Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Passionate. Jaargang 12 (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van Passionate. Jaargang 12
Afbeelding van Passionate. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Passionate. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Passionate. Jaargang 12

(2005)– [tijdschrift] Passionate–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

Een meisje met roze sandalen

Ongeveer een jaar daarvoor was ik met werken opgehouden. Sindsdien zat ik meestal thuis. Ik deed niet veel. Veel mensen zag ik niet. Meestal probeerde ik wat te lezen, als het ging.

Die dag werd ik later dan normaal wakker omdat ik pas later dan normaal kon slapen. Ik stond op en pakte een sigaret. Na mijn tweede sigaret zette ik een pot koffie. Er was niet veel op televisie. Meestal keek ik naar Discovery Channel, maar het programma dat nu op tv was, had ik al een paar keer gezien. Ik schonk een kop koffie in, nam een sigaret en ging wat zappen.

Op één net was een programma bezig waarbij je prijzen kunt winnen als je opbelt.

‘Kom op,’ zei de presentator, ‘pak op die telefoon want misschien is vandaag wel jouw lucky day. Het is gewoon te gek voor woorden wat er allemaal ligt te wachten. Het is aan jou...’

Ik zette de tv zachter en keek in mijn boekenkast. Ik pakte een boek en probeerde het te lezen op de bank. Ik keek wat in het boek en naar de omslag.

Later liep ik wat heen en weer door het huis, te denken. Ik probeerde mijn gedachten te verzetten met een ander boek dat ik had staan, maar ik kwam niet ver. Het boek beviel me niet meer en ik had geen zin om er verder moeite voor te doen. Ik gooide het op de grond naast de asbak. Ik pakte het op en gooide het hard op de grond, waardoor de asbak omviel, pakte het weer op en scheurde het boek in tweeën.

Het was al een tijd benauwd in de stad en door de inspanning begon ik te zweten. Ik liep naar de koelkast. Er lag niet veel in de koelkast wat ik kon gebruiken. Er stond een fles ketjap, een onaangebroken potje sambal en wat vergeelde boter waar ik geen brood voor had omdat ik al een paar dagen niet meer buiten was geweest. In de deur lagen de tien pennen snelwerkende insuline die ik in de loop der tijd verzameld had in het ziekenhuis, voordat ik niet meer ging. Ik had gedacht dat tien pennen wel genoeg moest zijn.

Het enige eetbare in de koelkast was een worstje. Ik liet het worstje liggen en deed de deur weer dicht.

Na een tijdje ging ik douchen. Onder de douche besefte ik dat ik me de laatste tijd alleen nog maar bezighield met herinneringen. Als ik een boek probeerde te herlezen, zag ik mezelf alleen maar voor me zoals toen ik het boek voor het eerst las. En dat romantiseerde ik dan, alsof het toen allemaal goed ging. Alles uit het verleden zag ik als in een film, en in een film gaat het altijd beter.

Vandaag was misschien eindelijk de juiste dag voor de insulinepennen. Na het douchen pakte ik een sigaret en een schrijfblok en ging ik aan tafel zitten. Ik kreeg echter niets op papier en keek wat naar het licht dat door de gordijnen scheen. Dat licht deed me denken aan vroeger en ik wilde het licht pakken of vastleggen, voor altijd conserveren, maar ik kon er niets mee. Ik had alleen maar die herinnering en al die andere herinneringen waar ik niets aan had. Ik kon niet stoppen met herinneren. Ik had in de verpleging gezeten en ik dacht dat alleen oude mensen dat deden.

 

De telefoon ging. De telefoon was al lang niet overgegaan. Ik wilde niet opnemen, maar na een tijdje nam ik toch op.

‘Hallo?’ zei ik.

‘Muchacho? Guess who? Guess who? Hoe is het met je, man? Ben je dood of zo, you weird fucker? Ik hoor nooit meer wat van je.’

Het was iemand met wie ik een tijdje in Utrecht had gestudeerd en met wie ik af en toe wat had gedronken. Ik had hem al minstens een half jaar niet meer gezien of gesproken.

‘Hé, man,’ zei ik. ‘Het gaat wel. Ik moet zo meteen weer werken. Avonddienst.’

‘Precies. Doe je nog steeds die nachtdiensten waar je niet tegen kunt? Heb je nog niets anders gevonden? Dat ga je me toch niet vertellen, hè? Doe me dat niet aan, hè?’

‘Ja, nog steeds een beetje die nachtdiensten en zo. Je weet hoe dat gaat,’ zei ik. ‘Maar het gaat al beter, weet je wel?’

‘Natuurlijk, muchacho, natuurlijk weet ik dat. Maar anyway, jongen, weet je wat er vanavond gaat gebeuren?’ zei hij. ‘Nou, wat denk je?’

‘Geen idee,’ zei ik. ‘Wat is er dan?’

‘Wat is er dan? Ha, jongen, deze good old buddy van jou is vanavond op de radio, jongen. Heb je Radio Rijnmond?’

‘Ja. Zal wel. Ik denk van wel.’

Hij deed iets met vertalen, dus waarschijnlijk had het daarmee te maken.

‘Zal wel? Zoek het op, jongen. Vanavond tussen negen en half tien. Luisteren. Als je het niet doet, kom ik met een zweep en een stok langs. En ik ruik het als je liegt, dus ik zou maar luisteren.’

‘Wat is er dan?’ zei ik. ‘Word je geïnterviewd of zo?’

‘Zoiets, jongen. Zoiets,’ zei hij. ‘Luisteren, oké? Vanavond tussen negen en half tien op Radio Rijnmond. Oké?’

‘Oké.’

‘Maar luister, muchacho, ik moet er vandoor. Gotta run now, gotta run. Bel me op om te zeggen wat je ervan vond.’

‘Oké. Mazzel, man.’

‘Precies. De mazzel, hè?’

Ik legde neer en keek naar het papier waarop ik wat had willen schrijven. Ik pakte een sigaret.

[pagina 43]
[p. 43]

Ik liep naar de koelkast en bekeek de insulinepennen. Ze waren nog minstens een jaar goed. Ik pakte er een, haalde de dop er vanaf en schroefde er een van de twintig naalden op die ik had meegenomen. Ik ontluchtte de naald met een paar eenheden insuline. Ik deed de dop er weer op en legde de pen terug in de koelkast. Mijn handen trilden.

Ik deed een korte broek en een poloshirt aan. Ik zocht mijn sleutels en mijn schoenen. Ik keek nog een keer in de koelkast en pakte het worstje. Daarna ging ik naar buiten, om na te denken over de pennen en wat ik moest doen.

 

De lucht buiten was vies, warm en onbeweeglijk. Er was al een paar dagen sprake van een smogalarm.

Het verkeer was een chaos bij de Lage Erfbrug. De brug was net weer neer en niemand liet niemand voorgaan. Maar dat was niet meer mijn probleem, nam ik me voor. Ik zou me nergens meer aan storen. Ik opende de verpakking van het worstje, nam een hap en slikte het door. Bij de volgende hap merkte ik dat het worstje niet meer goed was. Volgens de verpakking was het al een maand over de datum. Ik spuugde de hap uit in een vuilnisbak en gooide de rest van het worstje weg.

Ik liep over de Nieuwe Binnenweg naar de stad. Het was er smal en druk, dus ik besloot de Heemraadssingel af te lopen, waar het rustiger was. Over de Rochussenstraat liep ik langs Dijkzigt, waar ik geboren was. Toen nam ik de Witte de Withstraat en toen de Schiedamse Vest, waar mijn ouders elkaar in het Oogziekenhuis hadden ontmoet. Als dat stukje staal zijn oog nou net had gemist, dacht ik. ‘Ja,’ had iemand ooit gezegd, ‘zo kun je dat wel over alles zeggen.’ Maar toch, dacht ik, als dat stukje staal zijn oog nou net had gemist.

Ik liep over de Boompjes en de Maasboulevard, richting de Oude Plantage. Er werd hard gereden, maar de lucht leek niet te bewegen.

Ik was blij dat ik geen auto had. Het verkeer was niets voor mij. Ik had wel een tijdje een auto gehad. Om precies te zijn twee weken. Toen ging het uit en zei ze dat de auto van haar was. Dat was ook wel zo, want zij verdiende het meeste geld, maar ze had het niet hoeven zeggen.

 

Bij de Oude Plantage probeerde ik even te zitten om mijn zweet te laten opdrogen. Ik was ook misselijk, waarschijnlijk van die ene hap van het worstje. Ik had echter geen rust en liep richting het Kralingse Bos. Door de hitte was ik nog slomer dan ik de laatste tijd al geweest was, waardoor ik bijna werd aangereden toen ik de Kralingse Plaslaan overstak. Ik had de situatie verkeerd ingeschat, maar ze kwamen ook hard aanrijden.

Het was een jong stel en ze stopten en reden terug naar me. Ik weet niet veel van auto's, maar de auto had een zware motor en een sportuitlaat.

‘Hé, klootzak,’ zei de jongen achter het stuur. ‘Kan je niet uitkijken? Paardenlul.’ Hij verwachtte waarschijnlijk een antwoord en bleef me aankijken. Hij hield het verkeer achter hem op. Ik werd steeds misselijker.

‘Stomme lul. Je moet uitkijken, man,’ zei hij. ‘Of moet ik je bek verbouwen?’

‘Sorry,’ zei ik maar. Ik was bang dat ik moest overgeven. ‘Ik keek niet uit. Rij maar door, joh.’

‘Dat maak ik zelf wel uit, of ik doorrij, eikel. Heb je dat begrepen, vuile teringhond? Jij vertelt me niet wat ik moet doen.’

‘Jezus, wat een lul, joh,’ zei het meisje.

Ik draaide me om en gaf over. Het was niet veel en het zag er donkergroen uit.

‘Gadver,’ hoorde ik het meisje zeggen. ‘Kijk nou wat een sukkel, joh. Staat hij daar te kotsen.’

‘Sukkel,’ zei de jongen, en ze reden hard weg.

Ik veegde mijn mond af en probeerde alsnog over te steken. De auto die achter hen had gestaan reed me daarbij bijna aan en toeterde, stopte en deed alsof hij me liet voorgaan, maar trok toch weer op.

 

Ik voelde me niet goed en probeerde even bij te komen in het Kralingse Bos. Ik besloot om de metro te nemen en naar huis te gaan. Ik had geen geld of strippenkaart bij me, maar de deurwaarder zou toch bot vangen, dacht ik. Ik liep naar station Voorschoterlaan en nam de metro naar Delfshaven. Zodra de metro op gang was, waaide er koele lucht door het rijtuig. Alle ramen stonden open.

Bij Gerdesiaweg stapten een man en een klein meisje in. Ze gingen tegenover mij zitten. Ik keek naar ze. Ze keken niet naar mij.

Het meisje was een jaar of zeven, acht. Ze had zwart haar met een pony en direct daaronder een zilverkleurig brilletje. Ze had een beetje een overbeet, maar dan zo weinig dat het elegant was. Ze droeg lichtroze sandalen met witte sokjes die een beetje vies waren geworden.

Door het lawaai van de wind in de tunnel kon ik niet horen wat ze zeiden. Ze praatten daarnaast ook op bescheiden toon. Ik hoefde ook niet te horen wat ze zeiden, want ik was bang dat dat het moment minder mooi zou maken.

Ik nam aan dat de man haar vader was, hoewel het meisje niet op hem leek. Ik hoopte dat de man haar vader was en dat ze niet was ontvoerd door hem. Dat soort dingen denk ik altijd direct. Daar kan ik niets aan doen. Ik had het meisje wel willen redden. Ik had haar ook wel willen adopteren, maar ik realiseerde me dat het beter was van niet, voor haar.

Ik weet niet wat het was. Misschien wilde ik het meisje wel zijn, op dat moment, of misschien zelfs liever de roze sandaaltjes, maar ik dacht opeens, ik wil me dit meisje en haar sandaaltjes blijven herinneren. Toen ik thuiskwam, pakte ik mijn schrijfblok, ging ik zitten en schreef ik wat over haar, bang als ik was om alles te vergeten.

 

Giuseppe Rapisarda (1971) studeerde Engels in Leiden en werkt als tekstschrijver. Publiceerde eerder twee korte verhalen in Passionate (2003) en een verhaal in Lava (2004).



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken