Recensie
Nachoem M. Wijnberg
De expeditie naar Cathay
A.L. HerbertGa naar eindnoot+
De begoocheling die blijft na het lezen van De expeditie naar Cathay van Nachoem M. Wijnberg, mondt na volgende - indringende - lezingen uit in een duidelijke ontgoocheling. De tekst, die zich bij de eerste confrontatie voordeed als een indrukwekkend aanbod van beelden die zich probeerden vrij te maken en te structureren, blijkt een overwoekering van woordstapelingen te zijn, op het punt in losstaande zinnen uiteen te vallen, waarbij ‘de woorden achterblijven als aangespoeld’ (‘De astronoom en de arts’).
Nachoem M. Wijnberg
[foto: Chris van Houts]
DACHT DE LEZER - gezien de titel met het zo nadrukkelijk aanwezige lidwoord van bepaaldheid ‘De’ - het verslag van de tocht naar het oude China in handen te hebben, wat achter die titel tevoorschijn komt, is een verzameling van 38 losstaande gedichten, variërend in lengte en onderwerp en tijdruimtelijk verspreid. Lokaties zijn onder meer het Nabije en Verre Oosten (‘Verjaardagen’), het oude China van de dichters Wang Wei en Li Po (‘Bergen’), het hier en nu (‘Opgaven’, ‘U bent hier’, ‘Vorm van de dag’, ‘Kamer en straat’, ‘Einde van de nacht’), het Midden-Oosten ten tijde van de Abbasiden (‘Opvolging’), het oude Babylon (‘Koning van Babylon’), misschien het oude Israël (‘Profeet’, ‘Mozes’). De bundel steekt vol vage en sterkere herinneringen aan het werk van dichters als Borges, St.-John Perse, Eliot en Mulisch, wat natuurlijk geen kwalitatief vergelijkend oordeel inhoudt. Wat Mulisch betreft, denk ik speciaal aan zijn cyclus ‘Opus Gran’, een uitstekend voorbeeld van een episch-mythisch expeditieverslag door de tijd dat wél gestructureerd is. Trouwens, ook de bundel Egyptisch van Mulisch resoneert voor mij in De expeditie naar Cathay mee. Maar wat de gedichten van Wijnberg al heel gauw irritant maakt, is de besliste registratie, te vergelijken met bijvoorbeeld de bekende officiële opsommingen van koningsnamen, of van grote daden uit de oudheid, verricht door deze of gene, vermeldingen die door hun statische, zelfs onbeweeglijke weergave de lezers geen moment lieten twijfelen aan de echtheid en dus waarheid van hun inhoud. Dat de dichter die indruk zelfs versterkt door met behulp van pseudo-archaïsche woorden en zinswendingen mythisch-epische kronieken en parabels te
suggereren, doet zijn poëzie verdwijnen in zijn eigen tekst, ‘samen te vatten totdat slechts vergissingen overblijven’ (‘Mozes’).
Door het opsommende karakter van de gedichten komt het conflict tussen nuchterheid en bevlogenheid, tussen een rationele en een magische benadering van de wereld en zijn geschiedenis en toekomst, helaas niet uit de verf. Terwijl dat conflict de gedichten spankracht en flexibiliteit zou moeten geven. In plaats van een ontdekkingsreis op het puntje van de stoel zijn er dan ook slechts duidelijk gestelde antwoorden en geen vragen, komt de lezer niet nader terwijl de dichter als onwrikbare woordstapelaar hinderlijk duidelijk in beeld blijft. De gedichten zijn afbeeldingen, verslagen, formuleringen van de werkelijkheid - ze laten geen twijfel toe -, in plaats van zélf werkelijkheid te zijn. Dat de semispecialistische ‘Verantwoording’ op het einde volkomen irrelevant is, want de gedichten (vooral ‘Bergen’) zijn in hun Chineesachtigheid zeer middelmatig, versterkt alleen maar de irritatie. Voegen we daar nog aan toe ‘that Li T'ai Po was not an original poet, but “a great compiler”, whose work consisted largely of “old themes rewritten”, of a sort of summary of the poetry which had been before him’ (E. Pound in 1918, drie jaar na de publikatie van zíjn Cathay)...