Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001
Afbeelding van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001Toon afbeelding van titelpagina van Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2001

(2001)– [tijdschrift] Queeste–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 178]
[p. 178]

Tussen Vensters naar vroeger en Beeldscherm in de toekomst
R. van de Kraats

Naar aanleiding van:
Karel en Elegast, samengesteld door Hubert Slings. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1997. Tekst in context 1,96 p., ill., ISBN: 90-5356-245-I. Prijs: €8,39
Reinaert de vos, samengesteld door Hubert Slings. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999. Tekst in context 2,104 p., ill., ISBN: 90-5356-247-8. Prijs: €9,05
Jacob van Maerlant, samengesteld door Ingrid Biesheuvel en Frits van Oostrom, Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999. Tekst in context 3,103 p., ill., ISBN: 90-5356-246-X. Prijs: €9,03
Hubert Slings, Toekomst voor de Middeleeuwen. Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs. Amsterdam, Prometheus, 2000. Nederlandse cultuur en literatuur in de Middeleeuwen XXI, 258 p., ISBN: 90-5333-921-. Prijs: €19,50

Wie vijfentwintig jaar geleden in het voortgezet onderwijs lesgaf in Middelnederlandse literatuur, moest zich behelpen met grauwe tekstuitgaven, die niet alleen door het oorspronkelijke taalgebruik maar vooral ook door de al te academische inleiding een onoverkomelijke handicap vormden om leerlingen liefde voor dit onderdeel van het vak bij te brengen. Op dit vlak was er sprake van een grote verstarring. Tegelijkertijd waren het jaren waarin zich grote veranderingen voordeden: ontzuiling en democratisering, die na de invoering van de Mammoetwet voor ingrijpende veranderingen zorgden in het onderwijs in de geschiedenis van onze literatuur, zoals Hubert Slings onlangs in zijn proefschrift Toekomst voor de Middeleeuwen op een zeer leesbare wijze heeft beschreven. Het elite-onderwijs had plaats gemaakt voor het massa-onderwijs van de scholengemeenschap. Voor de docent was het niet gemakkelijk meer de culturele en religieuze voorkennis van de leerlingen goed in te schatten. Toen ik als beginnend docent in de jaren zeventig in een bijeenkomst van een groep studenten en medewerkers van de Utrechtse vakgroep Middelnederlandse letterkunde mijn beklag deed over het gebrek aan goed lesmateriaal, was dat voor de toenmalige hoogleraar W.P. Gerritsen een belangrijke prikkel om daar wat aan te doen.

Samen met zijn naaste medewerkers heeft Gerritsen zich toen met veel enthousiasme ingezet voor het plan nieuw lesmateriaal te ontwikkelen dat aansloot bij de veranderingen in het onderwijs. Deze inspanning leidde tot een uniek samenwerkingsproject van universitaire medewerkers, studenten en docenten in het voortgezet onderwijs dat halverwege de jaren tachtig uitmondde in de publicatie van Vensters naar vroeger, een uitgave waarin vanuit het perspectief van de vakken op de middelbare school ingegaan werd op de cultuurhistorische context van de Middelnederlandse literatuur.

Voor docenten die zich tot dan toe moesten behelpen met saai vormgegeven schooledities van het Klassiek Letterkundig Pantheon, zoals uitgevers dergelijke reeksen toen nog durfden noemen, was dit Bulkboek, weliswaar op krantenpapier gedrukt maar overvloedig geïllustreerd, een ware verademing. Voor het eerst werden daarin de culturele achtergronden van onze Middelnederlandse canon op een bevattelijke wijze voor middelbare scholieren toegelicht. Geen uitvoerige inleiding over ontstaansgeschiedenis en editietechniek maar voor scholieren interessante ‘praatjes met plaatjes’, een type uitgave zoals Van Oostrom dat later met zijn promovenda Dini Hogenelst in Handgeschreven wereld tot een voorlopig hoogtepunt wist te voeren. Uit de herdruk van het Bulkboek in gebonden vorm bleek hoe groot de behoefte aan dergelijke informatie was.

Toch werd al spoedig duidelijk dat het grote probleem bij het gebruik van Vensters in de les was dat er weinig primaire teksten in stonden. Wie het in de klas wilde gebruiken, moest daarnaast toch een teksteditie (laten) aanschaffen die door het middeleeuwse taalgebruik voor leerlingen moeilijk toegankelijk bleef. Vensters naar vroeger zal door docenten vooral gebruikt zijn bij de voorbereiding op de eigen uiteenzetting in de les. Vrijwel gelijk met Vensters naar vroeger werkte men aan de universiteit van Amsterdam aan een vergelijkbare reeks, simpelweg Literatuur geheten, waarin Herman Pleij een inleiding in de Middelnederlandse letterkunde liet verschijnen die op dezelfde cultuurhistorische con-

[pagina 179]
[p. 179]

textgedachte berustte, maar die aan hetzelfde euvel leed: geen primaire teksten. Enige tijd later begonnen er eindelijk ook vertalingen in modern Nederlands van Middelnederlandse klassiekers te verschijnen, eerst de slechte van Taal & Teken en later de voortreffelijk uitgegeven delen in de reeks Nederlandse Klassieken, met de moderne vertaling naast de middeleeuwse tekst, met een inleiding maar zonder een cultuurhistorische context zoals Vensters naar vroeger en het Amsterdamse Literatuur die boden.

Sinds kort is er dan eindelijk een serie verschenen die voortborduurt op de positieve kanten van beide soorten lesmateriaal. De pas verschenen reeks Tekst in context is zo opgezet dat aan genoemde bezwaren tegen eerdere uitgaven tegemoet is gekomen. Zoals de naam al aangeeft, is in deze opzet niet alleen sprake van context. De Middelnederlandse teksten die tot nu toe verschenen zijn, Karel en Elegast, Reinaert de vos en een bloemlezing uit het werk van Jacob van Maerlant, zijn weliswaar niet in extenso afgedrukt maar vormen wel het leeuwendeel van deze uitgaven.

Het is aan de Leidse hoogleraar F.P. van Oostrom te danken dat deze reeks tot stand is gekomen. Vlak voor hij naar Leiden vertrok, was hij in Utrecht nog even betrokken bij de start van wat het project rondom Vensters naar vroeger werd. In het verlengde daarvan heeft hij in Leiden in de jaren negentig zijn eigen promovendi aangezet tot onderzoek naar de positie van het onderwijs in Middelnederlandse literatuur op de middelbare school en tot het vervaardigen van nieuw lesmateriaal. Het al eerder genoemde proefschrift van Hubert Slings is daarvan het prachtige resultaat. Slings is ook verantwoordelijk voor de eerste twee delen van de reeks Tekst in context. Zijn dissertatie is niet alleen een uiterst boeiende beschrijving van de ontwikkeling van het onderwijs in de Middelnederlandse literatuur in de negentiende en twintigste, maar kan ook gelezen worden als het wetenschappelijk pleidooi voor het ontstaan van Tekst in context. En dat pleidooi was inmiddels nodig geworden. Hoewel de Middelnederlandse literatuur het laatste decennium van de vorige eeuw op een groeiende belangstelling bij een steeds breder lezerspubliek kon rekenen, dreigde het onderwijs erin met de invoering van het studiehuis in het voortgezet onderwijs in de verdrukking te komen. In de Tweede Fase wordt er immers van havo-leerlingen niet meer geëist dat ze historische literatuur lezen. Op de literatuurlijst van vwo-leerlingen hoeven nog maar drie van de twaalf titels op hun lijst uit de periode vóór 1880 afkomstig te zijn. Bovendien kan de docent Nederlands nog maar een derde van zijn lestijd aan literatuur besteden. Daarom werd het hoog tijd voor het hierboven genoemde onderzoek naar de stand van zaken op de school en voor een nieuwe reeks tekstuitgaven die met opzet gericht zijn op het zelfstandig werken zoals dat van de leerling in het studiehuis verlangd wordt.

Voldoet deze reeks nu aan wat de docent in het huidige voortgezet onderwijs ervan verwacht? Het lesmateriaal moet, om bruikbaar te zijn in het studiehuis, zonder veel uitleg toegankelijk zijn, motiveren om ermee te werken en een duidelijke route bevatten waarlangs het einddoel door de leerling op eigen houtje bereikt kan worden. Laat ik beginnen de samenstellers te complimenteren met wat er nu op tafel ligt. Nog niet eerder zijn er tekstuitgaven van middeleeuwse literatuur verschenen die zo duidelijk op het schoolpubliek zijn afgestemd en die zo rijk geïllustreerd en overzichtelijk geordend zijn. Na een korte inleiding volgt meteen de tekst in het Middelnederlands met de vertaling ernaast, vergezeld van blokjes begeleidend commentaar. In de tussenliggende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de achtergronden van voorafgaande passages. In feite borduurt de reeks hiermee voort op een vertrouwd stramien: de klassikale les waarin de docent de oorspronkelijke tekst voorlas, onderbroken door vertaling en toelichting. Een ideale docent dus, maar op papier, want zo mooi zal het in de les nooit gegaan zijn. Of de reeks daarmee beantwoordt aan de doelstellingen van het studiehuis in de schoolpraktijk en aan de doelstellingen van het huidige literatuuronderwijs, zal ik aan het eind van deze bespreking proberen duidelijk te maken.

Ik wil na alle lof eerst nog wat kritische kanttekeningen plaatsen. Tot nu toe zijn er drie uitgaven verschenen. De keuze van de eerste twee ligt voor de hand. Zoals uit een leraren-enquete in Slings' proefschrift blijkt, is Karel ende Elegast de meest geliefde tekst onder docenten, gevolgd door Mariken van Nieumeghen, Beatrijs en Van den vos Reynaerde. Samen met Elckerlijc en Floris ende Blancefloer vormen deze teksten de ‘harde canon’ van de middeleeuwse literatuur op de middelbare school. Reinaert de vos als twee-

[pagina 180]
[p. 180]

de deel is dus nog goed te begrijpen, maar het is me een raadsel waarom de leerlingen in het derde deel met een bonte verzameling verzen van Maerlant geconfronteerd moeten worden, afkomstig uit Alexanders geesten, Der naturen bloeme, Strofische gedichten (nl. Tweede Martijn) en Spiegel Historiael. Het raadsel is gemakkelijk op te lossen voor wie weet dat dit deel is samengesteld door Frits van Oostrom (en Ingrid Biesheuvel), de schrijver van Maerlants wereld. Aan de keuze van deze ‘didactische literatuur’ hebben vermoedelijk meer wetenschappelijke dan eigentijdse didactische overwegingen ten grondslag gelegen.

Elke uitgave bevat zo veel mogelijk de oorspronkelijke tekst, in herspelde vorm. Eerst iets over de hoeveelheid tekst. Dat Van den vos Reynaerde niet compleet is afgedrukt, valt vanwege de omvang te begrijpen. Met behulp van verbindende en samenvattende tekst is de verhaallijn toch zo veel mogelijk intact gelaten. Het begin krijgt de meeste verzen, het einde relatief veel. Daartussen bevat ieder hoofdstukje tegen de duizend verzen. Eén weglating is wat minder gelukkig: bijna halverwege valt niet alleen weg hoe Reinaert zich gedraagt als hij eindelijk voor de koning komt, maar ook dat hij tot de strop wordt veroordeeld. Dat is jammer, want dat is spannend na alles wat er is gebeurd, vooral ook als je leest dat Reinaert behoorlijk nerveus is als hij naar het hof gaat. Toch valt de grote lijn goed te volgen. Waarom Karel ende Elegast niet in extenso is afgedrukt, valt moeilijker te begrijpen: de omvang kan het probleem niet zijn geweest. Er is slechts een klein gedeelte samengevat: het gaat om maar zestig verzen. In de samenvatting hiervan wordt duidelijk gemaakt dat Elegast Karel zijn levensgeschiedenis vertelt, waarover Karel zich al eerder in vergelijkbare bewoordingen heeft uitgelaten. Ik vrees dat dit herhalingsaspect de reden van de samenvatting is. Daarmee is wel de kans gemist de leerlingen de functie van deze herhaling in de opbouw van het verhaal duidelijk te maken. Hiermee wordt nog eens goed duidelijk dat het bijbrengen van (cultuur)historisch besef een belangrijker doelstelling is geweest bij het samenstellen van deze reeks dan bijvoorbeeld het literaire genoegen dat leerlingen kunnen beleven aan een spannende, goed geschreven tekst.

Met de herspelde vorm van de teksten ben ik niet erg gelukkig. In Karel en Elegast staat dat de spelling is aangepast, in Reinaert de vos dat er flink is aangepast. De reden voor dat verschil is me niet duidelijk. Het doel van de herspelling is me in het algemeen niet goed duidelijk. Voor de leerlingen die de Middelnederlandse tekst niet willen lezen (in het studiehuis vast de meeste!), is er de vertaling. Voor de enkeling die wel geïnteresseerd is, is de herspelde tekst nauwelijks begrijpelijker dan wat in de oorspronkelijke tekst stond. Een woord als ‘couver’ blijft in zijn herspelde vorm ‘koever’ net zo onbegrijpelijk voor de gemiddelde leerling als in de oorspronkelijke spelling. De herspelling berust op een oderschatting van de leerlingen die nieuwsgierig zijn naar de oorspronkelijke tekst. Juist zij kunnen - is mijn ervaring - opeens gefascineerd worden door deze eerste stadia van ons geschreven Nederlands, met name door de tekst in het handschrift. Alle drie de uitgaven laten terecht foto's van dergelijke handschriften zien, maar wat daar letterlijk te lezen valt, wordt jammer genoeg niet altijd toegelicht. ‘Een middeleeuws handschrift is voor een ongeoefende moeilijk leesbaar’ staat er bij een fragment van een Karel-handschrift. Een hele troost, maar toelichting op wat er te lezen valt, was wenselijker geweest. In het deeltje Jacob van Maerlant staat op p. 25 wel zo'n onderschrift, maar hier schept het eerder verwarring dan verheldering. Over de glossen in het getoonde handschrift van de Alexandreis wordt gezegd dat ze ‘tussen en onder de Latijnse versregels’ staan. De afbeelding maakt echter duidelijk dat ze tussen en naast de versregels staan, zoals de definitie van glossen in de begrippenlijst achterin zegt: ‘Glossen werden geschreven in de kantlijnen (marges) van een handschrift of tussen de regels door’. Op p. 63 staat een foto van het begin van Wapene Martijn dat door het kleine formaat ervan zelfs voor de geoefende lezer niet meer te lezen is. Ongeoefende maar echt geïnteresseerde leerlingen wordt met dit alles tekort gedaan.

Bij de vertaling in hedendaags Nederlands is de rijmvorm van de oorspronkelijke tekst begrijpelijkerwijs losgelaten, al heeft Willem Wilmink in zijn bewerkingen laten zien dat het rijm geen afbreuk hoeft te doen aan een goede vertaling. In de inleiding van alle drie de delen wordt over de vorm van de oorspronkelijke tekst gezegd: ‘Middelnederlandse verhalen zijn bijna allemaal op rijm (in versvorm) overgeleverd. Ze waren bedoeld om naar te luisteren’. Of daarmee ook duidelijk wordt voor de onwetende leerling dat het rijm als geheugensteuntje gediend kan hebben voor wie in een orale

[pagina 181]
[p. 181]

traditie de tekst uit het hoofd wilde leren, blijft de vraag.

De toelichting bij de tekst is meestal voortreffelijk. Er is dankbaar gebruik gemaakt van wat er de laatste jaren aan onderzoek naar de cultuurhistorische context van onze middeleeuwse literatuur is gedaan. Deze schooluitgaven passen mooi in de recente ontwikkeling van het vak. Vaak worden daarbij de middeleeuwse gegevens gecontrasteerd met eigentijdse of wordt duidelijk gemaakt hoezeer het middeleeuwse erfgoed doorwerkt in onze eigen cultuur. Er is veel moeite gedaan daarvoor ook visuele gegevens te verzamelen: stripplaatjes, etiketten, reclameteksten, enzovoort.

Bij het hanteren van jargon in de toelichtingen hebben de samenstellers zich wijselijk beperkt tot het hoogstnoodzakelijke, hoewel niet duidelijk is waarom in Karel en Elegast en Reinaert de vos begrippen als ‘registrale kunst’ en ‘dedicatie-exemplaar’ worden gebruikt. Waarom zouden de leerlingen dergelijke begrippen zelfs in de begrippenlijst moeten opzoeken (en kennen)? Aan de andere kant zijn er ook wel duidelijke omissies. Zo wordt in Karel en Elegast op p. 21 wel Karels smeekgebed tot God uitgelegd voor leerlingen die geen christelijke cultuur meer in hun bagage hebben, maar wordt niet ingegaan op het antisemitisme in dit gebed waar aan de joden wordt toegeschreven wat de Romeinen deden: ‘Ze staken U met een speer en sloegen U’, terwijl in de Reinaert de vos op p. 58 buiten de tekst om wel aandacht aan middeleeuws antisemitisme wordt besteed en aan het eind zelfs gewezen wordt op de antisemitische bewerking van deze tekst door Robert van Genechten. Voor een ontzuilde generatie zijn dat gemiste kansen. Dan heb ik het nog niet over de problemen die dergelijke verwijzingen naar bijbel en christendom opleveren voor leerlingen van allochtone, niet-christelijke herkomst. Met hen is in deze tekstuitgaven nog helemaal geen rekening gehouden. Hoe zullen dergelijke leerlingen reageren op het verslag van het bezoek van een hedendaags westers toeristenechtpaar aan de jungle van Thailand, in het kader van een hoofdstuk over moderne en middeleeuwse natuurbeschouwing? En hoe op de uiteenzetting over de strijd tussen christenen en mohammedanen in de teksten van Jacob van Maerlant? Op p. 57 en volgende wordt terecht het verhaal van David en Bathseba in zijn context geplaatst voor de allochtone en de ontzuilde leerling van nu, maar dan mogen op die zelfde pagina's ook wel de figuren van Zorobabel en Lucifer toegelicht worden, want zelfs een leerling uit een goed christelijk milieu weet daar tegenwoordig weinig meer mee te beginnen.

Soms schiet de toelichting tekort door een ongelukkige of al te simplistische formulering. In Reinaert de vos wordt ‘in de ban doen’ verklaard als ‘een soort geestelijke doodstraf’. In vraag 39 achterin wordt dan ook nog eens gevraagd dat uit te leggen. Wat is in hemelsnaam een geestelijke doodstraf, laat staan een soort? Op de vraag waarom de Reinaert vaak door dialectsprekers is vertaald, wordt als antwoord de suggestieve vraag gegeven: ‘Voelen ze zich aangetrokken door het feit dat het verhaal op het land, in de vrije natuur speelt?’ Alsof alle dialectsprekers op het platteland wonen en zo veel van de natuur houden...

De illustraties vormen vaak een fraaie toelichting op de tekst. Ik heb er al op gewezen dat niet alleen naar middeleeuwse verluchtingen is gezocht maar ook naar eigentijds materiaal als reclameteksten en striptekeningen. Sommige illustraties waren te verwachten. Dat voor de toelichting op Karels palts in Karel en Elegast gekozen is voor een foto van het Betuwse kasteel De Doornenburg, zal geen toeval zijn. Duinhoven geeft in de inleiding van zijn schooluitgave al een plattegrond van De Doornenburg om de ligging van hoofd- en voorburcht te verduidelijken. Er zijn ook illustraties die soms wat gewild aandoen. Zo laat de verzorger van Reinaert wel erg sterk uitkomen hoe ‘verlicht’ hij wel is door uitgerekend voor de omslag de randversiering uit een Middeleeuws psalmboek te kiezen waarop Reinaert Cuwaert tussen zijn benen neemt om hem ‘capelaan te maken’. En dan wordt op p. 49 natuurlijk ook nog eens de beroemde castratiescène compleet met niets verhullende houtsneden afgedrukt, met op de volgende pagina de toelichting dat die vroeger gecensureerd werd, wat achterin (p. 88 en 89) nog eens herhaald wordt. Echt hinderlijk bij eerste lezing is dat illustraties soms geen onderschrift krijgen omdat ze deel uitmaken van de opdrachten achterin de uitgave. Je vraagt je als lezer dan af wat deze illustraties daar doen. Zo staat op p. 61 in het deel over Jacob van Maerlant een miniatuur van een vis zonder dat duidelijk wordt waarom deze daar staat. Pas achterin bij de opdrachten wordt dat verklaard. Hetzelfde geldt voor de collage van teksten van Reve en Mulisch op p. 50.

[pagina 182]
[p. 182]

Achterin elk deel staan drie soorten vragen en opdrachten voor de leerlingen: om te controleren of ze verhaal en commentaar hebben begrepen, om in de teksten aspecten te ontdekken die niet in de toelichting staan en om een verband te leggen tussen de middeleeuwse teksten, andere teksten uit die tijd en moderne bronnen. Daarmee kunnen de leerlingen voldoen aan wat van hen verwacht wordt bij het lezen van de tekst voor hun verplichte lijst van twaalf literaire werken. Doel van het literatuuronderwijs in het studiehuis is immers dat de leerlingen door het maken van een verdiepingsopdracht hun inzicht in het literaire werk vergroten en hun literaire smaak ontwikkelen. Bij dat laatste gaat het er ook om dat de leerlingen hun eigen beleving van de tekst onder woorden leren brengen en hun oordeel weten te beargumenteren. Als je met dit uitgangspunt naar de opdrachten kijkt, valt op dat deze vooral de vergroting van het inzicht beogen in de tekst als cultuurhistorisch gegeven. Hoe de leerlingen de tekst ervaren hebben en wat hun beargumenteerde oordeel is, komt veel minder aan bod: volgens mijn telling is slechts een klein deel van de opdrachten daaraan gewijd. Alleen in het derde deel is veel ruimte vrij gemaakte voor creatieve opdrachten, maar het is zeer de vraag of deze wel inspelen op de belevingswereld van de leerling. Zo wordt in opdracht 50 van de leerling het volgende verlangd: ‘Kies samen met een klasgenoot een discussieonderwerp en debatteer mondeling in de trant van Jacob en Martijn, of schriftelijk in strofen die paarsgewijs rijmen’. Het zal je maar te doen gegeven worden. Soms zijn opdrachten in dit deel er met de haren bij gesleept: het lijkt me niet eenvoudig om naar aanleiding van Maerlants kijk op de natuur ‘de natuurbeschouwing in het beroemde gedicht van J.C. Bloem, De Dapperstraat’ te analyseren. Er zijn ook opdrachten die elkaar overlappen: 61 en 65 vragen beide naar Adam, Eva en de appel. Toch moet in het voordeel van dit derde deel gezegd worden dat hier in de opdrachten voor het eerst uitvoerig verwezen wordt naar informatie op internet. De bezwaren die een collega-recensent tegen de omvang van de opdrachten had, deel ik niet. Natuurlijk vraagt de beantwoording ervan teveel studielasttijd van de leerling. Maar uit een overvloed kun je kiezen en dat lijkt me nu juist de taak van de docent.

De vraag is hoelang de docent daarbij nog een sturende rol zal hebben. Aan het slot van zijn proefschrift is Slings daar heel gedecideerd over: ‘Als in klaslokaal of studiehuis de vonk van de leraar op leerling niet overslaat, kan er nog zo'n briljante doelstelling worden nagestreefd, nog zulk adequaat lesmateriaal worden vervaardigd, nog zo'n vernuftige werkvorm worden uitgevoerd, het zal zaaien op rotsbodem blijven’. Met dit lesmateriaal kan de docent in ieder geval een goede poging doen. Door de vormgeving ervan, waarbij er voortdurend wordt ‘gezapt’ van tekst naar context, heeft dit materiaal al veel weg van een CD-rom of website waarbij leerlingen zelf kunnen aanklikken wanneer ze toelichting in hypertekst nodig hebben. Dit lesmateriaal sluit nog sterk aan bij de lessituatie waarin de docent bepaalt welke doelstellingen er met het lezen van historische teksten nagestreefd worden en waarbij de tekstuitgave bepaalt wanneer er een toelichting komt. De leerling die in de nabije toekomst hiervoor gebruik maakt van het beeldscherm, zal zelf zijn weg kunnen bepalen. Misschien leest hij Karel ende Elegast dan uitsluitend omdat hij het een boeiend verhaal vindt.

 

Adres van de auteur: Universiteit Utrecht, Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Heidelberglaan 8, nl-3584 cs Utrecht


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • RenĂ© van de Kraats

  • over Hubert Slings

  • over Ingrid Biesheuvel

  • over F.P. van Oostrom

  • over Anoniem Karel ende Elegast

  • over Anoniem Van den vos Reynaerde

  • over Jacob van Maerlant