Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Revisor. Jaargang 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Revisor. Jaargang 1
Afbeelding van De Revisor. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Revisor. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Revisor. Jaargang 1

(1974)– [tijdschrift] Revisor, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Ludwig Wittgenstein
Tractatus Logico-Philosophicus
Vertaald en van een nawoord en aantekeningen voorzien door W.F. Hermans

Wittgenstein's Tractatus, vertaald en van een nawoord en aantekeningen voorzien door W.F. Hermans, zal voorjaar 1975 bij uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep verschijnen.
Hierbij afgedrukt zijn het voorwoord van Wittgenstein, een fragment uit het begin van het boek, het nawoord van de vertaler en diens aantekeningen voor zover zij betrekking hebben op het fragment.

Voorwoord

Dit boek zal misschien alleen iemand begrijpen, die de gedachten welke erin uitgedrukt zijn - of toch soortgelijke gedachten - zelf al eens gedacht heeft. - Het is dus geen leerboek. - Het zou zijn doel hebben bereikt, als het iemand die het met begrip leest, genoegen deed.

Het boek behandelt de filosofische vraagstukken en toont - zoals ik denk - dat de probleemstelling van deze vraagstukken op misverstand inzake de logica van onze taal berust. De hele zin van het boek zou ongeveer in deze woorden kunnen worden uitgedrukt: Wat gezegd kan worden kan duidelijk worden gezegd; en waarover men niet spreken kan, daarover dient men te zwijgen.

Het boek wil het denken dus begrenzen, of veeleer - niet het denken, maar de uitdrukking van de gedachten: want om het denken te begrenzen, zouden we de beide kanten van deze grens moeten kunnen denken (we zouden dus moeten kunnen denken, wat niet kan worden gedacht.)

De grens zal dus alleen in de taal getrokken kunnen worden en wat over de grens ligt, zal doodeenvoudig onzin zijn.

In hoeverre mijn streven met dat van andere filosofen samenvalt, wil ik niet beoordelen. Ja, wat ik hier geschreven heb, pretendeert in onderdelen geenszins nieuw te zijn en daarom geef ik ook geen bronnen aan, omdat het me onverschillig is, of wat ik gedacht heb, voor mij al door een ander is gedacht.

Alleen wil ik dit vermelden, dat ik een groot deel van de opwekking tot mijn gedachten aan de grootse werken van Frege en de studies van mijn vriend de heer Bertrand Russell heb te

illustratie

danken.

Als dit boek enige waarde heeft, dan is die van tweeërlei aard. Ten eerste dat er gedachten in uitgedrukt zijn en deze waarde zal des te groter zijn, naarmate de gedachten beter zijn uitgedrukt. Hoe meer de spijker op de kop geslagen is. - Ik besef hier wel verre bij het mogelijke ten achter gebleven te zijn. Eenvoudig hierom, omdat mijn kracht de taak te verrichten te klein is. - Mogen anderen komen en het beter doen.

Daarentegen schijnt me de waarheid van de hier medegedeelde gedachten onaantastbaar en definitief. Ik ben dus van mening de problemen in wezen voorgoed te hebben opgelost. En als ik me hierin niet vergis, dan bestaat nu de waarde van dit geschrift ten tweede hierin, dat het toont hoe weinig er eigenlijk is verricht door deze problemen op te lossen.

 

Wenen, 1918

L.W.

[pagina 10]
[p. 10]

Tractatus 1-2.225

1Ga naar voetnoot* De wereld is alles, wat het geval is.
 
1.1 De wereld is het geheel van de feiten, niet van de dingen.
 
1.11 De wereld wordt door de feiten gedefinieerd en daardoor dat het alle feiten zijn.
 
1.12 Immers, het geheel van de feiten bepaalt wat het geval is en ook wat allemaal niet het geval is.
 
1.13 De feiten in de logische ruimte zijn de wereld.
 
1.2 De wereld valt in feiten uiteen.
 
1.12 Iets kan het geval zijn of niet het geval zijn en de rest kan hetzelfde blijven.
 
2 Wat het geval is, het feit, is het bestaan van connecties.
 
2.01 De connectie is een verbinding van voorwerpen. (Zaken, dingen.)
 
2.011 Het is aan het ding inherent dat het deel kan hebben aan een connectie.
 
2.012 In de logica is niets toevallig: als het ding in een connectie voorkomen kan, moet de mogelijkheid van de connectie al in het ding voorondersteld zijn.
 
2.0121 Het zou als het ware een toeval schijnen, als het ding, dat op zichzelf alleen zou kunnen bestaan, naderhand in een toestand zou passen.
Als de dingen in connecties kunnen voorkomen, moet dit al in ze besloten liggen.
(Iets dat logisch is, kan niet alleen-maar-mogelijk zijn.
De logica gaat over iedere mogelijkheid en alle mogelijkheden zijn feiten van de logica.)
Zoals we ons ruimtelijke voorwerpen niet buiten de ruimte, dingen die met tijd te maken hebben niet buiten de tijd kunnen denken, zo kunnen we ons geen voorwerp buiten de mogelijkheid van zijn verbinding met andere voorwerpen denken.
Als ik me het voorwerp in het verband van de connectie denken kan, dan kan ik het niet buiten de mogelijkheid van dit verband denken.
 
2.0122 Het ding is zelfstandig, voor zover het in alle mogelijke connecties kan voorkomen, maar deze vorm van zelfstandigheid is een vorm van de samenhang met de connectie, een vorm van onzelfstandigheid. (Het is onmogelijk, dat woorden op twee verschillende manieren optreden, alleen en in de volzin.)
 
2.0123 Als ik het voorwerp ken, ken ik ook alle manieren waarop het mogelijkerwijs in connecties kan voorkomen.
(Elke mogelijkheid moet in de aard van het voorwerp liggen.)
Er kan niet achteraf een nieuwe mogelijkheid gevonden worden.
2.01231 Om een voorwerp te kennen hoef ik weliswaar niet zijn externe - maar ik moet wel al zijn interne eigenschappen kennen.
 
2.0124 Als alle voorwerpen gegeven zijn, dan zijn daarmee ook alle mogelijke connecties gegeven.
 
2.013 Ieder ding bevindt zich als het ware in een ruimte van mogelijke connecties. Deze ruimte kan ik mij leeg denken, maar niet het ding zonder de ruimte.
 
2.0131 Het ruimtelijke voorwerp moet in de oneindige ruimte liggen. (Het punt van de ruimte is een argumentplaats.) De vlek in het gezichtsveld hoeft weliswaar niet rood te zijn, maar een kleur moet zij hebben: zij heeft zogezegd de kleurenruimte om zich heen. De toon moet een hoogte hebben, het voorwerp van de tastzin een hardheid enz.
 
2.014 De voorwerpen hebben de mogelijkheid deel uit te maken van alle toestanden.
 
2.0141 De mogelijkheid deel uit te maken van connecties is de vorm van het voorwerp.
 
2.02 Het voorwerp is enkelvoudig.
 
2.0201 Iedere uitspraak over complexen kan worden ontleed in een uitspraak over hun bestanddelen en in volzinnen die de complexen volledig beschrijven.
 
2.021 De voorwerpen vormen de substantie van de wereld. Daarom kunnen ze niet samengesteld zijn.
 
2.0211 Als de wereld geen substantie had, dan zou of een volzin zinvol is ervan afhangen of een andere volzin waar was.
 
2.0212 Het zou dan onmogelijk zijn een beeld van de wereld (waar of onwaar) te ontwerpen.
 
2.022 Het is duidelijk dat ook een van de werkelijke wereld nog zo verschillend gedachte wereld Iets - een vorm - met de werkelijke gemeen moet hebben.
 
2.023 Deze vaste vorm is het nu juist die uit de voorwerpen bestaat.
 
2.0321 De substantie van de wereld kan slechts een vorm en geen materiële eigenschappen bepalen. Want deze worden pas door de volzinnen beschreven - pas door de configuratie van de voorwerpen gevormd.
 
2.0232 Tussen haakjes: De voorwerpen zijn kleurloos.
 
2.0233 Twee voorwerpen met dezelfde logische vorm zijn - afgezien van hun externe eigenschappen - alleen daardoor verschillend van elkaar, dat ze verschillend zijn.

[pagina 11]
[p. 11]

2.02331 Of een ding heeft eigenschappen die geen ander ding heeft, dan is het mogelijk het zonder meer door een beschrijving van de andere te onderscheiden; of, er bestaan verscheidene dingen, die allemaal dezelfde eigenschappen hebben en dan is het onmogelijk van al die dingen er een aan te wijzen.
Want, als het ding zich door niets onderscheidt kan ik het niet onderscheiden, want anders is het immers onderscheiden.
 
2.024 De substantie is dat, wat onafhankelijk van wat het geval is, bestaat.
 
2.025 Zij is vorm en inhoud.
 
2.0251 Ruimte, tijd en kleur (kleurigheid) zijn vormen van de voorwerpen.
 
2.026 Alleen als er voorwerpen bestaan, kan er een vaste vorm van de wereld zijn.
 
2.027 Het vaste, het bestaande en het voorwerp zijn een.
 
2.0271 Het voorwerp is het vaste, bestaande; de configuratie is het wisselende, onbestendige.
 
2.0272 De configuratie van de voorwerpen vormt de connectie.
 
2.03 In de connectie hangen de voorwerpen samen, als de schakels van een ketting.
 
2.031 In de connectie verhouden de voorwerpen zich op een zekere manier tot elkaar.
 
2.032 De manier, waarop de voorwerpen in de connectie met elkaar samenhangen, is de structuur van de connectie.
 
2.033 De vorm is de mogelijkheid van de structuur.
 
2.034 De structuur van het feit, bestaat uit de structuren van de connecties.
 
2.04 De totaliteit van de bestaande connecties is de wereld.
 
2.05 De totaliteit van de bestaande connecties bepaalt ook welke connecties niet bestaan.
 
2.06 Het bestaan en niet bestaan van connecties is de werkelijkheid.
(Het bestaan van connecties noemen we ook een positief feit, het niet bestaan een negatief feit.)
 
2.061 De connecties zijn onafhankelijk van elkaar.
 
2.062 Uit het bestaan of niet bestaan van een connectie kan niet tot het bestaan of niet bestaan van een andere connectie worden besloten.
 
2.063 De totale werkelijkheid is de wereld.
 
2.1 Wij maken ons beelden van de feiten.
 
2.11 Het beeld verbeeldt de toestand in de logische ruimte, het bestaan en niet bestaan van connecties.
 
2.12 Het beeld is een model van de werkelijkheid.
 
2.13 Met de voorwerpen stemmen in het beeld de elementen van het beeld overeen.
 
2.131 De elementen van het beeld vertegenwoordigen de voorwerpen in het beeld.
 
2.14 Het beeld bestaat hierin, dat zijn elementen zich op een zekere manier tot elkaar verhouden.
 
2.141 Het beeld is een feit.
 
2.15 Dat de elementen van het beeld zich op een zekere manier tot elkaar verhouden, stelt voor dat de zaken zich zo tot elkaar verhouden.
Deze samenhang van de elementen van het beeld moge zijn structuur worden genoemd en de mogelijkheid van deze samenhang zijn afbeeldingsvorm.
 
2.151 De afbeeldingsvorm is de mogelijkheid dat de dingen zich zo tot elkaar verhouden als de elementen van het beeld.
 
2.1511 Zo is het beeld met de werkelijkheid verbonden; het reikt tot haar.
 
2.1512 Het is als een maatstaf die de werkelijkheid wordt aangelegd.
 
2.15121 Alleen de uiterste punten van de verdeelstrepen beroeren het te meten voorwerp.
 
2.1513 Zo opgevat hoort dus de afbeeldende betrekking die het tot een beeld maakt ook nog tot het beeld.
 
2.1514 De afbeeldende betrekking bestaat uit de correlatie van de beeldelementen en de dingen.
 
2.1515 Deze correlaties zijn als het ware de tentakels van de beeldelementen, waarmee het beeld de werkelijkheid beroert.
 
2.16 Het feit moet om een beeld te zijn, iets met het afgebeelde gemeen hebben.
 
2.161 Beeld en wat afgebeeld wordt moeten iets identieks hebben, anders zou het ene niet het beeld van het andere kunnen zijn.
 
2.17 Wat het beeld met de werkelijkheid gemeen moet hebben om deze op haar manier - goed of fout - te kunnen afbeelden, is zijn afbeeldingsvorm.
 
2.171 Het beeld kan iedere werkelijkheid afbeelden waarmee het formele overeenkomst heeft.
Het ruimtelijke beeld alles wat ruimtelijk is, het gekleurde alles wat gekleurd is, enz.
 
2.172 Maar het beeld kan zijn afbeeldingsvorm niet afbeelden; deze toont het.

[pagina 12]
[p. 12]

2.173 Het beeld stelt zijn object van buitenaf voor (zijn standpunt is zijn voorstellingsvorm), daarom geeft het beeld een goede of foute voorstelling van zijn object.
 
2.174 Maar het beeld kan zich niet buiten zijn voorstellingsvorm plaatsen.
 
2.18 Wat ieder beeld, hoe ook gevormd, met de werkelijkheid gemeen hebben moet, om haar te kunnen afbeelden zonder meer - goed of fout - is de logische vorm, dat is, de vorm van de werkelijkheid.
 
2.181 Als de afbeeldingsvorm de logische vorm is, dan heet het beeld het logische beeld.
 
2.182 Ieder beeld is ook een logisch beeld. (Daarentegen is b.v. niet ieder beeld een ruimtelijk beeld.)
 
2.19 Het logische beeld kan de wereld afbeelden.
 
2.2 Het beeld heeft met het afgebeelde de logische vorm van de afbeelding gemeen.
 
2.201 Het beeld beeldt de werkelijkheid af, doordat het 't mogelijke bestaan en niet-bestaan van connecties poneert.
 
2.202 Het beeld geeft een voorstelling van een mogelijke toestand in de logische ruimte.
 
2.203 Het beeld bevat de mogelijkheid van de toestand die het voorstelt.
 
2.21 Het beeld stemt met de werkelijkheid overeen of niet; het is juist of onjuist, waar of onwaar.
 
2.22 Het beeld stelt voor, wat het voorstelt, door de vorm van de afbeelding en onverschillig of het waar dan wel onwaar is.
 
2.221 Wat het beeld voorstelt is de zin van het beeld.
 
2.222 In het al dan niet overeenstemmen van zijn zin met de werkelijkheid is de waarheid of onwaarheid van het beeld gelegen.
 
2.223 Om te onderkennen of het beeld waar of onwaar is, moeten we het met de werkelijkheid vergelijken.
 
2.224 Aan het beeld alleen is niet te zien of het waar of vals is.
 
2.225 Een a priori waar beeld bestaat niet.

Nawoord van W.F. Hermans

Deze Nederlandse vertaling van Wittgenstein's Tractatus Logico-Philosophicus is misschien niet alleen van betekenis voor lezers die noch Duits, noch Engels kunnen lezen.

 

Voor mijzelf is de grootste bekoring van het vertalen geweest, dat ik, gedwongen in mijn moedertaal een tekst op te schrijven die gelijkwaardig was aan het Duitse oorspronkelijk, in een veel nauwer contact kwam met een boek dat ik toch al vijfentwintig jaar geleden voor het eerst las.

 

Schrijver Dezes, auteur van Het Evangelie van O. Dapper Dapper, heeft, geloof ik, geen hoge dunk van het vertalen, dat in Nederland zo veelvuldig beoefend wordt.

‘Vertalen!’ zo meent hij, ‘Grootste liefhebberij van ons kleine volkje aan de grauwe Noordzee, dat met opoffering van al zijn krachten verhindert te laten blijken hoeveel hoofdbrekens het kost al die vertalingen te maken. Nijver vertaalt het en vertolkt het. Het vertolkt de muziek van buitenlandse componisten met binnenlandse subsidie en hoopt beroemd te worden met het vertalen van buitenlandse beroemdheden.’

Zo geredeneerd zou alleen hij die binnen een bepaald taalgebied al beroemd is, zich kunnen veroorloven een buitenlandse beroemdheid te vertalen in de taal van dat gebied, zonder de verdenking op zich te laden ernaar te streven op die manier beroemd te worden.

Als de vertaalde filosoof zelf geen gunstiger mening had bezeten over het vertalen, zou ik het misschien niet hebben aangedurfd, noch ook een zekere mate van vertolking eraan toe te voegen. Maar Wittgenstein schreef zelf: ‘Het vertalen van de ene taal in de andere is een wiskundige opgave en het vertalen van een lyrisch gedicht b.v. in een vreemde taal is volledig analoog aan een wiskundig probleem. Want men kan wel het probleem stellen ‘Hoe is deze grap (b.v.) door een grap in een andere taal te vertalen?’ d.w.z. te vervangen; en het probleem kan ook opgelost worden; maar een methode, een systeem om tot de oplossing te komen, was er niet.’ (Zettel, 698).

 

Wittgenstein s Tractatus is geen boek dat met een bepaalde vrijheid vertaald of in een andere taal herschapen kan worden, zoals met talloze andere boeken mogelijk schijnt te zijn.

De eerste (Engelse) vertaling die er ooit van verschenen is, heeft men - uitzonderlijke gebeurtenis - onmiddellijk al vergezeld doen gaan van de oorspronkelijke tekst.

Twee geleerden van grote faam hebben deze vertaling vervaardigd en geen moeite is hun teveel geweest, zoals blijkt uit de correspondentie die er over twijfelgevallen en vraagpunten met de auteur zelf gevoerd is (zie o.m. L. Wittgenstein, Letters to C.K. Ogden).

Desondanks moeten zij en ook waarschijnlijk Wittgenstein zelf de oorspronkelijke Duitse lezing als de enige gezaghebbende zijn blijven beschouwen, min of meer zoals ook de Koran

[pagina 13]
[p. 13]

slechts in het Arabisch gezag heeft en vertalingen van de Koran alleen als commentaren worden beschouwd, door de gelovigen.

Het zegt iets over de kracht die de Tractatus uitstraalt, dat de lezers ervan door grote onrust worden bevangen, als ze niet precies weten wat de schrijver hier of daar kan hebben bedoeld. Daaruit valt ook te verklaren, dat er zoveel over geschreven is en dat er nog voortdurend nieuwe commentaren verschijnen, die menigmaal met elkaar in tegenspraak zijn.

Anno 1922 is het maken van een Tractatusvertaling gemakkelijker geweest dan nu, omdat Wittgenstein nog leefde en hij het Engels in voldoende mate beheerste, om in vele gevallen, waar de vertalers in twijfel verkeerden, het verlossende woord te kunnen spreken. Toen was het ook gemakkelijker dan nu het boek onbevangen te lezen en voor zichzelf uit te maken of men begrepen had wat men las, of niet. Men werd niet gehinderd door tegenstrijdige uitleggingen die nog niet bestonden. (Maar het boek had toen heel weinig lezers.)

 

Ik heb een ogenblik overwogen een meer of minder volledig overzicht te geven van de diverse Wittgenstein-interpretaties die sindsdien verschenen zijn. Maar hiervan heb ik afgezien, omdat, vind ik, deze vertaling zich niet in de eerste plaats moet richten tot hen die ook wel in staat zijn het oorspronkelijk te lezen, maar vooral tot wie geen andere taal dan het Nederlands kent.

Het doel zou voorbijgeschoten worden door aan een Nederlandse vertaling een toelichting te verbinden, die voortdurend een beroep zou doen op teksten waarvan geen vertalingen in het Nederlands bestaan. Menigeen zou op die manier bij wijze van spreken een onvolledig boek in handen krijgen. Hij zou het gevoel mogen hebben zich te hebben laten bedriegen door een Nederlands boek te kopen, waarin hem stilzwijgend onder het oog gebracht wordt, dat hij veel ervan toch eigenlijk niet op zijn mérites kan beoordelen zonder kennis van andere talen. Alle commentaren (planken vol) ook nog vertalen zou dit bezwaar misschien hebben kunnen verhelpen, maar dat voerde mij te ver.

Een ogenblik heb ik, radicaal in de tegenovergestelde richting denkend, overwogen of het niet beter was dan maar ieder commentaar (dat, als alle commentaar, de onweerstaanbare groei van weer nieuwe commentaren uitlokt) achterwege te laten. Maar dit leek me onmogelijk, om de volgende reden alleen al:

 

Vertalen is altijd kiezen tussen gelijkwaardigheden die zelden geheel gelijkwaardig zijn. Wie een boek als dit vertaalt, dat al tot zoveel niet gelijkluidende uitleg aanleiding gegeven heeft, zal bij omstreden punten moeten toelichten waarom hij het ene woord heeft verkozen boven het andere dat ook nog aanvaardbaar was of scheen.

Hier komt het volgende bij:

Feitelijk is Wittgenstein's Tractatus zelf al een commentaar. (Welke filosofische verhandeling is dat niet?)

Er kan niet aan getwijfeld worden dat Wittgenstein zelf er nauwelijks op gerekend heeft door anderen dan een zeer kleine groep van ingewijden te worden gelezen. Allerlei zaken veronderstelt hij bekend bij de lezer. Alles wat deze, door hem als zeer deskundig beschouwde lezer toch al wist, heeft hij weggelaten - als er opzet in het spel is geweest. Schreef hij niet zelf aan zijn leermeester, Russell, dat hij het zonder toelichting vooraf niet zou begrijpen? ‘... omdat het uit tamelijk korte opmerkingen is samengesteld (Dit betekent natuurlijk dat niemand het zal begrijpen; hoewel ik geloof dat het kristalhelder is.’ (brief aan Russell van 13-3-'19) En op 19-8-'19 schrijft hij aan dezelfde: ‘Je weet hoe moeilijk het voor me is over logica te schrijven. Dat is ook de reden waarom mijn boek zo kort is en bijgevolg zo duister. Maar daar kan ik niets aan doen.’

 

De Tractatus is niet alleen geen leerboek, zijn toenemende populariteit heeft bovendien tot gevolg dat het meer en meer bekend raakt onder lezers die onbekend zijn met veel dat er als vanzelfsprekend in ter sprake wordt gebracht of aangestipt.

Het is voor velen - ook voor mij - een vraag of de Tractatus ooit helemaal begrepen kan worden. Geen vraag is het dat de duisterheid ervan tot ontoegankelijkheid verwordt, als de lezer geen enkel idee heeft van de geestelijke omgeving waarin het ontstaan is, de problematiek waar het uit voortkwam, van de denkbeelden die invloed op Wittgenstein uitoefenden en van bestaande inzichten die hij aanhing, verwierp, of varieerde. Het zou te betreuren zijn als dit boek uitsluitend gelezen werd bij wijze van lyrisch proza dat alleen maar kan worden ‘aangevoeld’.

 

Al deze overwegingen hebben mij genoopt op mijn beurt de Tractatus toch min of meer aan te kleden. Ik heb mij er daarbij op toegelegd me tot het strikt nodige te beperken. Mijn voornaamste drijfveer is geweest - maar ik hoop dat dit nu zonder meer duidelijk zal zijn - niet de zoveelste variant van Wittgensteinuitlegkunde te leveren, maar zoveel mogelijk lezers een kans te geven zich met enige voldoening te verdiepen in wat deze filosoof te zeggen had.

 

Mijn toelichting zal zo min mogelijk een persoonlijk commentaar zijn en zoveel mogelijk uit technische verklaringen bestaan.

 

Wat is het begrijpen van een boek eigenlijk?

Bij sommigen zou, vrees ik, de gevaarlijke mening kunnen postvatten dat Wittgenstein's proza ontstaan is in dat wereldje van zoveel ander duister proza, waar de inkt vrijelijk vloeit en het hier en daar zwart gemaakte papier hoogstens nog zo ongeveer de functie heeft van een Rorschachtest, anders niet. Om eens een voorbeeld te noemen: Een Amsterdams hoogleraar

[pagina 14]
[p. 14]

schreef onlangs: ‘Bij Faverey herkent men het resultaat van de strijd door Kouwenaar jaren gevoerd: het woord tot een ding terug brengen.’

De man moet, rustig en argeloos deze bewering opschrijvend, waarin woorden tot dingen worden teruggebracht, totaal niet hebben beseft dat hijzelf die strijd al ruimschoots en zonder slag of stoot gewonnen heeft, wat door de bewering zelf wordt aangetoond. Waar het opschrijven van onzin zo vanzelfsprekend is geworden, houdt men zijn hart vast dat ook Wittgenstein's Tractatus wel eens als een nagalm van een soortgelijk strijdtoneel zou kunnen worden opgevat, of als een boodschap van de bizarre kunstprozaplaneet, waar iedere muis een betoverde prins is en dolle derwisjen bij een walmend vuur van natte paradoxen Nederlandse woorden uitstoten voor de goede verstaanders en verder voor niemand.

 

Alsof begrijpen zo al niet moeilijk genoeg was.

Wat is eigenlijk het begrijpen van een boek? Hoe te controleren of iemand de waarheid spreekt, als hij zegt: ik begrijp de poëzie van Faverey? (Of de poëzie van Kouwenaar? Enz., enz.) En zegt hij hetzelfde als hij zegt: Ik begrijp de poëzie van Faverey, als wanneer hij zegt: ik begrijp een mededeling van professor Oversteegen of ik begrijp Wittgenstein's Tractatus?

Wat brengt hem ertoe dat te zeggen? Zekere gevoelens?

Maar de gevoelens die hem gebracht hebben tot het zeggen van de woorden ‘ik begrijp ...’ kunnen we niet navoelen en dan is het ook nog de vraag, ofte zeggen iets te hebben begrepen, ooit gerechtvaardigd kan worden door gevoelens.

Aangenomen dat het begrijpen van veel poëzie niet veel anders kan inhouden dan het besef dat er bepaalde gevoelens door zijn opgewekt, moet toch erkend worden dat het begrijpen van zoiets als Wittgenstein's stellingen bovendien zou kunnen leiden tot een beoordeling van wat erin betoogd wordt of zelfs een bestrijding ervan op goede gronden.

Mijn commentaar maakt er geen aanspraak op de lezer tot dit hoge niveau van begrijpen te kunnen voeren. Het is alleen als elementaire voorlichting bedoeld, en dan nog beseft de voorlichter dat hij wat sommige passages betreft zeer te kort zal schieten.

 

Aan mijn vriend Prof. Dr. N.H. Kuiper, directeur van het Institut des Hautes Etudes Scientifiques te Bures-sur-Yvette (Frankrijk) die het manuscript heeft doorgelezen, dank ik enige waardevolle wenken.

 

De grondtekst van de vertaling is de Tractatus-uitgave van 1922, met inbegrip natuurlijk van de in latere drukken aangebrachte correcties. (Deze laatste hebben niet verhinderd dat er enkele drukfouten in zijn blijven staan tot de huidige dag.)

Wittgenstein heeft zich zowel voor als na 1922 beziggehouden met de problemen die hij in de Tractatus behandelt. In sommige opzichten hebben zijn gedachten op den duur een vrij radicale verandering ondergaan. Al deze latere opiniewijzigingen in aanmerking nemen, zou welhaast neerkomen op het geven van een volledig overzicht van Wittgenstein's filosofie. Daartoe is een toelichting bij de vertaling van zijn eerste publicatie niet de geschikte plaats. Ik heb daarom alle uitspraken van na het jaar 1928 (het jaar waarin hij ‘Some Remarks on logical Form’ schreef) buiten beschouwing gelaten. Hoofdzaak is het toelichten van de opvattingen die in de Tractatus zijn neergelegd. Er allerlei dingen bijhalen die hij daarna nog gedacht heeft, zou ongepast zijn, hoe interessant op zichzelf ook en haast een levenswerk waarschijnlijk.

 

De Tractatus is zijn eerste boek geweest en hij is er feitelijk onmiddellijk mee begonnen, nadat hij bij Russell was gaan studeren, dus al omstreeks 1913. Op 13 maart 1919 omschreef hij het manuscript van het boek dat later Tractatus logico-philosophicus genoemd zou worden, als omvattend ‘al zijn werk van de laatste zes jaar’. Hij had het manuscript in augustus 1918 voltooid. Zijn oudere gedachten incorporeren de wordingsgeschiedenis van dit boek. Voor zover gepubliceerd (niet door hemzelf, maar door anderen na zijn dood) vindt men ze in

a)Notes on Logic 1913
b)Notebooks 1914-1917
c)Notes dictated to G.E. Moore in Norway, april 1914
d)Brieven aan Russell, Engelmann, Ficker, Ogden, Ramsey.

 

Het zegt iets over de moeilijkheid of duisterheid van Wittgenstein's geschrift, dat er niet alleen talloze studies over verschenen zijn en bezig zijn te verschijnen, maar dat ook, zo betrekkelijk kort na zijn dood al, er van allerlei dat men in zijn nalatenschap heeft kunnen vinden, wordt gepubliceerd: dagboeken, brieven, ja zelfs een kladmanuscript in facsimile (Prototractatus).

Dat dit mogelijk is, komt doordat er vraag naar bestaat en het lijkt me toe dat deze vraag wordt aangewakkerd door de hoop dat duistere plaatsen in de officiële tekst met behulp van dagboeken, brieven, enz. wat helderder kunnen worden gemaakt. Of deze hoop dikwijls in vervulling gaat, betwijfel ik. In de officieuze ‘oerteksten’ staat menigmaal hetzelfde als in de definitieve en als er wat anders staat - dan staat er wat anders.

De Prototractatus heeft, zegt de uitgever hiervan, op meer dan duizend plaatsen een van de definitieve tekst afwijkende lezing. Ik betwijfel of de bestudering van deze varianten in filosofisch opzicht veel vrucht kan dragen. Er zal dan ook maar zelden verwezen worden naar deze varianten.

 

Voor een werkelijk grondige bestudering van de Tractatus en alles daaromheen, is beheersing van Duits en Engels natuurlijk ten slotte toch onmisbaar. Nogmaals: mijn doel is geen ander dan de lezer van deze Nederlandse vertaling enigszins behulpzaam te zijn, hem op weg te helpen, niet zonder vrees dat het niet zo bijzonder ver zal zijn en zonder er aanspraak op te maken dat het de enig juiste weg is.

[pagina 15]
[p. 15]

Ik wilde een Nederlandse tekst verschaffen die zo veel mogelijk gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke.

Ik zou er een eer in gesteld hebben daarenboven alle vragen die de Tractatus bij de lezer kan oproepen, te beantwoorden. Maar dat kan ik niet en het is zelfs de vraag of Wittgenstein zelf het zou hebben gekund. Alvorens men hem van boerenbedrog beschuldigt, kan het daarom geen kwaad met kracht te wijzen op de op een na laatste paragraaf van zijn betoog:

6.54 Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten slotte erkent dat ze onzinnig zijn, als hij door middel van mijn stellingen - er op - boven ze uit geklommen is. (Hij moet, om zo te zeggen de ladder omvergooien na eropgeklommen te zijn.)
Hij moet deze stellingen overwinnen, dan ziet hij de wereld goed.

Deze uitlating doet de volgende vragen opkomen:

Is een ‘onzinnige’ ladder wel iets waar men op kan klimmen, is het wel een ladder?

Zouden Wittgenstein's ‘onzinnige’ stellingen tot een beter gezichtspunt kunnen leiden dan de stellingen van andere filosofen, waarvan hij de onzinnigheid impliciet aantoont?

Zijn er, met andere woorden, twee soorten onzin? Een nuttige en een minder nuttige soort?

Ik geloof van wel, maar moet toegeven dat ook dit antwoord misschien alleen maar een sport is van de ladder die omvergegooid moest worden.

 

Wittgenstein verschilde niet van andere wijsgeren in dit opzicht: dat er onder zijn ideeën ook geweest zijn die of ondertussen door de tijd zijn achterhaald, of nooit voldoende duidelijk waren, of waarvan een nadere uitwerking niet veel resultaat belooft.

Het staat ieder vrij zich daarin al dan niet te verdiepen, maar ik geloof dat de inleider van zijn werk op dit terrein de grootste terughoudendheid dient te betrachten.

Het is zonder veel moeite mogelijk in de loop van enkele generaties de denkbeelden van een filosoof onder een zo grote berg van commentaar te bedelven, dat het volstrekt onmogelijk wordt - want daartoe duurt een mensenleven niet lang genoeg - er nog ooit een weg in te graven die tot een zekere uitkomst leidt. Dit is met Kant en Hegel gebeurd. Het zal ook met Wittgenstein gebeuren.

 

Ik hoop daartoe niet te hebben bijgedragen.

 

Parijs, juni 1974

Aantekeningen

1Ga naar voetnoot*

Wittgenstein was van mening dat het onzin is te zeggen ‘de wereld bestaat’ omdat we ons niet kunnen voorstellen dat zij niet zou bestaan. (We zouden dan immers zelf ook niet bestaan.)

Om dezelfde reden kunnen we niet zeggen ‘er zijn voorwerpen’. Maar we kunnen wel feiten omtrent voorwerpen vaststellen.

2

Uit de mogelijke vertalingen van ‘Sachverhalt’ (‘atomic fact’ in de door Wittgenstein zelf goedgekeurde Engelse vertaling) heb ik de vertaling ‘connectie’ gekozen om de volgende reden.

‘Stand van zaken’ zou verwarring scheppen, omdat in het dagelijks taalgebruik met ‘stand van zaken’ juist zeer ingewikkelde feiten plegen te worden aangeduid.

Wittgenstein meende dat feiten samengesteld zijn evenals de voorwerpen waarop ze betrekking hebben en dat ze in voortdurend eenvoudiger feiten en voorwerpen kunnen worden gesplitst, tot men een laatste eenheid zou overhouden: een feit dat niet meer is dan een verbinding tussen enkelvoudige voorwerpen. ‘Verbinding’ dient hierbij niet als iets aparts te worden gezien, zoals een haak tussen een schilderij en de muur waaraan het hangt, maar een ontastbare verstrengeling, zoals twee schakels van een ketting met elkaar en in elkaar verbonden zijn (zie 2.03).

 

Onder voorwerp is niet te verstaan b.v. een glas of een horloge, deze voorwerpen zijn immers samengesteld, maar een (hypothetisch) enkelvoudig voorwerp. Wittgenstein heeft nooit een concreet voorbeeld van een dergelijk voorwerp gegeven. Hij nam alleen aan dat een tot het uiterste doorgevoerde analyse tot dergelijke voorwerpen en connecties voeren moest.

2.0122

Frege onderscheidde: de propositie, de denkbeelden samenhangend met de propositie en de volzin. De propositie en de denkbeelden zijn ontastbaar, onzichtbaar, bestaan alleen in het menselijk brein. De volzin is samengesteld uit hoorbare of zichtbare tekens: woorden.

De volzinnen:

a) Er is een lamp op mijn fiets

b) Mijn rijwiel heeft een lantaren
drukken, hoewel totaal verschillend, dezelfde propositie uit.

Het is de vraag in hoeverre men, door te zeggen: deze twee volzinnen drukken dezelfde propositie uit (of stellen dezelfde

[pagina 16]
[p. 16]

propositie voor) iets anders zegt dan: deze twee volzinnen zijn gelijkwaardig. Toch is het mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat twee personen die van een van deze volzinnen kennis nemen, of van allebei, zich daarbij niet dezelfde rijwielen (fietsen) en lantarens (lampen) voorstellen.

 

In Wittgenstein's Tractatus valt spreken over proposities samen met spreken over de volzinnen waarin ze zijn uitgedrukt. Later zou hij hierin nog verder gaan door staande te houden, dat men niet naar de betekenis van de volzin moet vragen, maar naar het gebruik.

Op 19-8-'19 schreef hij aan Russell: ‘Bestaat een gedachte uit woorden? Nee! Maar uit psychische bestanddelen, die dezelfde betrekking hebben tot de werkelijkheid als de woorden. Wat voor bestanddelen dat zijn, weet ik niet.’ (Schriften 1, p. 274)

 

‘Satz’ in de Duitse tekst, wordt in de Engelse vertaling ‘proposition’. In het Nederlands zou men kunnen kiezen uit stelling, bewering, uitspraak, volzin.

In het algemeen heb ik de vertaling ‘volzin’ gebruikt. Onder een volzin wordt verstaan een welbepaalde bewering die hetzij waar, hetzij onwaar is. Het woord ‘uitspraak’ wordt wel gereserveerd voor de ware volzin. Bevelen, vragen, vele lyrische exclamaties zijn geen volzinnen in dit verband.

De volzin beeldt een toestand uit en beeldt, als zij waar is, een deel van de werkelijkheid af. Waarheid of onwaarheid van de volzin hangt af van de vraag of het feit dat hij beschrijft al of niet het geval is.

De volzin kan samengesteld zijn. Of niet samengesteld en heet dan: atomaire of elementaire volzin. De elementaire volzin beschrijft ‘een atomic fact’ (connectie).

 

Russell onderscheidde atomaire volzinnen en moleculaire volzinnen.

Als p, q atomaire volzinnen zijn, dan zijn p en q verbonden door:

∼ p (niet-p, ontkenning van p)

p ∙ q (p en q): conjunctie, logisch product

p ∨ q (p dan wel q): disjunctie, logische som

p ⊃ q (als p dan q): implicatie

p = q (als p dan q en als q dan p): identiteit

p/q (noch p, noch q): Scheffer-streep

moleculaire volzinnen.

Een volzin als ‘dit hier rood’ is voor Russell een atomaire volzin, voor Wittgenstein was een dergelijke volzin nog niet elementair genoeg.

In ‘Some Remarks on Logical Form’ (Copi, p. 32) schreef hij later: ‘Als we gegeven volzinnen proberen te analyseren, zullen we in het algemeen vinden dat zij disjuncties, conjuncties of andere waarheidsfuncties zijn van eenvoudiger volzinnen. Maar als onze analyse ver genoeg doorgevoerd wordt, moet zij komen tot het punt waar zij volzinsvormen bereikt die zelf niet uit eenvoudiger volzinsvormen zijn samengesteld. We moeten mogelijk de laatste connectie van de termen bereiken, de onmiddellijke connectie die niet verbroken kan worden zonder de volzinsvorm als zodanig te verbreken’.

 

Op vragen van Russell antwoordde hij in 1919:

‘Wat is het verschil tussen feit en connectie?’

De connectie is wat met de elementaire zin correspondeert als hij waar is. Een feit is wat met het logische product van elementaire volzinnen correspondeert als dit product waar is. De reden waarom ik feit eerder dan connectie introduceer, zou een lange uiteenzetting vergen...

‘Maar een gedachte is een feit. Wat zijn haar bestanddelen en onderdelen en wat is hun relatie tot het afgebeelde feit?’

Ik weet niet wat de bestanddelen van een gedachte zijn, ik weet alleen dat zij zodanige bestanddelen hebben moet die corresponderen met de woorden van de taal. Wat voor soort betrekking er is tussen de bestanddelen van een gedachte en het afgebeelde feit, doet niet ter zake. Dat moet de psychologie maar uitvinden.

 

‘Bestaat een gedachte uit woorden?’

Nee! Maar uit psychische bestanddelen die in dezelfde soort betrekking tot de werkelijkheid staan als woorden. Wat die bestanddelen zijn weet ik niet.

 

(Brief aan Russell uit Monte Cassino, 19.8.'19. De tussen ‘’ geplaatste zinnen zijn kennelijk vragen van Russell. Schriften I, p. 274)

 

© 1974 W.F. Hermans, Parijs

© 1974 Polak & Van Gennep B.V., Amsterdam Nawoord en aantekeningen © 1974. W.F. Hermans, Parijs

voetnoot*
De decimaalgetallen als nummers van de afzonderlijke uitspraken duiden het logische gewicht van de zinnen aan, de nadruk die er in mijn uiteenzetting op valt. De stellingen n. 1, n. 2, n. 3, etc., zijn aantekeningen bij stelling No. n; de stellingen n.m. 1, n.m. 2, etc. aantekeningen bij stelling No. n.m; enzovoorts.

voetnoot*
De nummers van deze aantekeningen corresponderen met de nummers van de Tractatus uitspraken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus


auteurs

  • Ludwig Wittgenstein


vertalers

  • Willem Frederik Hermans