Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 1 (1922-1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roeping. Jaargang 1
Afbeelding van Roeping. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Roeping. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.24 MB)

Scans (44.43 MB)

ebook (9.74 MB)

XML (1.75 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 1

(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 282]
[p. 282]

Aan Christus.

Om de ongeëvenaarde schoonheid van Uw verheerlijkte Wezen bemin ik U. - Om de bloed-bloeiende Wonden Uwer handen, voeten en der zijde naast Uw hart, om de wondere daden in Gallilaea, om het bijzonder eenvoudige en diepe Woord van Uw milden mond heb ik U zeer lief gekregen; - wijl Uwe genade mij te verstaan geeft, dat Uwe schoonheid de eenige is, waard om waarachtig geliefd te worden en bij machte om de onverzadiglijke diepte van 'n hart te vullen.

Gij weet, hoe mijn mager en hongerend hart weleer àl heeft gestolen, wat het voor schoon hield; ondeugend, gier en schrapend ben ik geweest om te hebben al wat maar even met een glinster mijn oog bekoord had. Veel heb ik geloopen: in de hoop om eindelijk bij de schoonheid uit te komen - of de weg verboden was of niet -: wel ooit 's avonds door een donkere straat, als onder het licht van een lantaarn mij haar luister verschenen was; wel ooit over de krakende sneeuw en in de wind, fluitend langs de huizen en koud gierend in mijn gelaat, zocht ik naar warmte voor mijn koud hart. - En dikwijls heeft mijn lichaam als dat van een luie jongen gelegen in de heide, mijn gezicht bloot in de zon en in mijn hart de verwachting van iets bijzonders en heel teers, dat mij weldra zou geworden; en het gegons van wat muggen, 'n slanke vogel door de zonnige lucht, het stille staan van een kreupelen den op een kalen zandberg hield ik voor professiën van de schoonheid. En al die dingen had ik lief op de wijze van een jongen, die, ofschoon hij 's avonds de walg gevoeld heeft van een versnoepten dag, 's morgens weerom opnieuw begint met snoepen.

Onkundige jongen en met mijn wenschen alleen, heb ik wel ooit in mijn bed, - als niemand 't zag! - liggen te schreien over de leegheid en de armoe van mijn hart. Zonder te vinden speurde ik overal naar het schoone, zelfs langs de muren Uwer kerken, zelfs tot op de rijke deur van Uw Tabernakel - maar nooit daarachter.

Totdat opéens Uw H. Graf is opengesprongen! terwijl ik droef om het gemis van 't heerlijke door den tuin liep en door een nieuwen morgen, gelijk Maria Magdalena.

De geur Uwer gebalsemde leden heeft mij bedwelmd en het licht Uwer Verrijzenis is in mijn oogen gevallen, fel en eerst verblindend, maar in mijn ziel als de reine sneeuw van Uw plooiend gewaad. En gelijk Maria Magdalena in den tuin van Uw H. Graf, heb ik U ontmoet als den schoonen Tuinman in mijn leven en in den grooten tuin der aarde, waar ik woon; en als den kundigen Tuinier van alle schoonheid heb ik U erkend; - ik heb de grootte van Uwen voet gemeten en zijn spoor speur ik alom op de wegen, in de velden, alom, alom, in de

[pagina 283]
[p. 283]

steden, op de dorpen, in de schilderijen Uwer kunstenaars, in 't gelaat Uwer zielen, in het gebaar van alle menschen, vooral van eenvoudigen en oprechten.

Straat-in, straat-uit heb ik U achterna geloopen om U in te halen en immer Uw spoor gevolgd, en waar ik het in de menschelijke drukte bijster was, stondt Gij een poos achter een hoek te wachten op mij - en wéérom zag ik den fijnen gang Uwer leden en de heilige bekoring Uwer gestalte en waar de waaiende wind een woord van U tot mij bracht, voelde ik mij al gelukkig.

Maar tot mij hebt Gij niet als tot Maria Magdalena gezegd: ‘Wil mij niet aanraken!’ - (zij proefde Uw liefde al genoeg in 't zachte beweeg Uwer woorden en den blik Uwer oogen, ook zònder omarming) - en daarom smachtte ik naar de omhelzing Uwer verheerlijkte armen.

Allicht ben ik in Uwe oogen, gewoon aan de onbaatzuchtige liefde van de Heiligen en van veel brave menschen, niets mèèr dan een verliefde kwajongen - och, om mijn verliefdheid, vergeef mij de kwajongensstreken.

Christus, Wien ik ontmoet als den Tuinman van mijn hart en mijn leven, - waar Gij dichtbij zijt, raken mijne gedachten aan Uwe welriekende haren en mijne gevoelens aan Uw verheerlijkten mond: Zalf mijne woorden en daden. Want Uwe schoonheid wil ik preeken: aan velen de sporen wijzen van Uwe wandeling door den tuin en hoe alles door U schoon is geworden; ....waar Gij gewerkt hebt met Uwe spade, herleeft alle akker en alle boom staat in bloei en de hemel is blauw daarboven en de lucht is warm boven alle velden en huizen. Alles is schoon: de gezichten Uwer menschen zijn getrouwe schilderijen van de ziel en de plooien hunner kleeren de schoone bekleeders der kracht en der geheimenissen van de lichamen.

Gelijk Maria Magdalena op den Paaschmorgen moeten alle menschen in Uw tuin staan, hun zondig leven vergeten en hun hartstochten gewijd tot de geboorte van de schoonheid in hun ziel en lichaam. Ik wil hun wel de kronkelwegen van Uw tuin wijzen om er te wandelen met een blij lied:- de oude menschen stil doen peinzen over het bestaan van een klein insect en de denkende kleur van een viooltje tusschen het gras, - de jonge menschen enthousiast maken voor Uwe groote lichtende zon, Uwen ruimen hemel en voor de weelde en den schroom van het schoone leven en zijne diepe geheimen, - en alle kinderen spelend op de grasperken, springend achter een dartelen vlinder, en luisterend naar het verhaal hunner moeders over Uwe stichtende kinderjaren.

Zie, mij dunkt: dan zult Gij hun allen eens tegemoet treden als de Tuinier van hunne ziel en Gij zult door allen erkend en geliefd worden

[pagina 284]
[p. 284]

om Uwe schoonheid en goedheid: hunne oogen zullen wel opengaan voor den eenvoud van de levensschoonheid, waarin zij niets anders te doen hebben dan schoon te staan en open te gaan: bloèm te zijn voor U.

Ook tot hen spreekt Gij niet: ‘Wilt mij niet aanraken’ en daarom zullen ze langzaam-aan dùrven: òm Uw verheerlijkt Lichaam hunne armen sluiten, bewust Uwe liefde voelen en genieten - en in de eeuwigheid zal dit duren. Amen.

 

A.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken