Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Passionate. Jaargang 12 (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van Passionate. Jaargang 12
Afbeelding van Passionate. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Passionate. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Passionate. Jaargang 12

(2005)– [tijdschrift] Passionate–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Lunar Park (fragment)

‘Je geeft een voortreffelijke imitatie van jezelf.’

 

Dit is de eerste zin van Lunar Park, en in zijn beknoptheid en eenvoud zou hij een terugkeer naar de vorm, een echo moeten zijn van de openingszin van mijn debuutroman Minder dan niks.

 

‘Mensen zijn bang om in te voegen op de snelweg in Los Angeles.’

 

Sindsdien waren de openingszinnen van mijn romans - hoe kunstig ze ook waren gevormd - al te gecompliceerd en barok geworden, vol zware, nodeloze nadruk op details.

 

Mijn tweede roman, De wetten van de aantrekkingskracht, bijvoorbeeld, begon als volgt:

‘en het is een verhaal dat je misschien zal vervelen, maar je hoeft niet te luisteren, zei ze tegen me, want ze had altijd al geweten dat het zo zou gaan, en het gebeurde volgens haar in haar eerste jaar, of liever gezegd weekend, eigenlijk een vrijdag, in september, aan Camden, zo'n drie of vier jaar geleden, en ze werd zo dronken dat ze in bed belandde en (laat, ze was achttien) haar maagdelijkheid verloor - in de kamer van Lorna Slavin omdat ze eerstejaars was en een kamergenoot had en Lorna, weet ze nog, een vierde- of derdejaars was en meestal soms bij haar vriendje zat die niet op de campus woonde - aan iemand van wie ze dacht dat het een tweedejaars hoofdvakstudent keramische vormgeving was, maar die in werkelijkheid ofwel op de universiteit van New York zat, als filmstudent, en alleen maar in New Hampshire was voor het Seksbeestenbal, of helemaal geen student was.’

 

Het volgende is uit mijn derde roman, American Psycho.

 

‘LAAT ALLE HOOP VAREN BIJ HET BINNENGAAN HIER staat in bloedrode letters op de zijgevel van de Chemical Bank geklad vlak op de hoek van Eleventh en First en zo groot dat het te zien is vanaf de achterbank van de taxi die schokkend voortbeweegt in het verkeer dat van Wall Street komt en net als Timothy Price de woorden in de gaten krijgt komt een bus tot stilstand en belemmert de reclame voor Les Misérables op de zijkant ervan zijn uitzicht, maar Price, die bij Pierce & Pierce werkt en zesentwintig is, lijkt het niet te kunnen schelen omdat hij tegen de chauffeur zegt dat hij hem vijf dollar zal geven als hij de radio harder zet, ‘Be My Baby’ op WYNN, en de chauffeur, zwart, geen Amerikaan, doet het.’

Dit komt uit mijn vierde roman, Glamorama:

 

‘Spatten - allemaal spatten op het derde paneel, zie je wel? - nee, dát daar - het tweede boven de vloer en ik wou het daar gister met iemand over hebben maar er kwam een fotosessie tussen en Yaki Nakamari of hoe die interieurontwerper ook mag heten - absolúút geen vakman - zag me voor iemand anders aan zodat ik mijn klacht niet kon deponeren, maar, heren - en dames - daar zitten ze: spátten, irritante kleine spatjes, en ze lijken níet per ongeluk maar alsof ze door een apparaat zijn gemaakt - dus ik wil geen ingewikkelde verhalen maar alleen hoe dat komt, simpel en sec, de feiten: wie, wat, waar, wanneer en niet te vergeten waarom, al staan jullie zo suf te kijken dat ik de stellige indruk krijg dat waaróm niet beantwoord zal worden - nou, kom op, verdorie, hoe kómt dat?’

 

(De informanten was een verhalenbundel die tussen American Psycho en Glamorama in werd gepubliceerd, en aangezien een groot deel ervan werd geschreven in de tijd dat ik nog studeerde - vóór de publicatie van Minder dan niks - was het een voorbeeld van hetzelfde uitgebeende minimalisme.)

 

Zoals iedereen die de voortgang van mijn carrière op de voet had gevolgd kon zien - en als fictie onbedoeld het innerlijke leven van een schrijver onthult - begon het uit de band te lopen en op iets te lijken wat - volgens The New York Times - ‘op een bizarre manier gecompliceerd [...] opgeblazen en banaal [...] te veel van het goede’ was geworden, en ik kon me daar wel in vinden. Ik wilde terug naar die vroegere eenvoud. Ik was onder de voet gelopen door mijn leven, en die eerste zinnen leken te weerspiegelen wat er was misgegaan. Het was tijd om naar het uitgangspunt terug te keren, en hoewel ik hoopte dat één sobere zin - ‘Je geeft een voortreffelijke imitatie van jezelf’ - het proces in gang zou zetten, besefte ik ook dat het meer dan een reeks woorden zou vergen om de rotzooi en schade weg te ruimen die zich om me heen had opgehoopt. Maar het zou een begin zijn.

 

***

 

Toen ik aan Camden College in New Hampshire studeerde, volgde ik een cursus romanschrijven en wrochtte ik tijdens de winter van 1983 een manuscript dat uiteindelijk Minder dan niks zou worden. Het gaf een gedetailleerd verslag van de kerstvakantie in Los Angeles - om precies te zijn Beverly Hills - van een rijke, vervreemde jongeman met een onduidelijke seksuele voorkeur, die aan een oostelijke universiteit studeerde, en van alle feestjes die hij afliep en al de drugs die

[pagina 7]
[p. 7]

hij tot zich nam en alle meisjes en jongens met wie hij seks had en alle vrienden die hij lijdzaam zag wegglijden in verslaving, prostitutie en grenzeloze apathie; overdag scheurden ze met bloedmooie blondines in glimmende cabrio's naar de strandclub terwijl ze high waren van Nembutal; de nachten gingen heen in VIP-rooms van trendy nachtclubs en met het snuiven van cocaïne aan de tafeltjes bij het raam in Spago. Het was niet alleen een aanklacht tegen een manier van leven waarmee ik vertrouwd was, maar ook - dacht ik nogal pedant - tegen de jaren tachtig van Reagan, en indirect tegen de westerse beschaving van dat moment. Mijn docent was ook overtuigd, en na een paar vluchtige bewerkingen en herzieningen (ik had het snel geschreven in een acht weken durende speedroes op de vloer van mijn slaapkamer in LA) legde hij het zijn agent en zijn uitgever voor, die er beiden mee instemden het aan te nemen (de uitgever enigszins met tegenzin, terwijl één lid van de redactie redeneerde: ‘Als er een publiek is voor cokesnuivende, pikzuigende zombies, laten we dat rotboek dan vooral uitgeven’) en ik zag het met een mengeling van angst en fascinatie - aangelengd met opwinding - veranderen van een studieopdracht in een glanzend gebonden boek dat een enorme bestseller en een toetssteen van de tijdgeest werd, vertaald werd in dertig talen en verfilmd werd tot een Hollywoodfilm met een groot budget, allemaal in het tijdsbestek van ongeveer zestien maanden. En in het begin van de herfst van 1985, amper vier maanden na de publicatie ervan, gebeurden er drie dingen tegelijkertijd: ik werd financieel onafhankelijk, waanzinnig beroemd en, het belangrijkste van alles, ik ontsnapte aan mijn vader.

 

Mijn vader had het grootste deel van zijn geld verdiend met uiterst speculatieve onroerendgoedtransacties, de meeste ervan in de tijd van Reagan, en de vrijheid die hij met dit geld kon kopen maakte hem steeds labieler. Maar mijn vader was altijd al een probleem geweest - onverschillig, grof, alcoholistisch, ijdel, boos, paranoïde - en zelfs nadat mijn ouders waren gescheiden toen ik een tiener was (op initiatief van mijn moeder) bleven zijn macht en gezag dreigend boven het gezin hangen (waartoe ook twee jongere zussen behoorden), steevast in de vorm van geldkwesties (eindeloos gekissebis tussen advocaten over alimentatie voor vrouw en kinderen). Het was een missie van hem, een kruistocht, om ons te verzwakken, om ons in te peperen dat het aan ons lag - en niet aan zijn gedrag - dat hij niet langer welkom was in ons leven. Tegenstribbelend verliet hij het huis in Sherman Oaks en verhuisde hij naar Newport Beach, en zijn verbolgenheid bleef botsen met onze vredige Zuid-Californische omgeving: de luie dagen dat je rondhing bij het zwembad onder een meedogenloos heldere en zonnige hemel, de leeghoofdige zwerftochten door de Galleria, de eindeloze autoritten waarbij wiegende palmbomen ons naar onze bestemmingen leidden, de vlotte gesprekken bij een soundtrack van Fleetwood Mac of de Eagles - al die ontspannen voordelen van het opgroeien in die tijd en plaats werden zwaar overschaduwd door zijn onzichtbare aanwezigheid. Deze lome levensstijl, decadent en ongedwongen, bracht mijn vader nooit in een ontspannen stemming. Hij bleef altijd opgesloten in een soort gestoorde woede, hoe aangenaam zijn levensomstandigheden oppervlakkig gezien ook waren. En als gevolg daarvan was de wereld voor ons bedreigend, maar op een vage en abstracte manier waaraan we ons niet konden ontworstelen: de kaart was verdwenen, het kompas was vernield, we waren verdwaald. Mijn zussen en ik ontdekten op een ongebruikelijk vroege leeftijd een duistere kant aan het leven. We maakten uit het gedrag van onze vader op dat de wereld samenhang ontbeerde, en dat mensen binnen deze chaos gedoemd waren te mislukken, en dit feit vertroebelde al onze ambities. Zo kwam het dat ik alleen vanwege mijn vader naar een universiteit in New Hampshire vluchtte in plaats van in LA bij mijn vriendin te blijven en me in te schrijven bij de universiteit van Zuid-Californië, zoals de meeste van mijn klasgenoten op de particuliere school die ik doorliep in een buitenwijk van de San Fernando Valley uiteindelijk deden. Dat was mijn wanhopige plan. Maar het was te laat. Mijn vader had mijn kijk op de wereld zwart gemaakt, en de laatdunkende, sarcastische houding die hij tegenover alles aannam had zich aan mij vastgehecht, en hoe graag ik ook aan zijn invloed zou willen ontsnappen, ik kon het niet. Het was in me gesijpeld, had me gevormd tot de man die ik werd. Elk optimisme waar ik me misschien aan had kunnen vastklampen, was weggevaagd door niets anders dan de aard van zijn wezen. Het treurige besef dat ik mijn vader tevergeefs ontvluchtte, maakte dat ik dat eerste jaar op Camden verlamd was door angst en depressie. Wat ik nog het meest verafschuwde aan mijn vader was dat de pijn die hij me had gedaan - zowel verbaal als fysiek - de reden was dat ik schrijver werd. (Daar komt nog bij dat hij ook onze hond sloeg.)

 

Aangezien hij geen vertrouwen had in mijn schrijftalent, had mijn vader geëist dat ik economie ging studeren aan de universiteit van Los Angeles (ik had matige cijfers, maar mijn vader had connecties), ook al wilde ik op een plek studeren die zo ver mogelijk van mijn vader vandaan was. Boven zijn geraas uit bleef ik erop hameren dat ik naar een letterenfaculteit wilde, waaraan je geen economie kon studeren. Ik vond die niet in Maine, dus koos ik Camden, een kleine alfafaculteit die verscholen lag in de idyllische heuvels van noordoost New Hampshire. Geheel in lijn met zijn karakter was mijn vader razend en hij weigerde het collegegeld te betalen. Mijn grootvader echter - die toentertijd door zijn zoon werd vervolgd vanwege een geldkwestie die zo omslachtig en ingewikkeld was dat ik nog steeds niet weet hoe of waarom hij was ontstaan - kwam over de brug. Ik weet bijna zeker dat de reden waarom mijn grootvader het buitensporig hoge collegegeld betaalde, verband hield met het feit dat het mijn vader enorm zou ergeren, en dat deed het ook. Toen ik in de herfst van 1982 aan Camden ging studeren, spraken mijn vader en ik niet meer met elkaar, wat voor mij een opluchting was. Dit wederzijdse zwijgen hield stand totdat Minder dan niks uitkwam en een succes werd. Zijn negatieve, afkeurende houding jegens mij sloeg toen, dankzij de populariteit van de roman, om in een eigenaardige, overenthousiaste acceptatie die er alleen maar voor zorgde dat ik hem nog meer ging haten. Mijn vader had me gemaakt, bekritiseerd en gebroken, om vervolgens, nadat ik mezelf opnieuw had uitgevonden en schoksgewijs was herleefd, een trotse, opschepperige vader te worden die mijn leven weer probeerde binnen te dringen, en in mijn beleving had zich dat allemaal in een paar dagen afgespeeld. Ik voelde me verslagen, ook al had ik mijn leven meer onder controle dankzij mijn pas ver-

[pagina 8]
[p. 8]

worven onafhankelijkheid. Het schonk me geen voldoening wanneer ik hem niet te woord stond aan de telefoon of zijn bezoek weigerde, wanneer ik elk contact met hem uit de weg ging; het zette niets recht. Ik had de loterij gewonnen, maar ik voelde me nog steeds miezerig en behoeftig. Daarom stortte ik me in het nieuwe leven dat nu voor me openlag, al had ik - uitgekookt, blasé LA-kid dat ik was - beter moeten weten.

 

[...]

 

Ik heb de ‘incidenten’ in chronologische volgorde verteld. Lunar Park volgt deze gebeurtenissen tamelijk rechttoe rechtaan en hoewel dit ogenschijnlijk een waar gebeurd verhaal is, is er aan dit boek geen research te pas gekomen. Ik heb bijvoorbeeld de autopsieverslagen betreffende de moorden die tijdens deze periode hebben plaatsgevonden, niet geraadpleegd, want ik had ze op mijn manier zelf gepleegd. Ik was verantwoordelijk, en ik wist wat er met de slachtoffers was gebeurd zonder daarbij de hulp van een lijkschouwer te hoeven inroepen. Er zijn ook mensen die betwijfelen of de gebeurtenissen die die herfst aan Elsinore Lane hebben plaatsgevonden, echt zo gruwelijk waren, en toen het boek werd doorgelicht door het juridische team van Knopf, hoorde mijn ex-vrouw bij degenen die protesteerden, net als, vreemd genoeg, mijn moeder, die tijdens die vreselijke weken niet aanwezig was geweest. Het archief dat de FBI over mij bijhield - vanaf november 1990 tijdens de controverse die aan de publicatie van American Psycho voorafging, tot nu toe - zou het een en ander hebben opgehelderd, maar het is nog niet vrijgegeven, en ik mag het niet citeren. En de paar ‘getuigen’ die deze gebeurtenissen zouden kunnen bevestigen, zijn verdwenen. Robert Miller, bijvoorbeeld, de paranormale onderzoeker die ik had ingehuurd, is gewoon spoorloos, en de website waar ik met hem in contact ben gekomen, bestaat niet meer. Mijn toenmalige psychiater, Dr. Mikyum Kim, suggereerde dat ik tijdens deze periode ‘niet mezelf’ was, en heeft laten doorschemeren dat drugs en alcohol ‘misschien een doorslaggevende rol’ hebben gespeeld in de ‘waantoestand’ waarin ik kennelijk verkeerde. De namen zijn veranderd, en ik laat ook min of meer in het vage waar het verhaal zich afspeelt, omdat het niet uitmaakt; het is een plaats als alle andere. Tijdens het navertellen van dit verhaal ben ik tot het inzicht gekomen dat Lunar Park zich overal had kunnen afspelen. Deze gebeurtenissen waren onvermijdelijk en zouden hoe dan ook plaatsgevonden hebben, waar ik op dat specifieke moment in mijn leven ook was.

De titel Lunar Park is niet bedoeld als een woordspeling op Luna Park (zoals de titel in de eerste Knopf-contracten abusievelijk werd weergegeven). De titel betekent alleen iets voor mijn zoon. Het zijn de laatste twee woorden van dit boek en tegen die tijd zullen ze hopelijk ook voor de lezer hun betekenis prijsgeven.

Hoe gruwelijk de hier beschreven gebeurtenissen ook lijken, er is één ding dat je voor ogen moet houden terwijl je dit boek in je handen hebt: het is allemaal echt gebeurd, elk woord is waar.

Wat me het meest heeft gekweld? Dat niemand over ons inzat, omdat niemand wist wat er in dat huis gebeurde.

En nu is het tijd om terug te gaan naar het verleden.

 

Dit is een fragment uit de nieuwe roman van Bret Easton Ellis, Lunar Park, die in september bij uitgeverij Anthos verschijnt. Vertaald door Inge de Heer en Johannes Jonkers.

 

De citaten uit Minder dan niks en American Psycho in dit fragment zijn overgenomen uit de vertalingen van Balt Lenders, het citaat uit Glamorama is overgenomen uit de vertaling van Jan Fastenau, Tjadine Stheeman en Maarten Polman. Deze drie vertalingen zijn eveneens verschenen bij Anthos.

 

Bret Easton Ellis (1964) is de schrijver van de romans Less than zero (1985), The rules of attraction (1987), American Psycho (1991) en Glamorama (1999), plus de verhalenbundel The informers (1994). Najaar 2005 verschijnt zijn nieuwe roman Lunar Park.



illustratie
foto Gie Knaeps


[pagina 9]
[p. 9]


illustratie
foto Gie Knaeps



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken