Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92) (1999-2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)
Afbeelding van Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)Toon afbeelding van titelpagina van Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.49 MB)

Scans (103.32 MB)

ebook (7.34 MB)

XML (1.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)

(1999-2000)– [tijdschrift] Raster–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

[Gedichten]

H.H. Ter Balkt
Hoe nooit de weg te vinden naar de boerderij met de bijna tamme uil en de door het dak gegroeide boom

De eerste manier om er niet te komen is om er niet heen te gaan. Dat is het eerste en het beste voorschrift. Een Winchester jachtpatroon met onontbrand kruit ligt daar op de uitkijk, wees gewaarschuwd.

Ga niet op pad. Slingerwegen zullen je wurgen en de waterput houdt zijn regens gereed; King Oliver's Creole Jazz Band zal niet voor je spelen, zelfs niet ‘I Played It Just Too Bad’, wanneer je aankomt. Maar je komt daar niet aan.

Buiten openingstijd zal de Stratemakerstoren eropuit trekken en je inlijven als een oud ambacht.

Bedenk je. Ga wandelen met Timoer Leng of snijd een reep van de zee af.

Is het dan wel bij de hoge hakhoutwal, met de verborgen schuilplaatsen voor onderduikers? Ja; daar waar ook wagensporen schuilen, ouder dan onontcijferde kleitabletten. Eerder leest het wagenspoor hun schrift dan dat jij de uil ziet en de boom door het dak.

Is het een steenuil of een bosuil? (De waterput is een klikspaan.)

Is het het huis waar het uiltje op het hoofdkussen slaapt, en overdag in de hoge kastanjeboom?

Lichtenberg stapt al zijn huis uit om een ezelsspreekwoord van je te maken en een geldwolf.

Je komt er pas op het uur dat de houtrook voor eik speelt, dat is nooit. De uil en de geurige kruidentuin en de bewoners van dat huis en de hakhoutwal met de verstopplaatsen, pas op... Soms lijkt het er wel op of er achter of onder de horizon een zwarte kachel staat - zoals bij Bilderdijk - die angst kookt en de geur dicht uitspreidt over het land.

Het ei een weinig anders gespikkeld en de kraai wordt een zwaan.

Maar zomin als de zandweg straatweg is en de waterput stadhouder Willem de Vijfde, het klavertjevier een wilg, de bezembinder notabel en het bezembindersdorp New York, zomin zal op jouw netvlies de door het dak gegroeide boom verschijnen, het uiltje en de kruidentuin.

De slaap van Olle waakt over de uil.

De dag en de nacht en het diepliggend wagenspoor behoeden dat huis en wie er wonen.

[pagina 85]
[p. 85]

Albert Goldbarth
De wetenschappen zingen een slaapliedje

 
De natuurkunde zegt: ga slapen. Uiteraard
 
ben je moe. Op zilveren schoenen
 
is iedere atoom in jou de shimmy aan het dansen
 
non-stop vanaf de mitose tot nu toe.
 
Hou op met je voeten te tikken. Ook zonder jou
 
zullen zij binnenin zichzelf dansen. Ga slapen.
 
 
 
De geologie zegt: het komt wel goed. Duim
 
na duim schenkt Amerika zich langzaam
 
aan de oceaan. Ga slapen. Laat het duister
 
langs je flanken spoelen. Geef het duister een duim.
 
Je bent niet alleen. Vroeger waren alle continenten
 
één lichaam. Je bent niet alleen. Ga slapen.
 
 
 
De astronomie zegt: de zon zal morgen schijnen
 
De zoölogie zegt: op regenboogvissen en lenige gazellen
 
De psychologie zegt: maar eerst moet het nacht worden, dus
 
De biologie zegt: alle lichaamsklokken in de hele stad vallen stil
 
en
 
De geschiedenis zegt: hier zijn de dekens, op en over elkaar, laag na laag.
vertaling: k. michel
[pagina 86]
[p. 86]

James Tate
Slaaprecept

 
brei de muggen aan elkaar
 
onder je pyjama
 
laat een vreemde aan je voet zuigen
 
tast in je binnenste
 
en haal een kaars tevoorschijn
 
grijp de reusachtige garnaal stevig vast
 
 
 
hol de trap af
 
binnen in een viooltje
 
eet je door beide deuren heen
 
gooi het bloed uit de hangmat
 
ontkurk het hoofd van een pop
 
en smoor de roos die daar in zit
 
 
 
als je bij het glaciale meer aankomt
 
wikkel jezelf dan in gaas
 
en slik vervolgens je beide handen in
 
 
 
het omgekeerde werkt soms ook
 
om te ontwaken
vertaling: k. michel
[pagina 87]
[p. 87]

Willem van Toorn
Hester 's ochtends

 
Hee, Hester, hoi, alles eetbaar vandaag.
 
Je lacht ervan met scheve nieuwe tanden.
 
De dag een dis gedekt om jou te ontvangen,
 
zon in de dauwdruppels, gras, groot gewaai
 
in boomtoppen, hapklaar feestmaal
 
voor alle honger in meisjes van twee jaar.
 
 
 
Net wakker ben je en dat roep je ook:
 
hee, wakker. En je proeft een groen
 
van gretige gewassen op je tong
 
en zoete witte wolkjes die je oog
 
omlaag verlangt als luchtige slagroom.
 
En overal waar je kijkt speciaal voor jou
 
in grote teugen drinkbaar tintelend blauw.
 
 
 
Eetbaar de wereld. Maar denk om de pit
 
die ze in bijna alles hebben gestopt,
 
de boeven. Rond of spits, gekarteld, bot
 
en soms messcherp als scherven in je strot.
 
(Over de wespen spreek ik dan nog niet.)
 
Breek alles open, kijk wat erin zit.
 
 
 
Test vooral mensen goed voordat je eet.
 
Zout je haplusten liever op tot later
 
als ze te snel zinken in dagelijks water.
 
En als ze drijven is er ook wat mis,
 
geloof ik. Het is maar dat je het weet.
 
 
 
Grootvadertje mompelt zorg in het gedicht.
 
Jij laat je languit vallen in het licht.
[pagina 88]
[p. 88]

Jan Baeke
Waar de kamer ophoudt, maar de kamer begint

 
Onverklaarbare geluiden lokken de omwonenden naar het huis.
 
Door het raam is de boeg zichtbaar.
 
Binnen rijst het schip tot aan de gestucte plafonds.
 
Matrozen hangen over de reling en fluiten
 
naar hen die zij niet zien.
 
Het schip kan daar niet zijn.
 
Het schip kan daar niet zijn.
 
(Herhalen om dit duidelijk te maken)
 
 
 
Je opent een kast om iemand in te bewaren en zie
 
vele mensen dringen zich naar voren
 
om door jou bewaard te worden.
 
Het gaat niet.
 
Jij schrijft de hele nacht, timmert nieuwe kasten, nummert ze
 
maar het duurt te lang.
 
Niemand heeft die tijd, omdat de maan, de dood, de liefde in het echt
 
ons ook ter wille willen zijn.
 
(Maak dit inzichtelijk, op natuurlijke wijze, biddend)
 
 
 
Ik liep naar huis, maar door de droom van de lezer
 
kwam ik niet ver.
 
Ik begon opnieuw en dat keer op keer, zo lang
 
tot ik het huis vergeten was.
 
De lezer kan zijn droom niet helpen
 
al is die van aarde en papier.
 
Het lopen bleef bij mij, om alles waar te maken.
 
(Niet vergeten om de lezer ik te noemen)
 
 
 
Het vorige kan niet tippen aan het vuur dat brandt
 
zodra de maan wordt aangestoken
 
om je te waarschuwen voor kleine zieke dieren
 
waar je zomaar bovenop gaat staan.
 
(Altijd laaiend vuur gebruiken)
 
 
 
Is er een zeker doel bereikt
 
neem dit erbij
[pagina 89]
[p. 89]
 
een verwijzing naar het verleden, dan weer naar de regen of de afwas
 
nu eens naar de regen of de afwas, dan weer naar het verleden.
 
(Vraag wat anders jouw vergissingen waarmaakt, vooral de mijne als
 
het nut van deze vraag zich hierin zou mengen)
 
 
 
Ik lees alles nog een keer en geloof hem
 
de dichter die het niet gelukt is
 
mij in hem te veranderen.
[pagina 90]
[p. 90]

Charles Simic
Het raadsel oplossen

 
De wolk is een clou. De bries.
 
Twee verdacht uitziende iepen.
 
 
 
Wiens clous. Mijn clous,
 
Al mijn listige clous,
 
Mijn hele rits voorboden,
 
Het wordt tijd dit raadsel op te lossen.
 
 
 
Clou gaat zitten. Voorbode slaat
 
Zijn vleugels uit. Ze laten
 
De ene hand verbeuren
 
Wat de andere verdient.

*

 
Ik heb een vete met mijn levenslijn.
 
Ik neem kennis van haar tweesprongen
 
En greppels. Ik reis gekruisigd.
 
 
 
Ik los op met mijn oren.
 
De oren horen wat er niet is.
 
Ik los op met mijn ogen.
 
De ogen zien wat iedereen ziet.

*

 
Rond, rond
 
Zodat het gemakkelijk wegrolt,
 
Lachend wegrolt,
 
Terwijl het zijn huid afwerpt, zijn poppekleren.
 
 
 
Wit, zodat het slinks kan schuilen
 
In al deze sneeuw,
 
En ik denk dat het verdwaald is,
 
Dat het nooit bestaan heeft.
 
 
[pagina 91]
[p. 91]
 
Zwaar, zodat ik zijn gewicht
 
Voel op mijn schouders,
 
Mijn rug die doorbuigt,
 
Mijn voet die aarzelt.

*

 
Wat is het dat zich onder mijn neus
 
Bevond en niet meer is?
 
Is het naar huis gegaan?
 
Is het zijn oude liefde tegengekomen?
 
 
 
Ik hoor de leegte waar het heenging.
 
Ik heb de vogelsporen gezien
 
In mijn hand. Ik voel zijn afwezigheid.
 
Zonder hem wil ik nauwelijks leven.
 
 
 
Morgen zal het hier zijn,
 
Vermomd, moeilijk te herkennen.
 
Ik houd zijn bot.
 
Ik houd zijn geschilferde kom.

*

 
We nemen afscheid,
 
Mijn meest dierbare clou en ik.
 
Twee vraagtekens.
 
Twee ezelsoren.
 
 
 
Rond een raadsel
 
Dat geen antwoord kent,
 
Bouwden we ons nest
 
Van stro en lucifers.
 
Snel viel de nacht.
 
 
 
In mijn lege fles
 
Bouwde ik een vuurtoren
 
Waar alle anderen
 
Schepen maakten.
vertaling: peter nijmeijer
[pagina 92]
[p. 92]

Hans Magnus Enzensberger
Agenda

 
Belastingconsulent bellen, en aan het werk.
 
Piekeren over de foto van een vrouw
 
die zich van kant heeft gemaakt.
 
Opzoeken wanneer het woord Feindbild
 
voor het eerst is opgedoken.
 
Na de donder de luchtbellen bekijken
 
die de wolkbreuk op het wegdek blaast,
 
en de natte lucht drinken.
 
Ook roken, zonder geluid televisiekijken.
 
Zich afvragen waar de sexuele kriebels
 
midden in een saaie bijeenkomst vandaan komen.
 
Zeven minuten lang aan Algerije denken.
 
Ongeremd als een twaalfjarige vloeken
 
over een afgebroken vingernagel.
 
Terugdenken aan een bepaalde avond,
 
eenentwintig jaar geleden, in juni,
 
een zwarte pianist speelde cha cha cha
 
en iemand huilde van woede.
 
Niet vergeten tandpasta te kopen.
 
Gissen waarom eπi = - 1;
 
waarom God de mensen nooit
 
met rust laat, omgekeerd evenmin.
 
Lampen in de keuken vervangen.
 
De levenloze, natte, verfomfaaide kraai
 
met lange vingers van het balkon af halen.
 
Naar de wolken kijken, de wolken.
 
Slapen ook, slapen.
[pagina 93]
[p. 93]

Hans Magnus Enzensberger
Grenzen van het voorstellingsvermogen

 
Teveel verlangd dat je begrijpt
 
wat het getal 9 tot de 17de macht tot de 17de macht betekent,
 
dat je weet hoe de ander eraan toe is
 
wanneer hij tandpijn heeft,
 
dat je aan de slachtoffers van de aardbeving denkt,
 
wanneer je Nununu
 
bij je vriendin in bed ligt
 
en verder helemaal niks.
 
Analfabeet van de armoede,
 
zolang je geld hebt,
 
en als arme sloeber
 
heb je geen flauw benul van de zware zorgen
 
van miljardairs. Eeuwige autochtoon,
 
verbannen in je eigen nest,
 
kun je niet meepraten.
 
Beste eerste persoon enkelvoud,
 
jij toonbeeld van fantasieloosheid -
 
probeer je voor te stellen
 
hoe jij de virus smaakt
 
die zich in je longen nestelt,
 
hoe de kat je ziet
 
of een of andere God.
 
Stel je voor, onooglijke kiezel,
 
hoe je in het water zinkt
 
en boven jou sluit zich
 
de spiegel van de wereld
 
spoorloos en glad.
 
Maar dat kun je niet.
vertaling: jacq vogelaar
[pagina 94]
[p. 94]

Wim Hofman
Romance
Een scenario

 
Aan alles komt een begin,
 
En dit is het begin van de reis.
 
Een haven met kranen en loodsen.
 
Aan de kade een zwart schip
 
Zwarte rook uit de pijp.
 
Kisten en koffers op de kade.
 
 
 
Dan het laden van de kisten en koffers.
 
Het tellen van de kisten.
 
Het tellen van de koffers.
 
Het tellen van de dragers.
 
Het tellen van het geld.
 
Het betalen van de dragers.
 
De munt die rinkelend over de stenen rolt.
 
Het geruzie van de dragers
 
Overgaand in gekrijs van meeuwen.
 
 
 
Het weghalen van de loopplank.
 
Het zwaaien.
 
Als de schroef gaat draaien
 
Loopt een trilling door het hele schip.
 
Het herhaaldelijk blazen van het schip.
 
Het losgooien van de laatste meertros.
 
Het langzaam wijken van de kade.
 
De krokodillentranen.
 
De echte tranen.
 
De kade met mensen
 
Die zwaaien en zwaaien.
 
Het heftige terugzwaaien.
 
De mensen die stipjes worden,
 
Komma's voor nog te vormen bijzinnen.
 
 
 
Het verdwijnen van de kust, de vislijmfabriek,
 
De pier, de duintjes in de verte.
 
De roodwitte vuurtoren.
 
 
 
Het Javaans teakhouten dek, de gelakte railing,
[pagina 95]
[p. 95]
 
De ligstoelen met zonnescherm,
 
De gelijkenis van de uitgeklapte stoelen
 
Met liggende mensen is frappant.
 
 
 
De vrouw,
 
Slank, misschien dertig.
 
Gestreepte zomerjurk, hier en daar
 
Wat geborduurde tule, izabel.
 
Hoed in dezelfde kleur.
 
Chique hoed met linten.
 
Linten die wapperen in de wind.
 
 
 
De hoed met linten die afwaait.
 
De hoed met linten die in zee verdwijnt
 
En aan een eigen reis begint.
 
De blauwe zee.
 
De hoed een klein stipje.
 
De blauwe lucht
 
De oneindig blauwe lucht.
 
De withete zon.
 
We vergeten de hoed.
 
 
 
Want daar komt:
 
De Grote Liefde,
 
In wit uniform
 
Met ten minste twee gouden strepen.
 
De zon in het wiskyglas.
 
De Davidoff.
 
Het maken van een ommetje
 
Eerst hand in hand
 
Dan arm in arm
 
Schouder aan schouder.
 
Langs de sloepen,
 
naar het kampanjedek.
 
De Davidoff die in zee verdwijnt.
 
Het kijken naar de zee.
 
Naar de steeds langere streep kielzog,
 
Waarop het citeren van regels
 
Zeer oude Chinese poëzie volgt.
 
Haar stijgende bewondering
 
Het geloof in de liefde
 
Is als het schijnsel van de maan.
[pagina 96]
[p. 96]
 
De maan in het wiskyglas
 
Met de smeltende ijsblokjes.
 
Het woord liefde dat haar streelt.
 
De hand die haar rug streelt.
 
Haar warme wangen.
 
Een eerste kus, niet de laatste.
 
Kus op kus
 
Mond op mond.
 
 
 
De nacht in de hut.
 
Ronde maan door rond patrijspoortje.
 
De dansende jurk aan het haakje.
 
Van heel dichtbij een doorzichtig
 
Kamizooltje met aan de bovenkant
 
Een randje van kant, spaghettibandjes.
 
In spaarzaam licht een vrouwenborst:
 
Dit is uitgerekend het moment
 
Waarop de vragen komen.
 
 
 
En de antwoorden.
 
De vrouw staat oog in oog met de man.
 
Daarop krijgen wij meteen
 
De korte tik van het breken van het wiskyglas.
 
Symbool voor het breken met de man.
 
 
 
Man weg.
 
Maan weg.
 
Nacht.
 
De nacht is nog nooit zo donker geweest.
 
Gesnik. Aan alles komt een eind.
 
Aan het gesnik, aan de nacht.
 
Volgende ochtend:
 
Het schrijven van
 
De brief.
 
De lucht grijs en roze.
 
 
 
Lieve A.
 
Ik zit op een schip,
 
De reis begon zo goed.
 
En er was een man
 
Hij noemde mij de allerallerliefste
 
Dat kan best zijn, ik had zo mijn twijfels.
[pagina 97]
[p. 97]
 
Hij had al een vrouw, dat dacht ik wel,
 
Waar hij niet zo van hield,
 
Altijd hetzelfde liedje.
 
En nog een, wie weet waar,
 
In Sjanghai, China, Singapore.
 
Hoe ik me voel?
 
Ik voel me als een
 
 
 
Diepe zucht van de vrouw.
 
 
 
Het afbreken van de brief.
 
Tranen op de wang,
 
Tranen op de brief.
 
Het uitlopen van de letters.
 
Het langzame
 
Half en half verfrommelen van de brief.
 
Het verdwijnen van de half-en-halfverffommelde brief:
 
De wind neemt hem mee.
 
Het door de lucht vliegen van de brief.
 
 
 
En dan als slot:
 
De zee
 
Niets dan de zee.
 
Of eventueel in de verte op zee
 
Een schip met een rookpluimpje uit de pijp.
[pagina 98]
[p. 98]

K. Michel
Naamgedichten van de cree indianen

In het noordoosten van de deelstaat Manitoba in Canada wonen de Swampy Cree indianen. De jonge antropoloog en schrijver Howard Norman bracht in het begin van de jaren zeventig geruime tijd bij hen door om hun leefwijze te bestuderen. Hij leerde hun taal en hij verzamelde hun verhalen en gedichten. Een selektie daarvan werd door hem in het Engels vertaald en in twee bundels uitgegeven. In The wishing bone cycle (1982) staat een reeks gedichten waarin telkens de naam van een persoon wordt verklaard meestal door middel van een kort maar krachtige ontstaansgeschiedenis. De gedichten zijn antwoorden op de vraag ‘Waarom heet hij zo en hoe kwam dat?’

In zijn inleiding bij de gedichten schrijft Norman dat de namen van allerlei plaatsen daar in het landschap betekenisvolle namen dragen op een wijze die vergelijkbaar is met de namen van de mensen. ‘Noordoostelijk van Lake Winnipeg is er een bepaald stuk langs de rivier, die Echoënde rivier heet, waar de bomen tot vlak bij de rotsige oevers reiken en zo een akoestische corridor vormen. Je kunt er je stem enorm goed laten echoën. De Cree noemen die plek Mwoakoopawmikotuskwi, oftewel “Fuut Wind Strot” vanwege de griezelige geluidstrillingen die daar tussen rotsen, water, lucht en bomen ontstaan. En in de buurt van Split Lake is een plek die Achewitahotoowuk wordt genoemd, oftwel “hun hoorns verstrengeld”, vanwege een groepje bomen waarvan de bovenste takken met elkaar vervlochten zijn. Van een afstand gezien lijken het grote verstrengelde geweien. Het hele landschap is in feite een orale landkaart want de specifieke plaatsnamen behoren bij aankomst hardop te worden uitgesproken. Op die manier breng je tot leven wat daar gebeurde en wat nog steeds gebeurt. Als je op een plek aankomt en daar op een aandachtige manier verblijft dan zie je waar de naam vandaan komt. “Plek met vele soorten weer”, “Plek waar otters naar links glijden”, en zo meer.’

De naamsverklaringen werden aan Howard Norman verteld door Samuel Makidemewabe, een van de stamoudsten van de Cree. Gedurende zijn leven woonde hij op verschillende plaatsen in het Noorden van Manitoba en een van zijn taken binnen de Cree-gemeenschap was het bewaren, in verhalen, van de ontstaansgeschiedenissen van de namen die de mensen hadden verworven. Makidemewabe was niet bij alle gebeurtenissen persoonlijk aanwezig, maar toch wel vaak, en anders had hij zijn informatie uit de eerste hand. De titels van de volgende gedichten zijn de namen die worden verklaard. ‘Het uitspreken van de naam is het beginnen van het verhaal.’

[pagina 99]
[p. 99]

Howard Norman
Liet dingen drogen

 
Een taak die zij had was het drogen van vis
 
met rook of in de zon,
 
en ze deed dat goed. Een deel van haar naam
 
kwam daar vandaan.
 
 
 
Op sommige dagen kon je haar zien
 
staan in het water en ook daar dingen
 
om te drogen zien vinden. Sprinkhanen
 
en libellen die de wind in het meer blies.
 
 
 
Of die zelf het water in vlogen
 
omdat ze wolken en hoge takken
 
in het water weerspiegeld zagen
 
en dachten omhoog te vliegen
 
de lucht in!
 
 
 
Zij pakte ze op en hield ze
 
in haar hand of legde ze
 
op een steen in de zon.
 
Om zo hun vleugels te drogen.
 
 
 
Zij droogde ook haar eigen natte huid
 
soms met een libelle
 
op elke knie.
 
 
 
Alle drie opdrogend in de zon.
 
 
 
Een deel van haar naam
 
kwam daar vandaan.
[pagina 100]
[p. 100]

Howard Norman
Knopenleggend geboren

 
Toen hij naar buiten kwam, de wereld in,
 
zat de navelstreng
 
gedraaid om zijn tenen.
 
Dat hij al zo vroeg knopen legde
 
daar maakten wij ons geen zorgen over.
 
We knoopten haar los.
 
 
 
Later hoorde hij het verhaal
 
van zijn geboorte.
 
Het zette hem aan om weer knopen te gaan leggen.
 
Hij bond de dingen rond zijn huis vast,
 
strak, alsof alles weg zou kunnen drijven
 
op een rivier.
 
 
 
Die rivier kwam voort
 
uit een droom die hij had.
 
 
 
Huisdingen werden vastgebonden
 
's nachts. Overhemden, andere kleren ook,
 
en een ketel. Al die dingen
 
werden aan zijn voeten gebonden
 
zodat ze niet zouden wegdrijven
 
op de rivier die hij droomde.
 
Als je bij hem binnenliep
 
kon je dit zien.
 
 
 
Misschien verdween de droom.
 
omdat het te ongemakkelijk werd
 
om met de vastgebonden overhemden te slapen.
 
En met een ketel.
 
 
 
Nadat de droom verdween,
 
stopte hij met het vastbinden van dingen,
 
behalve die ene nacht dat hij
 
een klein vuur vastknoopte.
 
Strak vast, een klein takkenvuur!
 
Het vuur maakte zich los op zijn eigen manier.
[pagina 101]
[p. 101]

Howard Norman
Recht naar beneden regen

 
Lang dachten we dat deze jongen
 
alleen hield van dingen die recht
 
naar beneden vielen. Niets anders
 
leek hem iets te kunnen schelen.
 
 
 
Wij waren bezorgd dat hij alleen dingen
 
kon horen die recht naar beneden vielen!
 
 
 
Wij zagen hoe hij buiten stond
 
in de regen. Later, zo werd verteld
 
goot hij een klein vijvertje van regenwater
 
in het oor van zijn vrouw
 
terwijl zij sliep. En boog zich voorover
 
om ernaar te luisteren.
 
 
 
Ik herinner mij dat hij het meest gelukkig was
 
als hij praatte over allerlei soorten regen.
 
 
 
De soort die van reigervleugels valt
 
als ze opvliegen uit een meer. Ik weet
 
dat hij ook een beetje van die reigerregen
 
wilde voor het oor van zijn vrouw.
 
 
 
In de lente trok hij erop uit om te kijken hoe
 
jonge meisjes wilde uien onder hun ogen wreven
 
tot de tranen kwamen.
 
Ook voor die regen kende hij een naam.
 
 
 
Droeve uienregen.
 
 
 
Die regen viel ook recht
 
van hun gezichten naar beneden
 
en hij zag het.
[pagina 102]
[p. 102]

Howard Norman
Grotere oren

 
Zij had grote oren en dit leek haar
 
te bevallen. Zelfs die keer dat een man met haar oren spotte
 
en zei dat het vleermuizen waren
 
koos zij ervoor dat te geloven! Zij zei tegen hem, ‘Ja,
 
je hebt gelijk. Het zijn vleermuizen!
 
Ik ben blij dat jij me dat bent komen vertellen.
 
En ik zal ze naar je huis sturen
 
deze nacht nog om te luisteren
 
en te fladderen boven je gezicht!’
 
 
 
Het was snel afgelopen
 
met zijn grappenmakerij.
 
 
 
Ook hield zij ervan naar grote geluiden te luisteren
 
met die grote oren.
 
Misschien dat die twee dingen
 
verband hielden.
 
Voor er onweer losbarstte zat ze meestal aan de oever
 
van een meer, zelfs nadat het begon te regenen,
 
en luisterde naar de donder.
 
Soms schreeuwde ze
 
hem toe, ‘Harder, ik kan je bijna niet horen!’
 
Ook al had de rest van ons
 
de handen over de oren terwijl we
 
in onze huizen schuilden.
 
 
 
Luisterend met onze kleinere oren.
[pagina 103]
[p. 103]

Howard Norman
Kraaienwenkbrauwen

 
Als je goed genoeg keek zaten er kraaien
 
in de wenkbrauwen die woonden
 
op zijn voorhoofd. Dikke kraaienwenkbrauwen, ja,
 
en als die jongen gaapte
 
stegen die kraaien op
 
en daalden weer over zijn ogen neer.
 
 
 
Als hij moe begon te worden, begon
 
te geeuwen, werden die kraaien klaar wakker.
 
 
 
Dit gebeurde ook als hij hard lachte.
 
Op een keer werden er komische verhalen verteld,
 
het ene na het andere. Die jongen moest lachen,
 
lachen bij ieder verhaal. De kraaien stegen op
 
en daalden neer op zijn voorhoofd
 
de hele tijd. Hoe harder hij ging lachen
 
hoe hoger de kraaien stegen.
 
We werden bang dat ze zouden wegvliegen.
 
Dus smeerden we esdoornhars
 
op die wenkbrauwkraaien
 
om hun pootjes vast
 
aan de grond te houden.
[pagina 104]
[p. 104]

Howard Norman
Sloeg het water

 
Dit meisje kende de geluiden van het meer goed,
 
het slaan van de beverstaarten
 
en het geraas van bomen
 
die door de bevers
 
in het water vielen.
 
Je kon haar voetsporen vaak zien leiden
 
naar het meer en soms kon je zien
 
hoe zij door een rietstengel erin luisterde.
 
Zij moet op die manier
 
ook andere watergeluiden hebben gehoord.
 
Maar dat heb ik nooit gevraagd.
 
 
 
Ik vroeg haar daar niet naar, nee,
 
maar op een keer zag ik haar op het water slaan
 
met haar hand
 
en lachen. Later keek ik naar haar tanden
 
op zoek naar schorssnippers!
 
Toen moesten we beide lachen.
 
 
 
Ik geloof overigens niet
 
dat zij ooit aan een boom knaagde.
 
 
 
Ik heb het nooit gevraagd.
[pagina 105]
[p. 105]

Howard Norman
Die eekhoorns hoorde

 
Hij stopte altijd in het midden
 
van een gesprek als hij
 
eekhoorns hoorde.
 
 
 
En, hij wist onder welke boom te wachten
 
op eekhoorns. Zelfs als hij erop uit trok
 
in het donker wist hij
 
vóórdat de eekhoorns daar waren
 
welke boom luidruchtig zou worden.
 
 
 
Ik herinner me dit altijd hardop
 
ook voor andere mensen: Hij stopte met roeien
 
in het midden van een visrijk meer
 
om te luisteren. Kalm. Hij zei dan niets,
 
knaagde alleen met zijn tanden
 
op zijn knokkels
 
om mij te tonen dat hij een eekhoorn hoorde.
 
 
 
Ik wist dat hij wenste dat zijn knokkels
 
walnoten waren.
 
 
 
Zo ver op het meer kon ik het water
 
duidelijk van de peddels horen druppen
 
maar eekhoorngeluiden, nee!
 
 
 
Maar iedere keer dat dit gebeurde
 
zag ik in zijn gezicht een eekhoorn opduiken.
[pagina 106]
[p. 106]

Howard Norman
Boom oude vrouw

 
Zij stond dicht bij een boom en rimpelde
 
haar gezicht, sterk,
 
dit was haar boomschorsgezicht.
 
Het voelde ook als schors aan als je je vingers
 
er over liet gaan.
 
 
 
Boom oude vrouw,
 
zelfs toen ze jong was.
 
 
 
Daarna werd haar gezicht weer gladgetrokken
 
tot dat van een jong meisje. Op een keer,
 
na het trekken van haar boomschorsgezicht zei zij
 
‘Ik was een boom en ik zag een specht
 
die het op mijn hoofd had gemunt! Daarom
 
trok ik mijn gezicht zo snel glad.’
 
 
 
We speurden de bomen af naar die specht
 
maar hij was er niet. Dus richtten we onze ogen
 
weer op haar. Zij was ook verdwenen!
 
We vonden haar in een meer. Zij hield zich vast
 
aan een paar oeverrietstengels
 
terwijl haar benen achter haar dreven.
 
Zij keek naar ons op met het gerimpelde gezicht
 
van een kikker! Daar waren we zeker van!
 
Toen trok zij haar gezicht weer glad,
 
en zei, ‘De grootste schildpad van de wereld
 
zwom op mij af omdat hij mij voor een kikker aanzag!
 
Daarom trok ik mijn gezicht
 
zo snel glad!’
 
 
 
We speurden niet eens
 
naar die schildpad.
[pagina 107]
[p. 107]
 
Maar wij hielden onze ogen gericht op haar
 
toen zij ging zitten
 
bij een oude man, de oudste
 
van het dorp.
 
Zij ging naast hem zitten.
 
 
 
Hun gezichten waren vlak bij elkaar
 
en het hare begon weer
 
helemaal te verrimpelen.
vertaling: k. michel

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.H. ter Balkt

  • Willem van Toorn

  • Jan Baeke

  • Charles Simic

  • Hans Magnus Enzensberger

  • K. Michel

  • Wim Hofman

  • Albert Goldbarth

  • James Tate

  • Howard Norman


vertalers

  • K. Michel

  • Peter Nijmeijer

  • Jacq Firmin Vogelaar