Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 24 (1947)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 24

(1947)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 341]
[p. 341]

Boekbespreking

Gerard Diels: Het doornen zeel
Ad den Besten: Dubbel leven, sonnetten.
3de en 9de deel van De Ceder, J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1946.

De Ceder-reeks schijnt het er op aan te leggen, ons met iederen nieuwen bundel van het ene uiterste in het andere te storten. Wij vinden het bijvoorbeeld allesbehalve interessant, de buitennissige producten van G. Diels te moeten verteren samen met de voortreffelijke sonnetten van Ad den Besten.

‘Het doornen zeel’ kan men alleen bestempelen als een gevaarlijke uitwas van de voorbije oorlogsellende. Met een vloed van symbolen, die dan nog dikwijls ontleend zijn aan de Oosterse talen, heeft G. Diels slechts een taaltje weten te brouwen waarbij men voortdurend voelt hoe hopeloos hij vecht tegen rijm en rhythme; jacht makend op effecten, loopt hij meestal verloren in een weelde van nutteloze woorden en verwarrende zinswendingen. De kracht die ontegensprekelijk van dit werk kon uitgaan, wordt grotendeels lamgelegd door de ‘onklare beelding’ waarvan H. de Vries in ‘Het Woord’ gewaagde in verband met dezen bundel. Dat was, dunkt ons, wel zéér zacht uitgedrukt. De bundel van G. Diels wordt besloten met enkele verdienstelijke vertalingen van de meest typische gedichten van den Spanjaard Federico Garcia Lorca.

De sonnetten-reeks die Ad den Besten ons biedt onder den titel ‘Dubbel Leven’ is, vergeleken met Diels, van veel zuiverder gehalte. Uit ‘Het doornen zeel’ spraken slechts haat en duizend griezeligheden; deze sonnetten daarentegen zijn waardige, ontroerende gedichten waaruit de geleden ellende van den oorlog op iedere bladzijde spreekt. Echter in een zuivere, gedegene taal en met een open, zij het ietwat jong gemoed. In de eindregels van ‘Begin December’ geeft Ad den Besten zélf de essentie van zijn gevoelswereld aan:

 
‘En zonder pijn om wat wij reeds verloren,
 
zien wij de kern van dood en leven aan:
 
een Kind, waaraan wij eeuwig toebehoren.’
 
 
 
F. Meyland

Gabriëlle Demedts: Verloren Thuis, Uitg. Orion, Waregem (W-Vlaanderen) 1946.

Een dichtbundel zoals deze is bij zijn verschijnen m.i. niet genoeg begroet geworden als een verrijking in onze Nederlandse letteren. Dit wil niet zeggen dat het jongste werk van deze Vlaamse dichteres genegeerd of geminacht werd. Maar ik meen dat geen enkel criticus genoegzaam gewezen heeft op de qualiteiten van haren jongsten dichtbundel.

‘Verloren Thuis’ bevat grosso modo de gedichten die zij sedert 1940 schreef. Waar Gabriëlle Demedts in haar vroegere werkjes haar melancholie en haar rusteloze vertwijfeling bezong, daar is nu haar vroegere gezang gestold tot een navrante, schier onmenselijke taal. Pijn en onzeggelijke smart hebben het rhythme van haar jongste verzen hortend en stroef gemaakt. Maar hoe oprecht, hoe diepmenselijk, hoe kies tevens en hoe bescheiden klinken deze gedichten, vergeleken met de sentimentele versjes of anderzijds met de onkiese uitlatingen van de meeste harer vrouwelijke collega's!

Na den heftigen honger naar liefde en de laatste verwachtingen, klinkt thans uit Gabriëlle Demedts' werk een uitzichtloze smart, die geen voorbij-

[pagina 342]
[p. 342]

gaande staat meer is, maar een berustende levenswijze. Zij zegt het zelf, tamelend en bescheiden:

 
‘Ik zie dat mijne handen beven,
 
mijn pols klopt onnodig zo vlug,
 
onnodig ontroert mij het leven,
 
ik zou best naar mijn oorsprong terug’          (blz. 18)

Maar volslagen hopeloosheid is het niet, want:

 
‘ik heb in God geloofd,
 
Geloof, begeef mij niet.’

F. Meyland.

Firmin van der Poorten: De verten scheiden niet.
Brochurenreeks ‘Nieuwe stemmen’ Nr. 2. Uitg. N.V. De Standaard-Boekhandel, 1946.

Na zijn eersteling ‘Het kleine rijk van het hart’ geeft F. van der Poorten de gedichten-cyclus in het licht, die hij schreef gedurende zijn soldatendienst. Het zijn klassieke, technisch gave gewrochten die echter, vergeleken met zijn eerste verzen, in geen enkel opzicht van een verbetering of een vernieuwing blijk geven. Integendeel. Het wordt voor Van der Poorten tijd, dat hij zich onttrekt aan den eenderen sleur van gezapig-melancholische verzen, volgepropt met cliché's die er in onzen tijd beslist niet meer dóór kunnen. Bovendien maakt het overdreven gebruik van adjectieven en andere overtollige en versleten attributen zijn poëzie op vele plaatsen stroef en derhalve ongenietbaar.

F. van der Poorten blijft vooralsnog ronddwalen in zijn innig-persoonlijk gevoelswereldje, en dreigt daardoor te stikken in de muffe athmospheer van zijn onvoldragen en onpersoonlijk heimwee. Zoals hij zich thans voordoet, heeft hij alles van den ‘poëet’ (in de pejoratieve betekenis) en te weinig van een waarachtig dichter. Wij blijven echter met belangstelling uitzien naar nieuw werk.

F. Meyland

Albert de Swaef: Onschendbare vreugde. L. van Melle, Gent. 46 blz.

Op kostbaar velijn wordt ons hierbij een bundel gedichten van een jong Vlaams priester-dichter aangeboden, die volstrekt beloften inhoudt. De poëzie in dit verzenboek is in niets modern, zij is romantisch, zij sluit aan op grote lyrische tradities waarbij de gevoelens der ziel zodanig gecultiveerd werden dat zij in mystieke zangen tot uiting moesten komen.

Dit werk lijkt te zijn ontstaan binnen de veilige omslotenheid van een kloosterhof, waar de stilte zo puur wordt dat zij als genot kan worden ervaren als vredigheid. In Vlaanderen, hier en daar, moet deze verheven stilte nog bestaan, want daar vooral worden religieuse gemoedsbewegingen soms nog kristallijnen verwoord. Het is of de dichter de woorden op gouden schalen heeft kunnen uitzoeken, hij hecht ze daarna in de woordenmelodie als had hij een kostbare ciborie te versieren. Wie kan zich heden nog terugtrekken naar een wereld van vrede zodat hij zelfs nog van de bloemennaam geniet? Toch geschiedt de aanraking der ziel van den dichter met die van den lezer, ondanks deze meer verindividualiseerde gemoedsstemmingen. En juist omdat deze dichter terzijde van de heersende literatuurstromingen werkt, is zijn stem onderscheiden van de tijdslyriek en aanstonds herkenbaar.

Hoewel er geen enkele heftigheid, geen krampachtig vechten te beluisteren is, hetgeen religieuze poëzie van leken soms zo geladen en zelfs weerbarstig kan maken, weet hij in een gedicht als ‘kleine suite in D groot’ een hechte gebeeldhouwde vorm te verkrijgen voor zijn vers, herinnerend aan werk van Stefan George. - Het formaat der verzorgde luxe-editie is te royaal, ongeschikte opschik!

Paul Haimon

[pagina 343]
[p. 343]

‘Het Zielsavontuur van Desmond Bowdry’, roman ‘Sui generis’, geschreven door een monnik. - Drukkerij, Uitgeverij: J. Lannoo te Tielt; voor Nederland, A. Klemann, Plein 24, Wateringen, Z.H.

Een roman ‘Sui generis’, inderdaad: èn wegens den schrijver, die monnik is, èn wegens het geschrift zelf, dat door citaten uit dagboek en brieven zich voordoet, een weinig argeloos en doorzichtig, als een autobiografie, en aldus niet beoordeeld mag worden naar de eisen, die aan een werkelijk beproefde roman gesteld moeten worden.

De opzet en het verloop van dit zielsavontuur pleiten voor de verbeeldingskracht en het vormend vermogen van den schrijver, die in de persoon van dezen Desmond Bowdry waarlijk een karakter geschapen heeft, een mens ‘van bijna vlees en bloed’, en dezen mens weet te doen leven in omgevingen en lotgevallen tot wier beschrijving de kloostercel in veel gevallen alleen maar de stilte vermocht aan te bieden.

Vandaar dat dit avontuur, ofschoon van de ziel, van begin tot einde de aandacht gespannen houdt, althans bij den lezer, wiens smaak niet vergroofd is door Wild-West-verhalen en detective-romans.

Het zou echter onjuist zijn, uitsluitend het scheppend talent van den schrijver als oorzaak van deze spankracht te beschouwen. Want niet kan worden ontkend, dat ook de gebeurtenissen zelf, onafhankelijk van de beschrijving, in niet geringe mate de opmerkzaamheid trekken. Zij zijn zonder twijfel uitzonderlijk. Want de geestelijke ontwikkeling van Desmond Bowdry, een brits diplomaat aan het hof van Weenen en vice-consul in Venetië, begint bij een net soort godsdienstloosheid, zet zich voort in een volkomen oorspronkelijk ingericht franciscaans kluizenaarsleven op een eilandje in de Adriatische zee, en eindigt, na een idealistisch huwelijk, in een dodelijk ongeluk bij de heldhaftige redding van een kind; terwijl een zeer intieme vriendschap met het aartshertogje Ferdinand Joseph, een naar ziel en lichaam allerbekoorlijkst jongetje, op deze ontwikkeling een bepalende invloed heeft. ‘Ferdinand Joseph heeft me vóór den tijd Franciscaan gemaakt’. (blz. 50).

Wel voltrekt zich dus dit zielsavontuur in buitengewone omstandigheden, en is het leven van Desmond Bowdry verre van alledaags, zodat tevens de vraag gewettigd is, of het niet van een indringender schrijfbevoegdheid zou getuigd hebben, indien de keus van omgevingen en verhoudingen eenvoudiger ware uitgevallen.

De diepe ernst, waarmee dit verzonnen zielsavontuur verhaald wordt, en tevens de bekendheid met het ascetisch en mystiek leven, die zo duidelijk naar voren komt o.a. in de voortreffelijke bladzijden 109 tot 114, openbaren den monnik, en geven aan dit wat vreemd aandoend geschrift een waarde, die uitstijgt boven de letterkundige, ofschoon ook deze niet middelmatig is. Daarenboven voorkomt deze ernstige en geestelijke sfeer, dat de ‘pikante’ Ferdinand-Joseph-idylle ontaardt in een zwoele verliefdheidsverhouding en dat de brieven aan ‘de onbekende geliefde’, van toon en strekking idealistisch blijven.

M. Molenaar M.S.C.

Dr W.H. Beuken, Ruusbroec en de middeleeuwse mystiek, Utrecht - Brussel, Het Spectrum, 1946, pp. 118.

De schrijver heeft dit werkje met veel toewijding en overgave geschreven: het onderwerp eischte dit ook en was dit overwaard.

Naar de titel luidt, wil schrijver hier een beeld ontwerpen van Ruusbroec in het perspectief van de voorafgaande mystieke beleving en leer. Voor deze taak was de synthetische kijk van den historicus, de speculatieve uitdieping van den theoloog en de ontledende vorsching van den filoloog

[pagina 344]
[p. 344]

noodig, Wij kennen Dr Beuken reeds als filoloog door zijn studie over het Leven van Jezus en zijn bloemlezing uit de middeleeuwsche poëzie. Wat hij hier aandurfde, eischte echter zooveel meer... en of hij denzelfden gunstigen indruk zal maken, lijkt mij niet zoo zeker. Gewis, de voorstudie, die S. op zich nam, mag, naar de literatuur-opgave te oordeelen, ernstig heeten: hij las ongeveer alles wat over Ruusbroec en zijn onmiddellijke voorgangers verscheen. Het lijkt mij echter niet duidelijk, of hij die werken voldoende critisch las en zich langs deze tot een objectieve en persoonlijke studie van de teksten zelf liet brengen, waardoor men zich de filosofische en theologische grondideeën en ervaringen van de historische figuren toeeigent. Dat b.v. het werk van A. Wautier d'Aygalliers ‘een boeiende samenvattende studie’ heet; dat voor ‘meer of minder populaire beschouwingen over de mystiek van Augustinus, pseudo-Dionysius’ enz. naar Dr W.J. Aalders verwezen wordt, laat vermoeden, dat S. geen voldoende critiek op zijn brinnen uitoefende.

Pijnlijker wordt evenwel de indruk, wanneer gaandeweg de lezing laat aanvoelen, dat S. wellicht theologisch noch historisch zijn onderwerp beheerscht. Bovendien wordt men er telkens door gestoord, dat er geen voldoende logica in den uitbouw van zijn uitzettingen steekt. Dikwijls zijn de overgangen tusschen de verschillende opeenvolgende beschouwingen ondoorzichtig; de aaneenschakeling der zinnen, ja zelfs der paragrafen, mist den logischen band der gezonde redenering. Er ontbreekt de norm eener klare uiteenzetting. B.v. welk criterium wordt gevolgd, om de verschillende soorten van mystiek te onderscheiden (p. 9-13)? Verder worden vaak diepzinnige gezichfspunten aangegeven, meer omvattende beschouwingen geboden, die echter meer door hun gewaagdheid, spitsvondigheid en mysterieuze inkleeding treffen dan door waarheid en hun gegrondheid. Ook bekennen wij, dat de leer en de ontwikkeling der mystiek niet in het klare en ware licht wordt gesteld, omdat het persoonlijke inzicht in de zaken bij den schrijver schijnt te ontbreken. Daarom zijn de beschouwingen van den schrijver meestal waard, wat zijn bronnen waard zijn. B.v. kan het hoofdstuk: Ruusbroecs leer (p. 90-102) goed heeten in zoover het aanleunt bij de studies van P. Reypens, al moeten enkele schakeringen er van toch hertoetst worden zoowel aan de teksten van Ruusbroec als aan de studies van P. Reypens. Wat komt onder meer het onverstaanbare citaat van Underhill (p. 99) hier doen? Een schets van het breede perspectief der mystiek vóór Ruusbroec is, gezien den huidigen stand onzer kennis, uiterst moeilijk en altijd schematisch. Déze moet toch al te ruw heeten. B.v. ‘de traditionele elementen in de mystiek’ worden al te zeer herleid tot bespiegelingen over de zielevonke, die alweer niet gaaf zijn weergegeven. De contact- en verschilpunten tusschen de verschillende stroomingen in de voorafgaande mystiek zijn niet tegenover malkander afgewogen. O.i. werd te gemakkelijk een causaal verband tusschen historische en mystieke verwikkelingen aangenomen. Tenslotte hadden wij de plaatsruimte aan Ruusbroec's leer en ervaring toegemeten, grooter gewenst. Immers juist zijn leer blijft voor de meeste lezers de groote hinderpaal voor het goede begrip en het volgehouden interesse. Het werkje zal niettemin, om de frischheid van stijl en den eenvoud van zegging, voor velen een eerste contactname zijn met den grootmeester der dietsche vroomheid, waardoor wij aangespoord zullen worden om de verdere studie aan te durven. Ondanks de afwezigheid van vele nota's of bibliografie krijgt men een overzicht van de problematiek rond Ruusbroec. Daarom zal het boekje zijn nut hebben en aan zijn bedoeling van vulgarisatie beantwoorden.

A. Ampe, s.j. Antwerpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De verloren thuis

  • over Ruusbroec en de middeleeuwse mystiek


auteurs

  • Frank Meyland

  • Paul Haimon

  • Maurits S.C.M. Molenaar

  • A. Ampe

  • over Firmin van der Poorten

  • over Adriaan Magerman