Poëziekrant. Jaargang 20
(1996)– [tijdschrift] Poëziekrant–
[pagina 31]
| |
InterviewPaul Demets & Hilde Lauwers
| |
[pagina 32]
| |
1937: Black Sheep
Late May in the Moscow boulevards:
the chestnut in its convict clothes
and Mandelstam like Lazarus,
returned from Voronezh,
and constantly getting the giggles,
bucked by being back (back!)
after three years in exile.
The process of arrest arrested,
Article 58 behind him at last.
Back! His flat has been faithful:
bare floorboards luxurious,
grained like smoked salmon
under their half-inch permafrost.
He wipes a fan of floor clean
with his overcoat sleeve,
frayed cuff freshiy trimmed.
Spiders sprawl in their hammocks.
The radiator hot. Hot for three years!
But his body has gone bad:
along the ripe eyelids
amber granules of glue,
boils on the back of his neck,
peeled, shining, unplugged,
and the lips composing, composing.
To Borya, gone field-grey himself,
giggling: the menu's changed,
we're in a vegetarian phase.
Once I saw a flock of sheep
being forced into the abattoir.
Their sides were heaving,
but the faces gave nothing away.
I wondered what they looked like
underneath their masks.
Mandelstam, a filthy fledging,
transparent, lips composing
even as he stops, afraid,
hearing the lift. Giggling.
Fear makes you impotent.
We've said enough to get ten years.
For our wives to stand in a prison queue,
next to the names beginning with M
and all the others starting with P.
Arsehole puce under the eyes.
Clammy calyx of hair
clagged to his wet skull.
Like the lip of a jug
this bulging Bourbon bottom lip,
composing, decomposing.
| |
liefde voor Ulysses van Joyce te maken. Hij deed daarin immers een grote ontdekking: een verhaal dat een soort derde persoon vormt en zo iemands gedachten lijkt binnen te dringen. De transfer van de derde persoon naar de monologue intérieur was schitterend, maar ik vermoed dat Joyce die techniek beu werd en hem daarom ging parodiëren. Ik heb mij daar in History, The Home Movie ook wel eens aan bezondigd. Toch ben ik de terzinen trouw gebleven, omdat ik wilde dat de lezer mijn verhalen zou kunnen begrijpen zonder zich al te veel om het verstechnische te moeten bekommeren. ‘Een politieke boodschap wilde ik in mijn epische gedicht niet kwijt, omdat de grote gebeurtenissen volgens mij niet zo belangrijk zijn. De echte drama's spelen zich op de zijpaden af.’ In History biedt u een kaleidoscopisch beeld van de verweven geschiedenis van de families Raine en Pasternak - u bent immers getrouwd met een afstammelinge van de Russische Nobelprijswinnaar - met op de achtergrond de grote historische drama's van deze eeuw. Een haast onmogelijke opdracht. Ik heb in mijn familie altijd extravagante verhalen gehoord en af en toe schreef ik daar iets van op. Na een tijdje voelde ik de drang om met dat materiaal iets te doen. Dat zal wel te maken hebben met de twee polen die mijn werk bepalen: verbeelding en herinnering. In History wilde ik de cataclysmen van deze eeuw nuanceren door ze in een menselijk perspectief te plaatsen. Een oom van me viel bijvoorbeeld tijdens de oorlog in slaap op de schouder van een Gestapo-man op het moment dat hij dreigde opgepakt te worden - dat soort zaken zocht ik, begrijp je? Af en toe had ik daarbij de film Shoah van Claude Lanzmann voor ogen. Het is bijvoorbeeld toch ongelooflijk dat je rijke joden een ticket in een reisagentschap laat kopen vóór ze getransporteerd worden? Een politieke boodschap wilde ik in mijn epische gedicht niet kwijt, omdat de grote gebeurtenissen volgens mij niet zo belangrijk zijn. De echte drama's spelen zich op de zijpaden af.
Wat heeft u toch met uw jeugd? Ze speelt ook de hoofdrol in het merkwaardige prozastuk ‘A Silver Plate’ in de bundel Rich. Er zijn natuurlijk ook invloeden die niets met mijn roots te maken hebben. Ik heb bijvoorbeeld veel Franse poëzie gelezen, omdat ik vroeger een vriendinnetje had dat niet veel van de symbolisten begreep. Met het woordenboek in de hand heb ik toen Rimbaud gelezen. Maar anderzijds heb ik iets sterk individueels: ik ben een subject dat ergens vandaan komt en de dingen op een bepaalde manier waarneemt. Dat heeft niet zozeer met literaire tradities te maken, want er is er geen enkele waarin ik me echt thuisvoel, maar wel met een biografische tweespalt: mijn moeder houdt heel sterk van het waarneembare en de waarheid, terwijl mijn vader de dingen graag aandikt. Ik probeer die twee elementen in mijn gedichten voortdurend te verzoenen. Ik zei al dat er iets fout lijkt met de draden in mijn centrale zenuwstelsel, zodat mijn waarneming van de wereld verschilt van die van anderen. Mijn vader raakte ooit betrokken in een explosie in een munitiefabriek waar hij werkte. Op de plaatsen waar de splinters zijn lichaam waren binnengedrongen, bracht men een zilveren plaat aan. Je zou kunnen stellen dat op die manier ook zijn waarnemingsvermogen werd aangetast. Vandaar misschien de fantastische verhalen die hij vertelde. Hij kon erg goed overdrijven. | |
[pagina 33]
| |
![]()
Foto Gerrit Op De Beeck
Omwille van die vreemde observatie van de wereld werd u een Martian genoemd. Mallarmé schreef ergens in een brief: ‘Schilder niet het ding, maar het effect dat het produceert.’ Omdat ik dat nogal letterlijk nam, leek ik blijkbaar wel van Mars te komen. Maar in feite was die naam ‘Martian’ wel handig om wat bekender te worden. Het blijft natuurlijk eigenaardig dat ik die naam pas kreeg na de publikatie van mijn tweede bundel. Met de eerste had de kritiek het dus écht moeilijk. Ik had het trouwens niet gemakkelijk om gedichten uit mijn debuutbundel in tijdschriften geplaatst te krijgen. Martin Amis, overigens een ex-student van me, heeft me toen geholpen er in The New Statesman afgedrukt te krijgen.
In uw essaybundel Haydn And The Value Trumpet bent u niet bepaald mals voor een criticus als Alvarez, die u ‘moedwillig onnozel’ noemt. Ik hou niet van critici die al te prescriptief te werk gaan. Alvarez beweerde in een essay dat je slechts poëzie kan schrijven als je op het punt staat om zelfmoord te plegen. Dat is toch onzin. Alvarez bekijkt de poëzie te veel vanuit een Amerikaans standpunt: hij heeft de poëzie van de dronkelap John Berryman en van de halve gare Robert Lowell in het achterhoofd en ziet een dergelijke levensstijl te veel als de emanatie van onze waanzinnige, radioactieve twintigste eeuw. De Engelse poëzie is veel provincialistischer, maar heeft ook haar bestaansreden. Je moet het recht hebben om een ge- ‘Ik voel niet zoveel voor dichters die de taal voortdurend wantrouwen.’ dicht te schrijven over de eerste stapjes van je baby.
Dan heeft u vast ook problemen met de postmoderne poëzie die vanuit de aporie is geschreven. Ik voel inderdaad niet zoveel voor dichters die de taal voortdurend wantrouwen. Dat lijkt me een ideale basis om op te houden met schrijven. Barthes stelt dat de auteur dood is en dat alles afhangt van de creativiteit van de lezer - wat Oscar Wilde overigens honderd jaar geleden al zei -, maar wat doet de schrijver dan nog?
U lijkt zelf toch ook aan het waarheidsgehalte van de taal te twijfelen, in het colofon van History luidt het: ‘All the characters in this book are fictuous and any resemblance to actual persons, living or dead, is purely coincidental.’ Op het moment dat je een gebeurtenis neerschrijft, ben je bezig met fictie. Stel dat iemand anders je biografie schrijft: je zou bij het lezen ervan wellicht wild om je heen slaan omwille van de onjuistheden. In je geheugen bouw je voortdurend een eigen wereld op. De wereld is niet wat hij is, maar hij krijgt wel een bestaan via de interpretatie van de waarnemer. Je verandert de wereld dus als dichter voor een stuk. Ik had dit als een noodzakelijk adagium voor ogen toen ik History schreef: ik moest de dingen wel in perspectief plaatsen en zaken elimineren, want ik kon onmogelijk een geschiedenis van de twintigste eeuw schrijven. Dat is natuurlijk de essentie van alle kunst: stereotiepen vermijden en wijzen op het dagelijkse vervreemdingseffect van de dingen.’ |
|