| |
| |
| |
Vertaald
Seamus Heaney
De vluchtroute
Vertaling: Peter Nijmeijer
1
De eerste vouw eerst, dan steeds meer vouwen
Die steeds strakker en netter gestreken werden
Totdat het hele papier zichzelf gereduceerd had
Tot een gevouwen vierkant dat hij bij twee hoeken
Vasthield, als een belofte die hij had kunnen
Breken, wat hij nooit deed.
In mijn borst, telkens als mijn vaders handen
Opdoken met een papieren boot ertussen, een ark
In de lucht, de lijnen ervan strak gespannen
Als een vastgepende tent: hoog voorhoofd,
Aflopende kont, kleine piramide met een kern
Even hol als het deel van mij dat zonk omdat
Het wist dat 't hele ding doorweekt zou worden
Op het moment dat jij het zou lanceren.
| |
2
Eender en tegengesteld, het deel dat opstijgt
Naar die grote sterrehemels die de winter ziet
Wanneer ik in Wicklow sta onder de vluchtroute
Van een late jet uit Dublin, zijn hoge lichten
Knipogend ver vòòr wat hij weghaalt: ronkende
Motoren en hun bedaren ergens in de diepte,
Een steeds breder gat, een wak in het sterrelicht.
De esdoorn spreekt esdoorns uit het duister,
Het licht achter mijn schouders licht van de lamp.
Vroeg in de nacht sta ik in de deuropening,
Vervanger in mijzelf van al die anderen
Die de pose in stand houdt: de thuisblijvers
Die tegen de deurstijl leunden en wachtend toekeken,
Degenen die we leerden liefhebben door naar hen
Terug te zwaaien of terug te komen in andere kleren
Die hen een beetje verlegen maakten.
Een naam of gezicht vergaten, nooit eens onverhoeds
Naar beneden keken toen ze vlieghoogte bereikten
En realiseerden dat het huis waarover ze vlogen -
Nu te ver terug om te zien - hetzelfde huis was
Dat ze een uur geleden verlieten, met kussen, kussen,
Terwijl de taxichauffeur de koffers inlaadde.
| |
| |
| |
3
Omhoog en weg. Kick van de duty free. Bourbon.
Black velvet. Liefdesbrieven in de atmosjeer.
Ruimtewandeling boven Manhattan. De terugkeer.
En daarna Californië. Ontspannen Tiburon.
Burgers bij Sam's, strandtafels ell champagne,
Plus een verstokte zeemeeuw die glazig toekeek.
Weer terugkeer uit de ruimte. Beloften. En weg -
Reculer pour sauter, nog geen jaar na de terug-
Komst, minder een afscheid dan afstand nemen.
Dus naar Glanmore. Glanmore. Glanmore. Glanmore.
In het nauw, aan het werk, in gevaar en zeker.
Schuilplaats en platform. Esdoorn, eik, laurier.
Dan weer jetzitten. Altijd naar de overkant.
Het westen, het oosten, de jumbo een schoolbus,
De ‘plaats’ het midden tussen boerderij en campus.
Dwingend patroon en zich spannende aanwinst -
Sweeney verdwaald in huiswaarheden uit Horatius:
Andere horizon, geen andere zorg, kent hij die de zee overwint.
| |
4
Het volgende voor het nageslacht, in het licht
Van alles wat voorafging en sindsdien gebeurde:
Op een heldere ochtend in mei vierenzeventig,
Koud van de whiskey-expres uit New York,
Zit ik in de trein naar Belfast. Onverbloemd
Opgewekt, blij omdat ik terug ben: de zee
Bij Skerries, de bruidsachtige meidoornbloesems,
De reis naar het noorden die als een ketting
Bezit neemt van het tandrad van het lichaam.
Kom binnen, degeen - alsof hij een grenswacht was
Uit een film noir - die ik voor het laatst zag
In een droom, luguberder nu dan in de droom zelf
Toen hij me zwaaiend liet stoppen aan de kant
Van een bergweg en me, met zijn elleboog leunend
Op het dak, door het open autoraampje uitlegde
Dat ik alleen maar een bestelwagen moest rijden,
Behoedzaam, naar de dichtstbijzijnde douanepost
Bij Pettigo, de motor uitschakelen, uitstappen
Alsof ik met documenten naar het kantoor ging -
Maar in plaats daarvan een meter of tien moest
Lopen in de richting van Main Street en instappen
Bij - hier de naam van een andere schoolvriend,
Knipoog en glimlach, ik zou hem wel herkennen,
Hij zat in een Ford en ik zou nog geen drie uur
Later thuis zijn, veilig als een huis...
Hij komt binnen, gaat tegenover me zitten en
Vaart uit: ‘Wanneer ga je godverdomme eindelijk
Iets voor ons schrijven?’ ‘Als ik iets schrijf
Wat het ook is, schrijf ik dat voor mijzelf.’
En dat was dat. Of woorden van die strekking.
De gevangenismuren waren al die maanden besmeurd
Met stront. Uit Long Kesh, na zijn smerige protest,
Waren de rode ogen de ogen van Ciaran Nugent,
Als iets uit Dantes met korsten bedekte hel,
Zich een weg borend door de rijmen en beelden
Waarop ook ik liep achter de deugdzame Vergilius,
Veilig als een huis en vrijelijk vertalend:
Toen hij dit alles had gezegd, rolden zijn ogen
En zijn tanden, als die van een hond om een bot,
Beten zich vast in de schedel, geen mededogen.
| |
| |
| |
5
Toen ik zei dat ik van ‘ver hiervandaan’ kwam,
Snauwde de agent bij de wegversperring: ‘En waar
Is dat dan?’ Hij had maar half verstaan wat ik zei
En dacht dat het de naam van een gehucht was.
En nu is het dat - zowel op de plek waar ik woonde
Als waar ik wegging - een afstand die ik nog moet
Reizen, als sterrelicht dat lichtjaren onderweg is
Uit het ‘ver hiervandaan’ en na lichtjaren aankomt.
| |
6
Geheel onverwacht dus, die enorme vervoering
Van een herinnering aan zigzaggend klimmen
Langs warme treden boven Rocamadour, naar
Het arendsnest van de kluizenaar. Kraaien
Zweefden hoog en toch dichtbij, een hagedis
Trilde op het grind bij mijn voeten, voorpoten
Stijf als de dikke sprieten van een maanvoertuig.
En gewichtig, zachtjes als de adem des levens in
Een zuchtje wind, kruist een citroengroene vlinder
De zonovergoten via crucis van de pelgrim.
Elf uur in de ochtend noteerde ik dit:
‘Rotsminnaar, eenling, hemelwachter, saluut!’
En ergens steeg de duif op. En bleef maar stijgen.
|
|