Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Revisor. Jaargang 35 (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Revisor. Jaargang 35
Afbeelding van De Revisor. Jaargang 35Toon afbeelding van titelpagina van De Revisor. Jaargang 35

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Revisor. Jaargang 35

(2008)– [tijdschrift] Revisor, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

[2008/2 & 3]

van de redactie

‘Woorden zijn de vijanden van de schrijver’, beweerde de Iraans-Franse toneelschrijfster Yasmina Reza een tijdje geleden, in een interview in nrc Handelsblad (4 april 2008). ‘Een schrijver liegt voortdurend, hij knoeit, hij vervalst. Maar dat doet hij met moraal, met ethiek.’ Vervolgens legde ze een parallel met politici, waaronder Nicolas Sarkozy, over wie ze het portret Dageraad, avond of nacht schreef.

Ze zal het waarschijnlijk een beetje provocatief bedoeld hebben, al vraag je je af wie zich hier beledigd moet voelen: de politicus omdat hij voor leugenaar en vervalser wordt uitgemaakt - zelfs al doet hij dat met ethiek, of de schrijver omdat hem per definitie morele of ethische redenen worden toebedacht als verantwoording voor zijn leugen.

De schrijver liegt: je kan het er mee eens zijn, je kan het zelfs een open deur vinden, maar er zit iets opmerkelijks in het feit dat Reza dit met zoveel aplomb beweert wanneer ze een portret van een politicus in opkomst aan de wereld presenteert. Zo'n tien jaar geleden zou niemand van haar bewering hebben opgekeken. Natuurlijk liegt een schrijver, nou en? Dat een dergelijke uitspraak nu wel in de krant terechtkomt, zegt veel over hoe schrijvers en hun romans tegenwoordig benaderd worden. Maar ook: hoe schrijvers zelf hun waarheid over het voetlicht willen brengen. Schrijvers en lezers zijn steeds meer waarde gaan hechten aan de verhouding tussen woord en werkelijkheid, zowel de roman als non-fictie wordt erop beoordeeld.

 

Dit spreekt niet meer zo vanzelf in een tijd waarin we het steeds gewoner zijn gaan vinden dat ook het beeld liegt. Bij bombardementen wordt er probleemloos een dreigend wolkje bijgefotoshopt, zoals op foto's van Bagdad onder vuur, en bij de resultaten van een bombardement wordt al even probleemloos een bloederig lichaamsdeel weggefotoshopt, zoals op

[pagina 4]
[p. 4]

de foto's van het bloedbad dat het resultaat was van de aanslag op een Madrileense forensentrein. Dat met beelden trucs worden uitgehaald, wordt als zodanig geaccepteerd - zij het bij voorkeur stilzwijgend. Want de ontmaskering van de Bagdad-met-wolkjesfotograaf ging weer met de nodige persaandacht gepaard, en de vergelijking van voorpagina's met nieuws over Madrid zijn zó extensief geweest dat inmiddels geen krantenlezer vermoedelijk ooit nog die bloedende homp mensenvlees tussen de treinrails van het netvlies kan krijgen. Maar binnen bepaalde grenzen - een beetje meer licht of donker, een kadertje eraf - accepteren we dat de fotograaf voortdurend ‘liegt, knoeit, vervalst’ en dan hopen we maar dat het met moraal en ethiek gebeurt.

 

Maar dat een schrijver liegt in zijn of haar roman, daar kijken we steeds vaker van op. Wanneer Geert Mak de producent van Theo van Gogh de verkeerde schoenen aantrekt, lijken zijn argumenten te vervallen en een non-fictieschrijver die zich bij verdraaiingen beroept op de vrijheid van ook zijn verbeelding, komt daar niet altijd mee weg.

Daar is iets voor te zeggen.

Maar waarom mag een schrijver niet over zijn overleden vader schrijven, terwijl de man gezond en wel is? Een schrijver die over een Afrikaans land een verhaal vertelt zonder er ooit te zijn geweest: dat mag al helemaal niet. Een tragisch vrouwenleven uit Kenia of Sudan wordt voor fleurig verpakte reisliteratuur aangezien: de baedeker mag voortaan thuisblijven. Het vertrouwen in fictie is groot: de aard van een heel volk zou veel beter worden blootgelegd in de woorden die een Noorse blonde deerne in de mond krijgt gelegd wanneer ze haar liefde voor een lange Keniaanse man bezingt. We leren het land dan begrijpen, denken we, beter dan uit de reportages van Kurt Lindijer. En onze politici verklaren met droge ogen (hoewel...) dat De vliegeraar ons de argumenten aanreikt voor ingrijpen in Afghanistan.

Eigenlijk zijn we allemaal in de war. Romans worden steeds vaker gelezen en beoordeeld op herkenbaarheid, terwijl non-fictie inmiddels liefst ‘literair’ heet, waarmee de eventuele onwaarheden die erin staan onmiddellijk gedekt zijn. Hoe komt dat eigenlijk?

We moeten af van het onderscheid tussen fictie en non-fictie, zei Frank

[pagina 5]
[p. 5]

Westerman toen hij met zijn boek El Negro en ik in de prijzen viel. Hij gaf de voorkeur aan het woord ‘faction’ voor wat hij schreef.

Wat de redactie in dit dubbelnummer wil onderzoeken is de vraag in welk stadium we inmiddels zijn beland: is er nog een onderscheid tussen fictie en non-fictie, nu steeds vaker waar gebeurde levens in romanvorm worden gegoten en kritiek op oninteressante passages wordt weersproken met de woorden ‘maar zo is het echt gebeurd’.

 

De Revisor wil de verhoudingen in ere herstellen: we ontleden faction weer ‘gewoon’ tot fictie en non-fictie. De bijdragen van Arjen Fortuin, Bertram Mourits en Allard Schröder stellen nog maar eens: literatuur liegt de waarheid, non-fictie beschrijft de waarheid.

En wanneer dat uitgangspunt staat, kan dat bevestigd, betwijfeld, voor waar aangenomen of achteloos terzijde geschoven worden. Want er is wetenschappelijk en journalistiek-documentair schrijven voor de non-fictie, en literair schrijven voor de romans. Zo simpel is het. Nu ja, zo simpel was het. Maar literatuur wordt bezoedeld met ‘werkelijkheidselementen’ en als er een geschikt beeld is voor ‘literaire non-fictie’, dan is het wel: fotoshoppen met je materiaal. Waartoe dat kan leiden laat Atte Jongstra ondubbelzinnig zien in zijn bijdrage.

De hoeveelheid schrijvers die in dit nummer aan bod komen is groot, hun aard veelzijdig. Thomas Bernhard liegt de waarheid in Oostenrijk, aldus Kester Freriks. En hoe zit dat met de ‘broodnuchtere empirist’ V.S. Naipaul, vraagt Sjoerd de Jong zich af. David Halberstam loog helemaal niets, maar is desondanks een van de meeslependste auteurs die als journalist ‘de gereedschapskist van de romanschrijver’ ter hand heeft genomen, meent Bert Wagendorp. Rare term, volgens Arjen Fortuin.

De waarheid liegen is trouwens welbeschouwd óók een rare term, maar al even handzaam. Je kunt er velen van beschuldigen, maar niet Jonathan Coe, die uitlegt hoe de leugen eruitziet die literatuur is. Menno Lievers en Ilja Leonard Pfeijffer ondervroegen Frits van Oostrom naar zijn gereedschapskist om literair gelezen te worden. Fouad Laroui gaat in op de rol van non-fictie in Marokko.

André Klukhuhn analyseert de verschillende manieren om naar de werkelijkheid te kijken met behulp van ‘de gereedschapskist van de filo-

[pagina 6]
[p. 6]

soof’ - waarom niet? Van een flink aantal filosofen, overigens. En als het onderscheid inmiddels redelijk in ere was hersteld, is het wel aan die filosofen om tussenposities te vinden. Nietzsche is een koorddanser.

Natuurlijk zijn literatuur en non-fictie níét altijd uit elkaar te houden. Christine Otten, schrijfster van romans en verhalen, beschrijft hoe ze pas écht lyrisch werd toen ze een non-fictieonderwerp kreeg aangereikt.

En we gaan uiteraard terug naar de oorsprong. Het idee dat de allervroegste ‘literaire non-fictie’ reeds door de antieke Romeinen wordt geschreven, en dus gewoon poëzie is, wordt gevoed door Piet Gerbrandy, die de poëzie van H.H. ter Balkt leest zoals dat in de oudheid al had gekund: met Aristoteles als leidraad.

In Het maaiveld worden deze keer maar liefst twee boeken onder de loep genomen: Arnold Heumakers gaat in op Charlotte Mutsaers' Koetsier Herfst, Manon Uphoff op Connie Palmens Lucifer.

 

Verder drukken we met trots het nieuwe werk af van Antoine de Kom, Pol Hoste en Han van der Vegt.

 

Kortom, er is veel, met hier en daar een stuk in het genre dat misschien als enige wérkelijk het etiket ‘literaire non-fictie’ verdient: dat van het essay.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken