Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Revisor. Jaargang 28 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Revisor. Jaargang 28
Afbeelding van De Revisor. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van De Revisor. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Revisor. Jaargang 28

(2001)– [tijdschrift] Revisor, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]


illustratie

[pagina 105]
[p. 105]

de gouden stad

1853

‘Inmiddels (...) waren ze 's avonds het grote kanaal naar Alexandrië opgevaren en gleden gedurende de nacht over de met sterren bezaaide schaduwen van het Mareotis meer. Toen de dag aanbrak bevonden ze zich tussen ontelbare masten en de lawaaiige kaden van de machtigste zeehaven ter wereld. De bonte menigte van buitenlanders, het geroezemoes van allerlei talen, van de Krim tot Cadiz, de hoog opgetaste handelswaar en hopen tarwe, die onbeschut in de droge lucht lagen, de enorme massa graanschepen die lading voor Rome innamen, waarvan de hoge rompen als drijvende paleizen dek na dek oprezen tot boven de gobouwen van de binnenhaven - deze aanblik en nog honderd meer deden de jonge monnik geloven dat de wereld op het eerste gezicht niet iets was dat veracht moest worden.’

[...]

‘...het lawaai en het gedrang op straat dat hij niet kende, de onafgebroken stroom ingespannen gezichten, rijen karren, draagstoelen, belanden ezels, kamelen, olifanten die hij tegenkwam en die hem passeerden en hem tegen trappen opduwden en portieken in dwongen terwijl ze door de Maanpoort de boulevard opgingen die erachter lag, wisten alles uit zijn geest behalve een verbaasde nieuwsgierigheid en een vage, hulpeloze angst voor die grote levende wildernis, die angstaanjagender was dan de dode wildernis van zand die hij had verlanten.’

[...]

‘Tenslotte bereikten ze de kade aan het andere einde van de straat; en daar was ineens voor Philammon's verbaasde ogen een weidse halve cirkel van blauwe zee, omringd door paleizen en torens’

Charles Kingsley Hypatia

1890

[...]

‘En telkens als hij een boom in bloei zag of een schitterende vogel dacht hij aan Thaïs. En zo, lopend langs de linkerarm van de rivier door vruchtbare, dichtbevolkte, streken bereikte hij in weinig dagen dat Alexandrië dat de Grieken “het schone” en “het gouden” noemen. Het was een uur licht toen hij op de top van een heuvel de uitgestrekte stad ontwaarde, met daken die schitterden in de rozige nevel. Hij bleef staan, de armen voor de borst gevouwen, en zei tegen zichzelf: 'Kijk

[pagina 106]
[p. 106]

daar, het heerlijk oord waar ik in zonde ban geboren, de schitterende lucht waarvan ik de giftige geuren heb ingezogen, de wellustige zee waar ik de Sirenen heb horen zipgen! Kijk daar, de wieg van mijn vlees, kijk het vaderland van mijn wereldlijk leven. Bloeiende wieg, vaderland, illuster in de ogen der mensen. Het spreekt vanzelf, Alexandrië, dat je kinderen je liefhebben als was je een moeder; ik kwam voort uit de prachtige tool van je schoot. Maar een asceet minacht de natuur, de mysticus kijkt neer op uiterlijke schijn, de christen kijkt naar zijn menselijk vaderland als naar een oord van ballingschap, de monnik ontvlucht de aarde. Ik heb mijn hart van je liefde afgekeerd, Alexandrië. Ik haat je!’

[...]

‘Hij hernam zijn weg. Door de Zonnepoort ging hij de stad in. Deze poort was van steen en rees ongenaakbaar voor hem op. Maar de stakkers die in haar schaduw neerhurkten, probeerden de voorbijgangers citroenen en vijgen te verkopen of bedelden om een obool en beklaagden zich.’

Anatole France Thaïs

voor 1911

DE STAD
 
Je zei: ‘k ga nu naar een andere zee, een antler land,
 
er moat een stad te vinden zijn, beter dap deze.
 
Over elk pogen wortd hier vonnis gewezen
 
en mijn hart is er begraven - als een dode.
 
Hoe lang is mijn verstand hier nog van node:
 
waarheen ik kijk, waar ik mij wend of keer,
 
geblakerde ruines van mijn leven zie ik weer,
 
waar 'k zolang heb gewoond, verspild verbrand.’
 
 
 
Je vindt geen nieuwe zeeën en geen nieuwe haard.
 
Overal volgt je de stad. Telkens weer dwaal je om
 
in dezelfde straten buurten, tot je hoge ouderdom,
 
en in dezelfde huizen worden je haren grijs.
 
Altijd wacht deze stad je; Seen schip is er, geen reis,
 
geen enkele weg voor jou naar elders, hoop dat niet.
 
Zolang je hier je leven, in tit klein gebied
 
bedierf, heb je 't bedorven op de hele aard.

Konstanimos Kavafi Gedichten

[pagina 107]
[p. 107]

1911

Dien volgenden morgen ging de effene klaarte ven een theeroosteedere dageraad op over een tooverachtig schouwspel, zoo schoon als een wondere droom, zoo ijl als een vizioen, zoo verrukkende als een glorie... De quadrireem was, langs den monumentalen, marmeren, negen verdiepingen hoogen vuurtoren van Faros den grooten Haven binnen gegleden, en Alexandrië lag voor de verrukte oogen der reizigers [...] te rozigen door diafane, parelmoêrige glanzen heen en zilverigen nevel, die optrok, als een stad uit een sproke en tooververtelling. Een lange rij witte paleizen, onregelmatig van gevelkarteling, doomde door dien mist en dien glans. Links, op de rotsen van Lochias, zuilde, sproke- en tooverachtlg, het vroegere koninklijke paleis in den zilverigen nevel omhoog [...]. Een wemellng van òpgroeiende tuinen, met de statiekronen van palmen, de doezelfijne kruinen van tamarisken...

Louis Couperus Antiek touruisme

1923

Het moderne Alexandrië is nauwelijks een stad van de ziel te noemen. Het ontleent ziJn bestaan aan de katoen, aangevuld met uien en eieren, is slecht gebouwd, slecht opgezet, slecht ontwaterd - er kan veel slechts over gezegd worden en het meeste daarvan wordt ook door zijn bewoners gezegd.

[...]

De hedendaagse stad geeft weinig aanleiding tot geestdriftig commentaar Haar materiële welvaren lijkt onaangevochten te zijn, maar op een ander vlak valt er weinig vooruitgang te bespeuren. Wat het verleden aangaat: de banden die er waren, worden op zinloze wijze gekapt. Zo heeft het gemeentebestuur bijvoorbeeld de naam van de Rue Rosette veranderd in het betekenisloze Rue Fouad Premier en heeft het een alleraardigste overdekte Bazar bij de Rue de France vernield en verderop bij Canopus heeft het Britse bezettingsleger zijn steentje bijgedragen door de Ptolemaeïsche ruïnes weg te breken om wegen aan te leggen. Alles gaat voorbij.

E.M. Forster Pharos and Pharillon


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken