Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Revisor. Jaargang 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Revisor. Jaargang 1
Afbeelding van De Revisor. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Revisor. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Revisor. Jaargang 1

(1974)– [tijdschrift] Revisor, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 36]
[p. 36]

[Boekbesprekingen]



illustratie

Sonnet

Er schijnt een sonnettenrage aan de gang te zijn: je hoort het van iedereen. Maar als dat zo is, dan is het toch een ander soort rage dan, wie herinnert ze zich niet, de rages van 1600,1900 en 1940: dáár een aantal grote dichters (met in hun kielzog een heleboel epigonen), die sonnetten smeedden in de grote traditie; hier een klein aantal bescheiden talenten, wier gedichten soms alleen maar sonnet heten.

Men zou kunnen tegenwerpen, dat een dichter meestal pas op gevorderde leeftijd groot geacht wordt, zodat er zich onder mijn bescheiden talenten misschien toch nog wel toekomstige grote dichters schuilhouden. Verder krijg ik misschien te horen, dat de grote traditie juist bepaald wordt door wat de grote dichters door de eeuwen hebben gedaan, hoever ze ook afweken van de toen gangbare regels; dat zij het juist zijn die de normen gesteld hebben en nog stellen, en dat de gedachte dat het nu voor eens en voor al vaststaat aan welke kenmerken een gedicht moet voldoen om een sonnet te zijn leidt tot star academisme, en een inbreuk betekent op de natuurlijke gang van zaken.

Wat onze toekomstdromen betreft: het zou al mooi zijn als wij met onze rage een beetje in de schaduw zouden kunnen staan van Achterberg, die de jaren '50 en '60, de slapste tijd voor het sonnet sinds '80, heel wat rijker heeft gemaakt dan de jaren '70 zijn of beloven te worden, ook al probeert iedere uitgeverij, hoe klein ook, beslag te leggen op een sonnettendichter, ook al gaat pc's redactie tot 1980 door iedere titel van ieder gedicht in sonnet te veranderen.

Met dit laatste zijn we ongedwongen teruggekomen op de andere tegenwerping: dat de grenzen van het genre niet vast behoren te staan. Welnu, het woord sonnet zou uiteraard overbodig worden wanneer we de grenzen van het genre zo ruim zouden nemen als pc's redactie wel van ons lijkt te willen; alleen al uit utiliteitsoverwegingen zouden we er goed aan doen het begrip sonnet op een meer traditionele manier te bezigen, waarbij we, ter vermijding van verstarring, zouden kunnen afspreken dat we sonnetten die niet aan alle eisen van het genre voldoen met evenveel goede wil lezen als die van Petrarca.

 

Voor het ene sonnet is meer goede wil nodig dan voor het andere. Heel veel bijvoorbeeld voor de sonnetten uit Waar nooit gemaaid wordt van Kees Winkler. De naam van de bundel is trouwens al een voorteken van een mentaliteit die in strijd is met het traditionele sonnettenmaken. Wat dat betreft is er in de bundel ook weinig verschil tussen de sonnetten en de andere gedichten: alles is even toon-, kleur-, zoute- en pointeloos; en dat ligt niet alleen aan de inhoud, maar ook aan het ritme, dat òf teveel, òf helemaal niet op een metrum berust, en aan de interpunctie, die erg spaarzaam is, maar toch niet zó, dat de nadrukkelijke onnadrukkelijkheid van het weglaten van de punt aan het eind van de zin onopgemerkt blijft.

De sonnetten, waarvan er sommige rijmen en andere onregelmatig assoneren of acconsoneren, hebben behalve de strofenbouw niets formeels met het traditionele sonnet gemeen; inhoudelijk trouwens ook niet, want van een tegenstelling tussen octaaf en sextet (die je bij een sonnet zozeer verwacht, dat je hem ziet voor hij er is) is hier niets te merken - uitvloeisel misschien van het feit dat er eigenlijk niets staat wat een tegenstelling zou kunnen zijn tot wat dan ook.

 

De tweede bundel die ik voor me heb liggen bevat niet alleen meer sonnetten dan Waar nooit gemaaid wordt, maar er wordt ook aan een groter aantal eisen van de traditie voldaan. De bundel heet Liefdes-, klaag- en politieke liederen, is in één omslag genaaid met Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin (die uit zgn. vrije verzen bestaat) en is geschreven door Tymen Trolsky. Tussen de titels van de twee bundels bestaan, naast de in het oog lopende overeenkomst in lengte en puberachtigheid, enkele subtiele verschillen, die overeenkomen met de verschillen tussen Trolsky's sonnetten en Trolsky's vrije verzen: de eerste zijn

[pagina 37]
[p. 37]

nuchterder, althans iets minder hysterisch dan de laatste; ook zijn de sonnetten minder van humor verstoken, al is het een humor van de slappe lach:

Als jij weg bent
I
 
Als jij naar school bent en ik in m'n boeken
 
zit te koekeloeren, dan moet ik voortdurend vloeken
 
om de herrie en 't huilen in de hoek:
 
daar wenen de theedoek en 't pakje kroepoek.
 
 
 
Want iedereen mist jou. Naast 't vaatje zout
 
staan 't flesje stout, de havermout en de strijkbout
 
droef te jammeren en te jeremiëren; de schuimspaan
 
pinkt ontdaan uit elk oog 'n traan.
 
 
 
En naast ons hompje brood staat weer die klotebotervloot
 
aanstellerig te schreeuwen: ‘Help, ik ga dood!’
 
 
 
En tot ieders verbazing komt plotseling 't tafellaken
 
vol te zitten met wel duizend gillende winkelhaken.
 
 
 
En zowaar, 't scheelde niet veel of de paneermeel, 't vaat-
 
je nootmuskaat en 't scheerapparaat kregen 't ook te kwaad.

Ik wil maar zeggen, je moet eigenlijk om te beginnen al de slappe lach hebben, dan zorgt het gedicht wel, dat hij je niet vergaat; echt aardig zijn eigenlijk alleen de schuimspaan (met in elk oog een traan) en het tafellaken (met duizend winkelhaken) - de rest is aanlengsel, net als het pendant op de bladzij ertegenover, dat de gedragingen der dingen weergeeft ‘Als jij weer thuis bent’. We hadden afgesproken dat ik niet zou beweren dat de klassieke vorm- en inhoudsschema's alleenzaligmakend waren, maar wanneer Trolsky in dit sonnet enige dialectiek had aangebracht, al of niet gepaard aan een van de gebruikelijke rijmschema's, die octaaf en sextet ook formeel tegenover elkaar plaatsen, dan was er misschien wel iets van ‘Als jij weg bent I’, terechtgekomen. Het formele alleen is niet genoeg: daarvan geeft de bundel ons voldoende voorbeelden. De aardigste strofe komt zelfs uit een sonnet waar formeel helemaal niets van deugt (maar ja, die andere strofen!):

 
Ik had mij vermomd als lucifer,
 
en liep op m'n houten voeten
 
naar de asbak om daar tussen peukjes en as
 
naar jouw beentjes en borstjes te wroeten.

De 74 sonnetten Fietsen op de Mont Ventoux van Jan Kal voldoen allemaal aan de formele eisen, zelfs aan de strengste - allemaal behalve een aantal, dat aan zulke strenge eisen voldoet, dat andere eisen er wel aan moeten geloven.

Arcadia revisited
 
er leefde eens in liefelijke tijden
 
een herderinnetje, vlak bij een kaap.
 
zij hield een kudde en van ieder schaap,
 
en woonde in een hutje op de heide.
 
 
 
's nachts kon zij van haar dieren moeilijk scheiden,
 
hen tellend in haar geest; maar na een gaap
 
viel zij glimlachend in een diepe slaap.
 
het was een rustig leven dat ze leidde.
 
 
 
maar op een dag zag haar een herdersknaap.
 
eerst zei hij niets, maar na wat keelgeschraap:
 
‘meisje, wil jij de vrouw zijn aan mijn zijde?’
 
 
 
er kwam een heel lief kindje voor hen beiden;
 
en aan zijn voetjes kreeg die kleine aap
 
twee schapenwollen sokjes, handgebreide.

Het bovenstaande sonnet is gebouwd op maar twee rijmklanken; tegen de eis dat octaaf en sextet verschillende rijmklanken moeten hebben wordt hier dus gezondigd. Het gevolg is natuurlijk, dat de volta - die, bij wijze van uitzondering, inhoudelijk wel degelijk aanwezig is - niet de gebruikelijke nadruk krijgt. Een pluspunt is, dat er een welgeslaagd effect van goedkope rijmelarij mee wordt verkregen. Goedkope rijmen - dat wil zeggen, rijmen die zo voor de hand liggen, dat je ze in een gedicht niet verwacht - komen in deze bundel in overvloed voor; en omdat een versregel in een sonnet nu een maal met het laatste woord begonnen wordt, is het misschien wel voor een deel aan deze rijmen toe te schrijven, dat de hele bundel een naïeve indruk maakt, opzettelijk naïef (zoals in het bovenstaande gedicht) - of echt naïef, zoals in de vele gedichten over verboden liefde, maagdelijke zuiverheid, sportprestaties, Schlagermuziek, of over de politiek van de dag.

Echt naïef? Nu ja, niet van a tot z:

Antoinette
 
ik zag haar staan zoals een smetteloze,
 
met gouden haar en in het wit gekleed,
 
en schrok van dingen die ik niet vergeet;
 
veel goeds dacht ik en heel veel uit den boze.
 
 
 
denken aan haar was wat me liggen deed
 
op bed, waar ik mijn ziel heb nageplozen
 
en met het kussen lag te minnekozen,
 
welke verloren tijd mij dan weer speet.
 
 
 
tussen de uren zag ik haar, pas twaalf.
 
nooit vroeg ik buiten schoolverband om weerzien
 
met die mij had gezuiverd en behekst,
[pagina 38]
[p. 38]
 
maar dacht wat na ons leven op een Swaalf
 
Natuursteen-grafsteen, ik was toen al veertien,
 
als onze data staan zou en als tekst.

Maar een andere keer weer wel:

 
Marina, de omstandigheden dwingen
 
me om de blik naar binnen toe te slaan,
 
en zonder hoop op jou tref ik mij aan
 
alleen met de uiteindelijke dingen.
 
 
 
met jou wilde ik door het leven gaan,
 
dat was de drijfveer van mijn handelingen,
 
maar, voor zover ik er in door kan dringen,
 
heb ik het ook geheel voor jou gedaan.
 
 
 
zolang wij nog via een spiegel zien,
 
in raadselen, en niet van aangezicht
 
tot aangezicht, kennen wij onvolkomen.
 
 
 
maar eens ken ik je helemaal, Marien,
 
en kom ik zelf ten volle aan het licht.
 
de liefde zal niet worden weggenomen.

Het bijbelcitaat in dit laatste gedicht - één uit een reeks van negen, die de guillotine van de chronologische ordening in tweeën heeft gehakt - is hier dan ook niet quasi-vroom aangewend, zoals in enkele andere sonnetten, waar God voornamelijk wordt aangeroepen om het vereiste aantal regels te vervullen. Nee, in dit gedicht en in de andere gedichten over Marina is alles menens; in de donkere spiegel zie je alles in ernstig en eenvoudig zwart (Marina's ouders) en wit (Marina zelf); zó ernstig en zó eenvoudig is het, dat de lezer als het ware een kind wordt, en alle mogelijke psychologische en verstechnische raffinement vergeet.

Met verstechnisch raffinement bedoel ik natuurlijk geen moeilijke rijmschema's - rederijkerij is juist naïef - maar zinvol geplaatste enjambementen, zinsaccenten die, voor de extra nadruk en tegen een al te Vader Cats-achtige dreun, tegen de metrische accenten ingaan, rijmverdoezeling ter vermijding van teveel klinkklank (in een sonnet met 2 × 4 dezelfde rijmen niet overbodig), afwisseling van lange en korte zinnen en bijzinnen, alles in overeenstemming met de inhoud, en speciaal met de tegenstelling tussen octaaf en sextet. Bij Jan Kal is van deze dingen niet veel te merken, en dat is misschien geen wonder bij een sonnettendichter die bij het bestijgen van de Mont Ventoux alleen aan Tommy Simpson als voorganger denkt, en niet aan Petrarca.

En toch is deze sympathieke naïef - ondertussen heb ik er wel spijt van over naïveteit begonnen te zijn - toch is deze aandoenlijke zondagsdichter de grootste dichter van onze sonnettenrage? Ja, maar wel een beetje bij gebrek aan beter - zo ongeveer als Grandma Moses (er wil mij echt geen ander voorbeeld te binnen schieten) de grootste schilder van Amerika is.

 

Samenvatting van het bovenstaande: lees Winkler en Trolsky maar niet; lees van Kal in elk geval blz. 7, 9,12,14, 16 t/m 19, 23, 26, 28, 32, 33, 37, 40, 44, 50, 62 t/m 67.

 

Kees Winkler, Waar nooit gemaaid wordt, uitg. Thomas Rap, f 7,90. Tymen Trolsky, Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin, uitg. De Bezige Bij, f 7,50.

Jan Kal, Fietsen op de Mont Ventoux, uitg. Peter Loeb, f 8,50.

 

Jan Kuijper



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin. Gevolgd door Liefdes-, klaag- en politieke liederen. Aliesjes poëziebundel I en II

  • over Fietsen op de Mont-Ventoux


auteurs

  • Jan Kuijper

  • over Kees Winkler