel, die hier meteen al de kop opsteken en botsen met elkaar, heeft gebruikt als brandstof voor zijn roman en het conflict vervolgens in de latere, definitieve versie, heeft uitgesteld tot de laatste bladzijde van het boek.

 

- Ik ben makelaar in koffi, en woon op de lauriergracht No 37. Het is mijn gewoonte niet, romans te schrijven, of zulke dingen en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aan te vangen, dat gij, lieve lezer,

[pagina 13]
[p. 13]

zoëven in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffie zijt, of als ge wat anders zijt.

- Halt, stop, hou op, ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlijke femelary! Ik heb u geschapen ... ge zult opgroeien tot een monster onder mijn pen ... ik walg nu al van myn eigen maaksel: stik in koffi, verzuip in de Lauriergracht, loop heen en verdwyn!

- Ah, daar hebben we Sjaalman, de sjofele, dien ik gered heb uit handen van de Griek, door hard weg te lopen en het conflict niet te laten escaleren. Wat een praatjes heeft hy gekregen sinds ik hem voor het laatst een stuiver heb toegestoken. Niet uit naastenliefde, want ik vind het niet netjes om met naastenliefde te koop te lopen (van het geld in het kerkezakje weet ik ten minste dat het goed terecht komt), maar eenvoudig om van dien vervelenden kwezel af te zijn.

- Loop heen met je Sjaalman en al je belasterende epitheta. Ik ben het, Multatuli, die veel gedragen heb. En de reden dat ik veel gedragen, ondervonden en geleden heb, is gelegen in figuren als u, Droogstoppel Batavus, die mijn nachtrust bespoken en bestoken. Ga weg! Bent u een mens van vlees en bloed?

- Ha! Een mens van vlees en bloed kunt u niet van my maken. En wiens schuld is dat? Ik ben wie ik ben. Een stuk op uw schaakbord. En wat ik niet ben kan ik niet zijn. Bent u zelf wel een mens van vlees en bloed? Of verschuilt u zich achter uw waaier van ziekelijke ganzeveren en uw halve alter ego's met hun loze en opruiende praatjes? Als ik van bordkarton ben, is het in elk geval onbesmeurd bordkarton.

- Ruikt u de lentelucht? Heeft u vandaag de krant gelezen? Bent u afgegaan in het privaat? Denkt u wel eens na? Houdt u van chocola? Jeukt het u wel eens aan de kin? Of aan de snikkel? Doet u wel eens goede daden? Wat eet u het liefst? Droomt u wel eens? Heeft u eigenlijk wel kleren aan?

- Wat dunkt u? Dat ik een naaktloper ben? En wat is dat, een mens van vlees en bloed? Iemand met vele doch pardonnabele fouten? Ik zie menigeen van vlees en bloed bij ons op straat die ik liever niet zou kennen. Daar loop ik dan met een boogje omheen. Zoals laatst op de Heilige Weg. Een stakker zonder armen of benen. Was dat een mens?

- Meer mens, meer mans dan gy ooit zult worden, crapuul! Papieren zemelaar. Trekpop van deugdzaamheid! Ik ween om die man daar op de Heilige Weg!

- Hm. Daar zal hij veel mede opschieten.

[pagina 14]
[p. 14]

- En gy? Wat doet gy?

- Nadat ik met een boogje om hem heen was gelopen, keerde ik terug op mijn schreden want ik besefte bijtijds: ook deze man is, met al zijn onvolkomenheden, een schepsel Gods, geschapen naar Zyn evenbeeld, maar verdoold en afgedwaald van het rechte pad, wat hem zijn benen en armen heeft doen verliezen. Ik heb hem voortgerold naar het tegenovergelegen Badhuys. Want hij stonk een uur in de wind. ‘Virtutis est domare quae cuncti pavent’, zoals staat aangegeven boven de poort van dit voormalige Rasphuis. Gy daarentegen geeft hem een natte zoen met natbetraande blik en ik geef hem een schop onder zyn achterste. Daar wordt hij beter van.

- Uw reactie verbaast mij niets. Ik had hem zelf kunnen verzinnen. Maar hoe keek u erbij? Wat lag er ten grondslag aan het gebaar dat u maakte, aan de categorische imperatief uwer handelen? Welke gedachtendrek deed uw woorden opstuwen en nederploffen daar op de Heilige Weg? Wat was uw drijfveer? Ordinair gewin? Uzelf goed voelen? Verveling? Zendingsdrang? Kortom, wat voor mens bent u eigenlijk?

- Dat kan ik beter aan u vragen. U schijnt mij naar het evenbeeld van alle fatsoenlijke lui te hebben geschapen. Kortom, ik ben zo overduidelijk alles wat u niet wilt zijn, wat u niet kan zijn en ook overduidelijk alles wat u uw lezers niet wilt laten zijn, zo overduidelijk dat u het wel zelf moet zijn. Omdat ik in u zit, als schrikbeeld, als incubus, als baarlijke duivel die bezit van u heeft genomen. Die ik dat zijt gij.

- Daarom! Ik drijf u uit! ‘Vade retro, Batavus!’

- Te laat, o mijn machteloze schepper! Ik zal spreekwoordelijk worden. Alle Droogstoppels dragen mij in hun vaandel. Sterker nog, zij zullen regeringen vormen, en literaire coterieën. Zij zullen de Javaan aan zijn lot overlaten en zij zullen andere Droogstoppels dan henzelf daarvan de schuld geven. En geen van allen zal in de gaten hebben welke helft van hun persoonlijkheid nou precies de caricatuur is en welke helft mens, uw zo veelgeprezen mens van vlees en bloed.

- Iedereen is half mens, half caricatuur. U zegt het.

- U hebt wel gesproken. Zij zullen de Droogstoppel in anderen zien, maar nooit in zichzelf. Ik nodig u uit om iets tegenover mij te stellen. Heeft u nog meer pijlen op uw boog? En het mag geen zelfportret zijn. Dat is tegen de regels. En daar houd ik niet van, want het is mijn

[pagina 15]
[p. 15]

gewoonte niet van de regels af te wijken. Die regels zijn er niet voor niets. Dus geen ‘vat vol tegenstrijdigheden, scherp als een vlijm en zacht als een meisje, vlug van begrip, dichter in de hoogste zin van het woord, droomde hij zich zonnestelsels bij een vonk’ en dat gaat dan nog drie bladzijden zo door met een geïdealiseerd portret waarvan wij maar moeten aannemen dat het een zelfportret is.

- Dat wordt het portret van mijn ideale held Max en hem kunt ge inderdaad met mijzelf verwarren. Mijn betere ik. Wat ik hoop te zijn, bevrijd van deze lichamelijke huls, hier op mijn onverwarmde, kille, kale zolderkamer in de Au Prince Belge te Brussel, met alleen het tingeltangelgezang van Estelle van 't Casino om mij aan te warmen!

- Ha! U bent ook een caricatuur, in het diepst van uw hart. De snotterende weldoener der mensheid. De strenge maar rechtvaardige keizer van Insulinde. Romantisch. Hoe romantisch!

- Ik hoor het al! Ik heb nog teveel mens van u gemaakt. Ik zal al de menselijkheid van u afsnijden, als ware u het kadaver dat u bent, als ware u die man op de Heilige Weg zelve. Ik zal u geen enkele geestigheid in de mond leggen. Men zal u haten tot in iedere vezel. U zult de risé worden van de Lauriergracht en ver daarbuiten. Met gloeiende pek en stinkende kippeveren in uw mond zal u de stad worden uitgejaagd, Satan! Op mijn boek moet staan: dit nooit meer! Mijn boek zal zijn: een aanklacht, niet alleen tegen de uitbuiting van de Javaan, maar vooral tegen figuren als u, tegen de onverschilligheid die gekleed gaat als zelfgenoegzaamheid. Want u bent het die mij doet kotsen, driehonderdachtendertig bladzijden lang! Ik zal u uitbraken!

- Spuwt u dan ook meteen die romantische snotteraar mee naar buiten, die ‘engelachtige verschijning met zijn korte en beweeglijke bovenlip, zijn blonde haren, sluik langs de slapen, en zijn grote flauwblauwe ogen die, als hij in kalme stemming is, iets dromerigs hebben, maar vuur schieten als een groot denkbeeld hem beheerst’, als u zo goed wilt zijn?

- Ja, die ook! En ik zal me nog meer opsplitsen, zo goed wil ik zijn! Ik ga mezelf vierendelen. Want er zijn vele Multatuli's. Ik zal de maskers zo scherp tekenen dat er niets overblijft als ik ze afruk. Dat alle verdichtsels verdwijnen als een uiteenspattende zeepbel.

- Noemt u mij dan eens één boek waar de mensen echt leven. Zij dienen altijd een ander doel. Alleen dat doel is niet altijd het doel des schrijvers. Ik droom wel degelijk, maar mijn dromen zullen u worst wezen.

[pagina 16]
[p. 16]

- Haha! De droom van Batavus Droogstoppel. Daar komt-ie. Laat maar horen, jongen. En waag het niet iets te bedenken, wat ik zelf niet had kunnen verzinnen. Want dat is tegen mijn regels en het lijkt me sterk dat je dat kunt.

- Goed. Ik neem de handschoen op. Want wie de handschoen past, trekke hem aan. Luister en bibber. Huiver en sidder om al wat u niet voor mogelijk had gehouden van Batavus Droogstoppel, mens. Al wat u hem ontzegt en niet wil toedichten.

De droom van Droogstoppel

Ik droomde dat het zwart was. Pikzwart. Je zag geen hand voor ogen, doch ik voelde die wel. Ik was buiten en werd zacht betast, bevoeld en bevingerd, van alle kanten. Ik hoorde het krassen van een kraai en een stem die zei: ‘Sleeuwachtige slindkolk, altijd ellendig door de begeerte van zoeken.’ En duizend miljoen guldens gemaakt van geldzwaarden en kushandjes dalen op mij neer. En dan lig ik in een groot bed in een hotelkamer aan het Leidsche Plein, met vier naakte deernen en met dominee Wawelaar en Fritsje en Stern en nog een paar heren die ik niet ken. Nou ja, naakt, ze droegen witte netkousen van Chinese zijde, strak gespannen om hun zachte dijen, maar veel te duur voor hun positie in de wereld. En ik weeg een der borsten van een der dames in mijn hand, wrijf met mijn duim over heur donkerroze tepel en zij zegt: ‘Ja, Droogstoppeltje, wie gaat dat betalen?’ En dan breekt het zweet me uit en sta ik gelukkig weer op straat en zie achter de vitrage van de hotelkamer dominee Wawelaar vrolijk lachend dansen met een der deernen. En een geluksgevoel bekruipt mij dat ik daarvoor niet kende. Ik loop de Leidsche Straat in en wring me langs de paardentram met daarin als passagiers vele Indische hoofden in sarong en met vervaarlijke klewangs op hun schoot. Zij zijn bezig met het slachten en plukken van flamingo's. Ik loop door, want ik heb een zaak in de Heilige Weg die onze firma veel winst kan opleveren. Ik ben immers makelaar in koffi en woon op de Lauriergracht No 37. Of heb ik dat al gezegd? Hier is mijn visitekaartje, zeg ik tegen een man zonder gezicht maar met een klompvoet op zijn hoofd. Als hij praat, komt er stront uit zijn mond. Authentieke mensenvijgen. Ik neem mijn hoed af en loop door. Op de sluis over de Herengracht sta ik een wijle stil en staar in het groene water, waarin ik een gezonken oorlogsschip meen te ontwaren. Het rijst op uit het water en kiest het ruime luchtsop, met

[pagina 17]
[p. 17]

achter zich aan een sleep van zeewier, kwallen, kraken, octopussen, mosselen en Venusmandjes. Als ik weer naar beneden kijk is de gracht leeg en droog. Op de bodem staat een dwerg met een schop in de hand en hij roept naar boven: ‘Hé, lul, sta je daar lekker, ga je lekker?’ Ik wil verontwaardigd doorlopen maar mijn voeten zijn vergroeid in het plaveisel en ik word omringd door klokketorens die mij de weg versperren. Mijn ogen worden uitgerukt door een aalscholver en vervangen door oliebollen. En plotseling ruikt het heel erg naar rozen. En inderdaad, die beginnen uit mijn oksel te groeien. Ik erger me omdat ik te laat op mijn afspraak dreig te komen (op de Heilige Weg waar ik namens Last & Co goede zaken hoop te doen). Ik hoor het wilde geklingel van de paardentram die ik de weg versper en er niet langs kan, maar ik kan mij niet verroeren. De voerman is boos en de inlandse hoofden zijn ook woedend en ze schreeuwen mij toe: ‘Tetapi ini petuah yang tua tua: Berpetang-petang di sabolembo itu pantang bisa kesambai bisa keteguran sama hantu!’ Ze stappen uit met hun geheven zwaarden en getrokken krissen. Een paar komen dreigend op me af, zwaaiend met de hals en de kop van een flamingo. Ik hijg hevig en zweet parels. De lente is in aantocht...

 

- Voorwaar, dat had ik nooit kunnen bedenken. En het is u helemaal niet op het lijf geschreven. U valt compleet uit uw rol. Dit is geen droom van een koffiedrinker, dit is een droom van een amfioenschuiver!

- Dus u erkent dat er nog leven in dit oude lijk zit?

- Meer dan goed voor hem is.

 

Hier breekt het manuscript af. Onderaan het papier is een schedel van een karbauw getekend, mogelijk een vooruitwijzing naar de Saïdjah en Adinda episode.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy


auteurs

  • Erik Bindervoet

  • Robbert-Jan Henkes