Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 23 (1946)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 23

(1946)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 461]
[p. 461]

Boekbespreking

Dr. E.J.E. Huffer S.J.: Wiskunde. Berchmanianum-serie. J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik 1946.

De professoren van het Berchmanianum zijn op de gelukkige gedachte gekomen een serie verhandelingen te publiceeren over Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Biologie, Empirische Psychologie, Paedagogie, Sociologie, Economie e.a. Het zullen geen werken zijn, waarin het zwaartepunt valt op datgene, wat aan wiskundige, natuurkundige enz. wetenschap wordt meegedeeld, maar op wat over deze wetenschappen gezegd wordt.

De doelstelling van deze serie is nl. de aard en de structuur, de methode en de middelen dezer wetenschappen te belichten. Dat beteekent dus, dat het in de grond der zaak wijsgeerige studies zijn. Want dat is juist de eigenaardige moeilijkheid bij het schrijven van soortgelijke werken: de auteurs moeten niet alleen de wetenschap, waarover zij schrijven ‘uit eigen wetenschap’ kennen, zij behooren ook wijsgeerig gevormd te zijn. Aan deze tweevoudige eisch voldoen de professoren, die aan het Berchmanianum, het wijsgeerig instituut der Paters Jezuieten, de bovengenoemde wetenschappen doceeren.

Van harte juichen wij deze serie toe. Bij de groeiende wijsgeerige belangstelling onder de beoefenaren van vrijwel alle wetenschappen is het te begrijpen, dat velen zich wenschen te bezinnen op hun eigen vakwetenschap. De algemeene wijsgeerige werken, ook zij die zich in het bijzonder met de wetenschapsleer bezighouden, geven vaak geen juist beeld van verschillende wetenschappen. De wijsgeer van professie staat nu eenmaal min of meer vreemd tegenover niet-wijsgeerige wetenschappen, hij kent ze alleen van buiten-af en goede werken, die hem zouden kunnen voorlichten over deze wetenschappen, zijn er helaas veel te weinig. Daarenboven gaan deze dan nog vaak uit van andere wijsgeerige opvattingen en het is in dit geval wel zeer moeilijk om uit te maken, wat van de visie op een wetenschap op wijsgeerige en wat op rekening van het eigenaardige der betreffende wetenschap geschreven moet worden. Er is dus alle reden tot juichen over de opzet van de serie.

Bijzonder verheugend is het nu, dat het eerste deel dezer serie zoo uitmuntend aan de opzet beantwoort. Het is geen uitvoerige studie, maar in het korte bestek krijgt de lezer inderdaad een goed beeld van de methode der wiskunde. Dr. Huffer voorzag zijn werk over de wiskunde van de ondertitel: ‘een deductieve wetenschap’ en aan deze titel blijft hij trouw. Op verschillende plaatsen laat hij zien, dat de wiskunde een deductieve wetenschap is en blijft, ook al wordt daar wel eens aan getwijfeld op grond van bepaalde in de hedendaagsche wiskunde toegepaste methoden.

Het werk is verdeeld in drie hoofdstukken resp. getiteld: grepen uit de geschiedenis der wiskunde, de probleemstelling in de wiskunde, de methodiek der wiskunde.

Bepaald lichte lectuur is deze verhandeling natuurlijk niet, al wordt geen andere wiskundige kennis dan die van de middelbare school vereischt. De schrijver is er echter in geslaagd het moeilijke onderwerp op dusdanig heldere wijze te behandelen, dat de niet-mathematicus, die zich door hem in dit gebied laat binnenleiden, hem goed zal kunnen volgen.

Wij zijn van meening, dat Pater Huffer met dit werkje een tweevoudige verplichting heeft geschapen. Allereerst zullen de volgende deelen van de serie op een hoog plan dienen te staan, willen zij geen terugval beteekenen tegenover het eerste.

(Wij hopen overigens - en we willen dit nog eens nadrukkelijk onder de

[pagina 462]
[p. 462]

aandacht van de samenstellers der serie brengen -, dat ook die wetenschappen aan de beurt zullen komen, die nu toevallig niet op het Berchmanianum gedoceerd worden, ook daarvoor zullen binnen de orde de schrijvers wel te vinden zijn.)

Maar er is voor Pater Huffer eigenlijk nog een meer persoonlijke verplichting. Hij blijkt uitstekend thuis op het wiskundig terrein. Nu hebben zich de laatste eeuw nog heel wat meer wijsgeerig belangwekkende aspecten in de ontwikkeling der wiskunde voorgedaan dan hier behandeld zijn. Zouden deze ook niet eens behandeld kunnen worden in een uitgebreider werk, dat dan wellicht meer voor een beperkte kring moet geschreven worden, maar daar dan ook des te meer zal gewaardeerd worden?

 

Dr. A.G.M. VAN MELSEN

Dr. J. Peters C. s.s. R. Liefde. Wijsgeerige grondbegrippen 15. J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik 1946.

Temidden van de wijsgeerige studies van Thomistische huize vindt men er slechts weinig over de liefde. Eenigszins is dat wel te begrijpen, het onderwerp heeft zijn bijzondere moeilijkheden, met de korte doch scherpe uiteenzetting daarvan begint de schrijver van No. 15 der ‘Wijsgeerige Grondbegrippen’ zijn traktaatje. In hoofdzaak beperkt Dr. Peters zich tot de leer van St. Thomas, maar men proeft uit iedere pagina, dat hier een zelfstandig denker aan het woord is en schrijver's mededeeling, dat hij elders meer persoonlijke gedachten over het liefdeprobleem in het licht hoopt te geven, verwondert dan ook niet.

Uit de bijlage, welke eenige aanduidingen geeft over de ontwikkeling van St. Thomas' opvatting van de liefde, blijkt, dat de Aquiner op dit punt eerst geleidelijk tot de ideeën is gekomen, die in dit werkje zoo helder en overzichtelijk zijn weergegeven en die naar onze meening zoo buitengewoon waardevol zijn, dat wij eigenlijk niet goed begrijpen dat zij zoo weinig deel uitmaken van de traditioneele uiteenzettingen van de voornaamste punten van het Thomisme.

Doch de serie ‘wijsgeerige grondbegrippen’ vertoont van nu af aan deze leemte in ieder geval niet meer, daarvoor zijn we èn de redactie van de serie èn Dr. Peters bijzonder dankbaar.

Getrouw aan zijn opzet, blijft Dr. Peters bij zijn betoog zoo nauw mogelijk aansluiting zoeken bij St. Thomas. Op één punt moet hij toch - dunkt ons - wel geaarzeld hebben en wel daar, waar Thomas de plaats der liefde temidden van de menschelijke strevingen wil duidelijk maken in analogie met de z.g. ‘natuurlijke’ beweging.

Zooals men weet, leerde Aristoteles - en het meerendeel der middeleeuwsche denkers volgden hem hierin, niet allen! -, dat elk element zijn natuurlijke plaats had in het heelal: de ‘lichte’ boven, de ‘zware’ beneden. Ongetwijfeld gaat St. Thomas' leer over de liefde als streving boven de door hem gebruikte voorbeelden uit, en daarom leek het ons ook geoorloofd, zeker in het kader van dit werkje, die leer geheel onafhankelijk van deze verouderde physische inzichten uiteen te zetten. Voor den hedendaagschen lezer werken zij eer verwarrend dan verhelderend en dat kan toch nooit de bedoeling van een voorbeeld zijn.

Overigens ziet de schrijver kans met een enkel woord dezen middeleeuwschen gedachtengang voor den lezer toe te lichten, groot is dus ons bezwaar geenszins, en dit des te minder nu het geheele betoog zoo ongemeene kwaliteiten bezit. Voortreffelijk is met name de wijze, waarop in de achtereenvolgende hoofdstukken het wezenlijke van de liefde steeds meer benaderd wordt. Moge dit boekje vele lezers vinden onder de wijsgeerig

[pagina 463]
[p. 463]

geinteresseerden, zij zullen dan met schrijver dezes met verlangen uitzien naar het grootere werk van Prof. Peters, dat, indien wij goed zijn ingelicht, binnenkort zal verschijnen in de Bibliotheek voor Thomistische wijsbegeerte.

 

Dr. A.G.M. VAN MELSEN

Lr. Ant de Witte O.P. Aanalogie. Wijsgeerige grondbegrippen 16. J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik.

Evenals het vorige bezit ook dit deeltje de kwaliteiten, die de serie ‘Wijsgeerige grondbegrippen’ moeten kenmerken. Het is beknopt en helder, het brengt den lezer niet op zijwegen en vermijdt, althans in de algemeene uiteenzetting, elke polemiek, wat noodzakelijk is, wil het betoog ook voor wijsgeerig ongeschoolden goed te volgen zijn. In een apart hoofdstuk (VI) gaat de schrijver ter oriëntatie van meer geschoolde lezers even in op een der groote strijdvragen inzake de analogie. Het bovenstaande beteekent natuurlijk niet, dat de schrijver niet van meet af aan duidelijk partij kiest in deze strijdvraag. Dat is nu eenmaal bijna altijd noodzakelijk in de wijsbegeerte, omdat de meeste discussiepunten reeds voor den eersten aanpak der problemen van beteekenis zijn. Daarom is het schrijven van een, ook voor den ongeschoolden lezer, te verwerken inleiding in de wijsbegeerte of in één harer problemen geen gemakkelijke taak. De schrijver van dit deeltje over de analogie is daar o.i. in geslaagd, alleen hadden wij liever gezien, dat het documentatiehoofdstuk als bibliographische aanteekening of in één harer problemen geen gemakkelijke taak. De schrijver van dit hoofdstuk te sterk van de andere, met name zal de oningewijde het niet goed kunnen volgen.

Wat schrijvers opvatting van de analogie betreft, deze is dezelfde als die welke Prof. Kreling in zijn bekende voordracht voor de Vereeniging van Thomistische Wijsbegeerte verdedigd heeft en die o.a. daarop neerkomt, dat er bij alle analogie steeds een beteekenis aan te geven is, die in alle andere beteekenissen noodzakelijk vóórondersteld wordt.

 

Dr. A.G.M. VAN MELSEN

Dr. N. de Volder: Arbeid en economische orde. Uitgeversmij. N V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven-Tilburg. 1946 (448 blz.)

Afgezien van de al te talrijke drukfouten en enige onbeholpenheden in het Nederlandse taalgebruik - waaronder ik ook de Frans-Belgische schrijfwijze van des auteurs naam als Devolder wens te rekenen - is dit een voortreffelijk boek. Op den titel afgaande zou men wellicht vermoeden met een economisch georiënteerd werk te maken te hebben. Men behoeft zich door een dergelijk vermoeden niet te laten afschrikken het ter hand te nemen, want het is onjuist. De auteur heeft zich uiteraard genoodzaakt gezien nu en dan economische beschouwingen in de behandeling van zijn stof te betrekken, doch het doel van zijn studie is geweest het arbeidsverschijnsel in het algemeen en den arbeid in zijn hedendaagse verschijningsvormen in het bizonder onder ethisch gezichtspunt te belichten. In zovere hier voor het eerst een systematische en synthetische behandeling van de arbeidsethiek wordt geboden, kan het werk op originaliteit aanspraak maken. Doch, wat mij nog belangrijker toeschijnt, de schrijver is er ook in geslaagd zijn stof van dorre begripmatigheid ontdaan te houden en in sterke mate het contact met de feielijke werkelijkheid te bewaren.

[pagina 464]
[p. 464]

De aankondiging van het werk van Dr. de Volder in een tijdschrift als dit mag gemotiveerd heten. Voor de ethiek van den arbeid behoort belangstelling te bestaan in breden culturelen kring. De hedendaagse overdrijvingen, die den arbeid tot een materiële godheid verheffen - of liever degraderen - behoeven een correctie, welke niet wordt aangebracht wanneer men zich van de problematiek rond den arbeid afkeert. Men late zich liever bewust maken van de in den arbeid gelegen geestelijke waarden, waar het tenslotte om gaat, wanneer een maatschappelijke ordening van den arbeid tot stand moet worden gebracht. Wij kunnen over cultuur spreken, over spiritualiteit en schoonheid, maar de mensheid vergaat onder ons gesprek, indien verzuimd wordt die machtige menselijke activiteit van den arbeid zijn doelgerichtheid, zijn eindbestemming te hergeven.

 

F. VAN DER VEN

Bernard Verhoeven, Jan Beerends: De katholieken in de Nederlandsche cultuur. 64 blz. Bussum, Paul Brand, 1946.

Dit aardige boekje wil den katholieken wijzen op de groote taak, die zij in de vernieuwing der huidige, Nederlandsche cultuur te vervullen hebben. B. Verhoeven betoogt hoe zij als geheel onder wijze leiding hun bijdrage aan die cultuur moeten leveren en bespreekt dan de ‘Nederlandsche katholieke cultuurbeweging’, die, met goedkeuring van het episcopaat gesticht, deze cultuurarbeid wil regelen en bevorderen.

Jan Beerends schetst vluchtig oorsprong en ontwikkeling van de volkshoogeschool om dan bijzonder de aandacht te vestigen op het ‘Katholiek Gemeenschapsoord’ (op het landgoed Drakenburgh te Baarn), dat als katholiek nationaal centrum en als volkshoogeschool in concrete vorm de cultuur van ons katholieke volksdeel op hooger peil wil brengen en tevens een gunstige gelegenheid scheppen om cultureele uitwisseling tusschen katholieke en niet-katholieke Nederlanders tot stand te brengen.

De cultureele verheffing van ons katholieke volk is inderdaad een prachtige onderneming en zij is ook broodnoodig. De Katholieke Cultuurbeweging vindt hier een onmetelijk terrein voor haar werkzaamheid open liggen en in dit verband kan het katholiek Gemeenschapsoord schitterende diensten bewijzen.

Wat echter de cultureele uitwisseling met andersdenkenden betreft, dient men goed in het oog te houden dat de katholieke Kerk, en zij alléén, op godsdienstig gebied de volledige waarheid bezit. Zij kan slechts beoogen van deze volle waarheid aan anderen mee te deelen en heeft niets van hen te ontvangen. Slechts haar kinderen, de katholieken, kunnen soms van anderen leeren, bijzonder wat betreft de buitenkant der beschaving, de vórmen, want aangaande het innerlijk zijn zij, objectief althans, steeds in het voordeel.

Met dit voorbehoud kan de cultureele uitwisseling tusschen katholieken en andersdenkenden voor beide partijen gunstige gevolgen hebben.

 

D.v.R.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.G.M. van Melsen

  • Frank Valkenier

  • over E.J.E. Huffer

  • over J. Peters

  • over A.J.J. de Witte

  • over Bernard Verhoeven

  • over Jan Beerends