Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Raam. Jaargang 1968 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Raam. Jaargang 1968
Afbeelding van Raam. Jaargang 1968Toon afbeelding van titelpagina van Raam. Jaargang 1968

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.52 MB)

Scans (11.51 MB)

ebook (4.35 MB)

XML (2.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Raam. Jaargang 1968

(1968)– [tijdschrift] Raam–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

[Literatuurgeschiedenis]

Een nieuwe Elkerlijc
Den Spieghel der Salicheit van Elckerlijc. Ingeleid en van aantekeningen en bijlagen voorzien door R. Vos. (Van alle tijden, 4), Groningen, J.B. Wolters, 1967, 8o, 125 blz., prijs ing. f 4,90.

Na de reeks artikelen die R. Vos, neerlandicus aan de Chr. ‘Jan van Arkel’-h.b.s. te Harderberg, sedert 1965 in verscheidene literatuur-historische periodieken heeft gepubliceerd, waarin hij niet enkel gevestigde standpunten kritisch onderzocht, maar ook originele bijdragen leverde van thematologische en structurele aard, wekt het geen verbazing dat hij een Elckerlijc-editie te verzorgen kreeg in de al jaren qua omvang versteende ‘Van alle tijden’ - reeks van Wolters, waarin overigens voortreffelijke uitgaven van Beatrijs en Vanden Vos Reinaerde zijn bezorgd. Wie zich afvraagt, of er naast de tamelijk recente Elckerlijc-uitgaven van Van der Meulen, Steenbergen en Van Elslander nog een zinvolle plaats was voor deze, zal deze twijfel uit de weg geruimd zien bij lezing van de boeiende inleiding en van de uiterst zorgvuldig en ampel aangebrachte aantekeningen. Ook hij die meent, dat over deze moraliteit wel alles gezegd was, dient van deze uitgave kennis te nemen.

De inleiding is in hoge mate oorspronkelijk. Die originaliteit is een kwaliteit die tevens oorzaak is van tekorten die wij verderop gespecificeerd willen vermelden. Voor deze editie geldt in zekere mate, wat wij tegen Lulofs' Beatrijs hebben ingebracht (Raam 3, 1963, blz. 74-76): er worden zo veel nieuwe visies en nuances voorgedragen, dat de traditionele meningen en standpunten niet of onvoldoende uit de verf komen, - al moet er in dit geval aan worden toegevoegd, dat de zorgvuldig samengestelde bibliografie in dit opzicht heel wat goed maakt.

Vos acht in de titel en de ondertitel van het spel de bedoeling en de inhoud ervan omschreven. Hij meent daarbij, dat het gebruik van het bepaalde lidwoord in de hoofdtitel aangeeft, dat de schrijver geen andere waarheden gekend heeft dan die welke hij in dit spel aan de orde stelt.

Bezwaren maakt hij tegen de gebruikelijke moraliserende en didactische kwalificaties van het spel. Hij is van oordeel dat het spreukmatige karakter van de tekst Elckerlijc tot de gnomische literatuur doet behoren.

Na een korte inhoudsopgave weidt hij uitvoerig uit over het motief van het-rekenschap-afleggen, dat hij een der hoofdzaken van Elckerlijc acht, daarbij citaten van velerlei aard overleggend om zijn beweringen te staven. Niet minder grondig introduceert hij in zijn inleiding het pelgrims-motief; Vos meent, en o.i. terecht, dat in het samengaan van beide motieven op logische wijze de volgorde in het optreden der allegorische toneelfiguren te verklaren valt. Tegen het vermeende allegorische karakter van Elckerlijc maakt Vos eveneens bezwaar, omdat er geen sprake zou zijn van symboliek en er geen abstracties worden gepersonifieerd.

In een uitvoerige analyse, die van groot inlevingsvermogen getuigt, toont Vos aan hoe gefundeerd het optreden der toneelfiguren is, gelet op de waarheden die de auteur zijn toeschouwers wilde voorhouden. Opmerkelijk is zijn interpretatie van de ‘vijf sinnen’ als ‘het geheel der vermogens om waar te nemen’, waarmee hij zich distantieert van de meningen van o.a. Michels, Knuvelder en Kazemier.

Vervolgens ziet Vos in de aanduiding ‘na noene’ (vs. 175) de leeftijd van de Elckerlijc-figuur aangegeven. Met een excursie naar de psychologie van C.G. Jung meent hij zelfs dat in deze fase van het spel de auteur zich identificeert met de titelrol-speler. In het eind van zijn inleiding knoopt hij aan deze opvatting ook nog de dateringskwestie en het probleem van het auteurschap vast.

Kort wordt de bouw van het spel bespro-

[pagina 62]
[p. 62]

ken; Vos onderkent daarin een duidelijke parallellie die zich tot in de details voortzet. Aan de rederijkerskenmerken gaat hij voorbij met de opmerking dat rondeel en trioletten niet toelaten te veronderstellen dat de auteur zich op woordkunst heeft willen toeleggen.

Overzichtelijk schetst hij de problemen rond de prioriteit van Elckerlijc of Everyman. Het bepleite auteurschap van Petrus Dorlandus van Diest wordt door hem van de hand gewezen, mede op grond van de (via de ‘na-noene’-passage) bekend veronderstelde leeftijd van de auteur.

De tekst is met grote zorgvuldigheid uitgegeven. Een fout is wel ‘scat’ in de eerste versregel van de tweede strofe van het terecht beroemde refrein, waar stellig ‘saet’ gelezen dient te worden. De aantekeningen zijn niet alleen van woordverklarende, maar tevens van exegetische en cultuurhistorische aard.

In een viertal bijlagen wordt bewijs- en illustratie-materiaal van het in de inleiding betoogde bijeengebracht. Een lijst van geraadpleegde werken besluit deze, typografische ‘helder’ verzorgde uitgave.

 

Met Vos' toelichting bij titel en ondertitel kan men geredelijk instemmen, minder met de opvatting dat hieruit blijkt dat de auteur geen andere middelen en wegen ter zaliging zag. Er is een hele reeks laatmiddeleeuwse werken te noemen waaruit blijkt dat met de spiegel (met of zonder lidwoord) enkel bedoeld werd de mens een bepaalde behandeling van een theologisch, moreel of maatschappelijk vraagstuk voor te houden. We kunnen hiervoor verwijzen naar de Spiegel der Jongers, het moralistische leerdicht dat door Goetman werd uitgegeven, de Spieghel der Minnen van Hein van Aken, Jan de Weerts Spiegel der Sonden, Thomas van Herenthals Spieghel des kersten levens, de Kerstenspieghel van Dirk Coelde van Munster en vooral De Spieghel der menscheliker behoudenesse uit de kring der devoten. Wie zich in deze ‘spiegel’-literatuur verdiept, bevindt zich al lezend in het asketische milieu van franciskanen, moderne devoten en vroege humanisten, waarin de eschatologische literatuur tot grote bloei kwam, getuigen de vele troost- en sterfboekjes, die doortrokken zijn van de mystieke mentaliteit der late middeleeuwen die tot in de zang- en getijdenboeken der Contra-Reformatie kan worden opgemerkt. Van dit milieu, van deze mentaliteit rept Vos met geen woord. Zo laat hij bij zijn compositorische analyse ook de visie over de mystieke inslag in Elckerlijc onbesproken die Kazemier in 1940 in een belangrijk Nieuwe-Taalgidsartikel heeft neergelegd.

Mij trof nu de merkwaardige overeenkomst van de titel van het spel en van Ruusbroecs tractaat Spieghel der eeuwigher salicheit van 1359, waarin het heilig sacrament het belangrijkste onderwerp is, zoals het een, ook naar de vorm gekwalificeerd, lyrisch culminatiepunt is in het refrein in Elckerlijc: waarin bovendien sprake is van de bekende drieslag van het werkende, inwendige en schouwende leven, over welke drie fasen men de figuren die in Elckerlijc optreden achtereenvolgens zo opmerkelijk eenvoudig kan distribueren. Zo geïnterpreteerd kan men deze moraliteit beschouwen als een specimen van de eucharistische mystiek der lage landen, die nog onvoldoende onderzocht schijnt te zijn.

Het is evenzeer vreemd, dat Vos met geen woord rept van de typisch katholieke opvattingen die het spel propageert; we denken hierbij aan de verdediging van het priesterschap tegen de aantijging van simonie, aan de hoge waardering van de sacramenten, aan de mariale devotie. Liever dan de excursies naar boeddhistische, oudindische en joodse literaturen hadden we, bij de adstructie van het rekenschaps- en pelgrimsmotief, verwijzingen gezien naar bovenbedoelde groeperingen en naar geschriften als Pelgrimagien des menschelijken levens van de minderbroeder Glapion.

[pagina 63]
[p. 63]

Onjuist achten we Vos' bewering dat Elckerlijc niet moraliserend maar gnomisch is; afgezien van het feit dat gnomisch meer zegt over de stijl dan over de bedoeling, blijkt uit vs. 837 (Neemter exempel aan, alle diet hoert ende siet) en de vermaning uit de Na-prologhe (vss. 887-889) de moraliserende strekking.

Niet minder moeilijk valt het ons in te stemmen met de ‘na noene’-theorie. Dat hiermee een leeftijd kan zijn aangeduid willen we, zeker na lezing van Vos' Nieuwe-Taalgidsartikel hierover, wel aannemen. Maar zijn daarop aansluitende opvatting over de identiteit van hoofdfiguur en auteur berust o.i. op psychologisch drijfzand, waardoor ook de kwestie van de datering en het auteursprobleem niet verder tot een oplossing worden gebracht.

Jan H. Cartens

Costers boere-klucht
S. Costers Boere-klucht van Teeuwis de Boer, en men Juffer van Grevelinckhuysen. Met aantekeningen van Dr. F.A. Stoett, opnieuw ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. N.C.H. Wijngaards. Zutphen, W.J. Thieme & Cie, z.j. [= 1967], 8o, 112 blz., met ill., (Klassiek Letterkundig Pantheon 172), prijs ingen. f 5,90.

Het is met de belangstelling voor onze Nederlandse ‘klassieken’ triest gesteld. Buiten de school worden de hoogtepunten uit de middelnederlandse letterkunde niet gelezen of gespeeld, de Elckerlyc uitgezonderd; en Hooft, Bredero en Vondel e.t.q. krijgen slechts een ‘verplichte’ professorale aandacht, zelden zijn ze nog onderwerp van een dissertatie. Vondels Gysbreght schijnt tot een lachertje gedevalueerd te moeten worden.

In 1947 werd er een commissie in het leven geroepen die de verschijning van de verzamelde werken van P.C. Hooft zou voorbereiden; nu, twintig jaar later, is er zegge en schrijve één proeve van bewerking in druk verschenen n.l. die van De Psalmberijmingen. Stapels kopij liggen klaar, bewerkt onder de zeer deskundige leiding van de Amsterdamse hoogleraar Dr. W. Gs Hellinga. Publicatie ervan, die nu niet meer Onderwijs en Wetenschappen, maar Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangaat, wordt telkens om financiële redenen weer uitgesteld. Bovendien vroeg het hoofd van de afdeling letterkunde van laatstgenoemd ministerie, de heer Hubert Michaël, zich bij een interview, wellicht terecht af, wie er met een duizenden verslindende, complete editie van Hooft blij zou zijn.

Gelukkig gaan enkele commissieleden hun studies nu maar op eigen gelegenheid laten verschijnen: Prof. Dr. W.A.P. Smit over Hooft en DIA, Dr. F. Veenstra over Ethiek en Moraal bij Hooft; Dr. H.W. van Tricht, tenslotte, heeft een royale Bloemlezing uit de brieven van P.C. Hooft doen verschijnen als deel 148 in het Klassiek Letterkundig Pantheon.

We schrijven nu 1968. In augustus gaat men herdenken dat Bredero 350 jaar geleden overleed. Er zal een plechtige academische zitting gehouden worden, een standbeeld, vervaardigd door prof. V.P.S. Esser, zal worden onthuld, en... er gaat een nieuwe editie van Bredero's werk verschijnen onder hoofdredactie van Prof. Dr. G. Stuiveling, die hieraan al enkele jaren met zes filologen doende is. Ook de Amsterdamse uitgevers Athenaeum - Polak en Van Gennep hebben een nieuwe Bredero-uitgave aangekondigd, verzorgd door L. van Kammen.

Het werd ook wel tijd, dat er iets aan het klucht- en blijspel van onze zeventiende eeuw werd gedaan. Alleen van Hoofts Warenar en van Bredero's Klucht van de Koe en Spaanse Brabander zijn recente tekstuitgaven beschikbaar. Van Huigens' Trijntje Cornelisdr. bestaat een tamelijk recente, maar zeer wetenschappelijke en

[pagina 64]
[p. 64]

derhalve nogal prijzige editie.

Er zijn natuurlijk verscheidene omstandigheden die het uitgeven van kluchten uit die tijd tot een delicate aangelegenheid maken. Allereerst is er het bezwaar dat deze spelen door hun taal lastig te lezen zijn. Men moet verbazend goed op de hoogte zijn van dialekt en volkstaal uit onze gouden eeuw, alsmede van de historische folklore, wil men de ‘ondergrondse’ toespelingen, de ‘terzijdes’ en vaak meer gesuggereerde dan uitgesproken geestigheden kunnen genieten. De middelbare school is van deze teksten geen gretige afnemer doordat verscheidene kluchtige passages vaak een plat, niet zelden obsceen karakter hebben. Bovendien ligt de dramatische ‘plot’ in deze spelen voor de smaak van deze tijd dikwijls te veel in de feiten en gebeurtenissen alleen.

Taalmoeilijkheden, een triviale inhoud, een externe handelingsstructuur, - we vinden ze alle drie in de bovenaangeduide klucht van Coster, maar gelukkig is dat voor Dr. Wijngaards geen belemmering geweest om een nieuwe uitgave te bezorgen. De oude, van Stoett, dateerde van 1935.

De stof voor zijn spel ontleende Coster goeddeels aan een middelnederlands volksliedje; daarin ook vond hij de stock die uitgangspunt werd bij het concipiëren van zijn kluchtspel: ‘'t Krom hout brandt zo wel als het recht, als het bij 't vuur kan komen’, - en dit dan in erotische zin geïnterpreteerd. Niet alleen het schrijven op een ‘regel’ herinnert aan de rederijkerij, want traditionalist is Coster ook bij het aanwenden van standaardtypen; tot uitbeelding van karakters komt hij niet. Van een zekere psychologische verantwoording van de handeling, zoals in Hoofts Warenar, bespeurt men in Teeuwis de Boer vrijwel niets. Ook in de bouw (en de benaming) van zijn spel is Coster overgangsfiguur tussen laat-middeleeuws esbattement en het 17de eeuwse kluchtspel. In de titel immers is sprake van een klucht, maar het spel heeft de formele kenmerken van een blijspel. Met zijn vijf bedrijven en de eenheid van handeling staat het tegenover de veel meer episodisch gelede zestiende-eeuwse klucht.

Aan dit literair-historische aspect is Dr. Wijngaards, in zijn aandacht voor de handelingsstructuur van het spel, o.i. te snel voorbij gegaan. Op blz. 11 van zijn Inleiding spreekt hij de mening uit, dat Coster de inhoud van het derde en vierde bedrijf erbij heeft bedacht om de overgeleverde liedtekst voor het toneel bruikbaar te maken. Zou men deze uitbreiding echter niet beter kunnen verklaren uit Costers voorkeur voor de klassieke toneelopvattingen (vgl. blz. 7, voetnoot 2) waarvoor hij o.a. de Eglentier verliet en de Nederduytsche Academie stichtte, uit welke voorkeur zijn uitbreiding tot het ‘klassieke’ aantal van 5 bedrijven vanzelfsprekend voortvloeit? De figuur van Coster en zijn zeer importante organisatorische activiteiten komen in de inleiding trouwens in het geheel te weinig naar voren. Zou de bewering wel houdbaar zijn dat deze Amsterdamse arts-dramaturg de literatuur liet liggen om een reprimande van de stadsoverheid (Inl. blz. 7)? Is de veronderstelling te stoutmoedig dat zijn zwijgen na ca 1622 toe te schrijven valt aan het langzaam in hem gerijpte besef dat de renaissancistische toneeltheorieën en de Hollands-Brabantse volkse dramatische tradities moeilijk te verzoenen waren? Schaamde hij zich mogelijk ervoor, voor de ogen van de ‘oude kameristen’, voor de romantische richting, in de praktijk ongelijk te moeten demonstreren? In die richting wijst m.i. bovenbedoelde uitbreiding en het feit dat hij, aanhanger van de klassieke climax, de ontknoping toch weer in het laatste bedrijf moest laten vallen.

In de bibliografie mist men de uitvoerige en belangwekkende bespreking die J.H.W. Unger in de Ned. Spectator van 1883 over Kollewijns Coster-studie publiceerde.

 

Jan H. Cartens


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De spyeghel der salicheyt van Elckerlijc

  • over Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen


auteurs

  • Jan Cartens