Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 24 (1947)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 24

(1947)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 405]
[p. 405]

Boekbespreking

Prof. Stephanus Axters O.P., De Nederlandsche Mystieke Poëzie, Mystiek Brevier III, N.V. De Nederlandsche Boekhandel Antwerpen 1946.

Prof. Axters verstaat de kunst, ons boeken aan te bieden, welke wij zéér dankbaar aanvaarden en die ons toch nimmer ten volle kunnen voldoen.

Het verschijnen van deze bundel Mystieke Poëzie stemt tot waardering en erkentelijkheid. Immers geen minnaar der Mystiek en geen vriend der Nederlandse Letteren zal dit 3e Deel van het Mystiek Brevier niet als een kostelijke en welkome gave ter hand nemen. Een keur van zeer fraaie, meest lyrische gedichten - religieuze Poëzie waarop de Nederlander met recht trots kan zijn -, in een eenvoudige, sierlijke, voorname, prettigleesbare vorm te boek gesteld. En aangezien er in deze Verzameling tal van gedichten voorkomen, die minder bekend of moeilijk te bereiken zijn, verdient Prof. Axters voor zijn van ondernemingslust en speurzin getuigende arbeid onze erkentelijkheid.

Doch bevrediging schenkt zijn werk ten slotte niet. Het bezwaar richt zich vooral tegen de Inleiding. Over de feitelijke inhoud van dit Voorwoord zal ik niet veel zeggen. Prof. Axters vergelijkt hier de poëtische ervaring met de mystieke en stelt ze gedeeltelijk tegenover elkaar. Hij zegt zéér goede dingen, die wij evenwel gaarne scherper omlijnd hadden gezien. Want deze beknopte beschouwing over een waarlijk niet gemakkelijk probleem blijft in een nevel hangen, die het zonlicht niet doorboort. Ons dunkt dat noch de poëtische noch de mystieke inspiratie genoegzaam tot hun recht komen.

Wat echter stellig onvoldoende blijkt, is deze Inleiding gezien als verantwoording van dèze Bloemlezing. Prof. Axters legt die verantwoording af in een tweetal zinnen welke luiden: ‘Dit beteekent dat voor ons alle hier opgenomen gedichten mystiek geïnspireerd zijn, waarbij een aantal teksten alleen mystiek kunnen begrepen worden, andere bij een mystieke verklaring het volledigst zullen tot hun recht komen en eindelijk weer andere, door dezelfde aandrift als de directer mystieke teksten geïnspireerd, met de hechtste mystieke literatuur innig één blijven. Dit strekke de keus van de hier door ons opgenomen teksten tot verantwoording’. (Inleiding blz. xviij)

Beziet men nu de Bloemlezing, dan blijken vele gedichten aan de hier opgestelde (blijkbaar te vage) normen beslist niet te beantwoorden. Zij behoren ongetwijfeld tot onze religieuze Poëzie, doch op geen enkele titel kan men ze rangschikken onder onze mystieke Dichtschat. Ons inziens had Prof. Axters zijn keuze, vooral in de eerste helft van zijn Bundel, veel straffer moeten bepalen en de volgorde, over het geheel, systematischer en logischer moeten rangschikken. Keuze èn rangschikking eisten vervolgens een duidelijke toelichting. Zowel ten aanzien van het literaire als het mystieke gehalte. Want mystiek zonder uitleg is zelfs voor de ontwikkelde lezer een moeilijk begaanbaar terrein.

Wij bezitten in onze Nederlandse taalschat een aantal gedichten van didactische aard, zwak van literaire vorm, doch van onmiskenbaar zeer hoge mystieke inhoud. (Zo b.v. T. v. Ned. T. en L. XIX blz. 293 vlg.) Ons dunkt dat deze gedichten, die men in een literaire Bloemlezing niet gaarne opneemt, hièr een plaats hadden moeten vinden. Zij vallen onder de teksten, die ‘alleen mystiek begrepen kunnen worden’. Met deze gedichten, die merendeels de hogere phasen van het mystieke leven beschrijven en voor

[pagina 406]
[p. 406]

de eigen Nederlandse mystiek vaak zeer kenmerkend zijn, had men te zamen met de door Prof. Axters verzamelde, de gehele mystieke opgang in verzen kunnen weergeven. Zulk een schildering van het mystieke verschijnsel met de kleuren van het dichterlijke palet blijft vooralsnog een wens en een ideaal. Het Mystiek Brevier van Prof. Axters gaat de indruk wekken, dat het ofwel te haastig is voorbereid, ofwel de kracht van één mens te boven gaat. En hij duide het ons niet euvel, wanneer wij ten slotte verklaren, dat wij met de uitgave van dit Deel van zijn Brevier geen Bloemlezing bezitten, die in de schaduw kan staan van de ‘Dichters der Middeleeuwen’ met zijn prachtvolle Inleiding en zijn zéér verzorgde keus.

Dr M.M.J. Smits van Waesberghe S.J.

Dr J.H. Walgrave, Newman's verantwoording van het geloof in de Kerk. - Dr C.F. Pauwels, God heeft gesproken: nrs. 3 en 4 van de reeks ‘De Steenrots’. Uitg. 't Groeit, Antwerpen, 1946.

Twee nuttige boekjes. Het eerste geeft in grote lijnen aan wat Dr. W. later in een wetenschappelijk werk zal behandelen, te weten, welke de methode en de beginselen zijn geweest die Newman's Apologetiek hebben beheerst. Newman's geloofsverantwoording zou men kunnen bepalen als de dialectiek van het geweten; de daarbij gevolgde bewijsmethode is niet een redenering die tot een ketting van abstracte syllogismen herleid kan worden, maar een opeenhoping en convergentie van waarschijnlijkheden. Het geweten geeft aan deze bewijsvoering haar eenheid en haar innerlijk dynamisme. Dr. W. laakt een Baudin en een Bremond die dooor de tijdgeest misleid in Newman een modernist of een Blondelist zagen. Maar offert de schrijver zelf niet aan het tijdduiveltje als hij Newman tot existentialist verklaart?

Het boekje van Dr Pauwels is een korte, zakelijke uiteenzetting van het begrip ‘Openbaring’. Misschien wat al te schools van opzet, zal het ongetwijfeld toch menige zoeker der waarheid meer licht verschaffen.

P. Andriessen O.S.B.

‘Catholic Profiles’, (Series I), Introduced by Michael de la Bedoyere, London, Paternoster Publications, VII-159 pp., 4/6.

Vier, vijf jaren lang zijn wij van de beschaafde wereld afgesloten geweest en nu wij trachten het contact met het buitenland weer op te nemen staan wij een beetje onwennig tegenover al de nieuwe namen die intusschen bekendheid verworven hebben.

Voor hen die zich in het hedendaagsche katholieke Engeland willen oriënteeren is ‘Catholic Profiles’ een eenvoudig hulpmiddel. Het bevat korte artikelen over nog levende persoonlijkheden, welke artikelen reeds eerder verschenen zijn in de ‘Catholic Herald’, waarvan Michael de la Bedoyere hoofdredacteur is. Ten onzen gerieve zijn er thans een vijftigtal in boekvorm herdrukt. Zelfs aan onze zeer menschelijke belangstelling voor het uiterlijke dier beroemde lieden wordt tegemoetgekomen, want boven elke schets prijkt een portret.

Uit hetgeen in den aanvang gezegd is make men niet op dat de reeks uitsluitend nieuwkomers bevat; naast jongeren als Barbara Ward, Aartsbisschop Mathew of Roy Campbell ontmoet men bij voorbeeld Donald Attwater, Arnold Lunn, Christopher Dawson, Christopher Hollis, het echtpaar F.J. Sheed en Maisie Ward en den tegenwoordigen provinciaal der Jesuieten Pater Martin D'Arcy. Ook de oudere generatie ontbreekt niet geheel, getuige namen als Shane Leslie of Father Martindale.

[pagina 407]
[p. 407]

Wij zijn hier niet onbekend met het feit dat de Kerk in Engeland rijkelijk gezegend is met talentvolle kinderen, toch zal de rijkdom dezer gallerij van ‘Profiles’ nog voor menigeen een verrassing zijn.

fr. R. Allard m.b.

Elizabeth Lawrence Mendell, ‘Romanesque Sculpture in Saintonge’ Yale University Press, (London: Geoffrey Cumberlege), in 4o, xvij-213 pp., 46/6.

La Saintonge was een provincie van het oude fransche koninkrijk, zij lag aan den rechteroever van de Gironde en werd door de Charente in twee ongeveer even groote deelen gesneden, waarvan het zuidelijke, tusschen die rivier en de monding van de Garonne, het oorspronkelijke land der Santones geweest schijnt te zijn. In ieder geval vormt dat deel een in architectonisch opzicht gesloten geheel dat een ander karakter heeft dan het gebied ten noorden van de Charente. Miss Elizabeth Mendell bepaalt haar onderzoek zeer terecht tot die karakteristiek Santoonsche landstreek.

De Saintonge lag wat buiten het groote verkeer, artistiek zoowel als commercieel; zij was geen punt waar artistieke stroomingen elkaar ontmoet hebben en van waaruit die stroomingen zich in verjongde gedaante weer over de wereld hebben verbreid. Toch was zij ook weer geen uithoek waaraan de beschaving geheel is voorbij gegaan.

Die tusschen-positie verleent haar een eigenaardig belang als getuige van de grondigheid waarmede de romaansche kunst overal is doorgedrongen en aan de landelijke bevolking van Noord en Zuid en Oost en West een eendere opvatting gegeven heeft over het Huis Gods en de versiering die daaraan past.

De kerkjes van de Saintonge, die naar het lijkt in de romaansche periode als paddestoelen uit den grond zijn gerezen, dateeren uit de elfde en twaalfde eeuw. Zij zijn ontstaan in een tijd die werd gekenmerkt door een versterking van het koninklijk gezag, door een toename van het aantal vrije burgers, door een godsdienstigen opbloei gepaard aan een krachtige monastieke activiteit, en niet het minst door de ongeëvenaarde bouwbedrijvigheid die van al die welvaart het gevolg was.

De Saintonge lag, zooals gezegd is, wat achteraf, niettegenstaande het feit dat zij doorkruist werd door een pelgrimsweg naar Compostella, die bij Saintes, het Mediolanum Santonum der Romeinen, over de Charente ging. Men bespeurt natuurlijk langs dien weg, en vooral in Saintes zelf, den invloed van de architectuur van Cluny, dat immers van Bourgondië tot Spanje zijn kerken en kloosters als zoovele pleisterplaatsen langs dien beroemden bedevaartsweg had opgetrokken. Maar zoodra men van den grooten weg afwijkt en wat dieper het land in trekt, ziet men een bouwkunst, en vooral een beeldhouwkunst, die een karakter vertoont dat aan de Saintonge eigen is.

De romaansche architectuur schept welbewust gelegenheden voor de toepassing van beeldhouwwerk, een beeldhouwwerk dat tot functie heeft de bouwkunstige accenten te versterken. Er is een volkomen evenwicht. Maar in den nabloei van de romaansche periode, in wat Focillon de ‘romaansche barok’ genoemd heeft, ontstaat er een neiging de versieringen te vermenigvuldigen op gevaar af hun bouwkunstige functies te verloochenen. Deze ‘barok’ is een der kenmerken van de architectuur der Saintonge; telkens ziet men hier dat versieringen even voortwoekeren buiten de capiteelen of bogen waar zij thuis hooren, dat het muurvlak-zelf even wordt aangetast met een fries of een relief dat eigenlijk overbodig is, dat zuilschachten een versierinkje krijgen, alles verschijnselen die doen denken

[pagina 408]
[p. 408]

aan een vooruitloopen op de barok, als men er tenminste niet veeleer een teruggrijpen in zien wil naar moorsche motieven uit het naburige Spanje.

Over het algemeen worden hier echter de eischen der bouwkunst gerespecteerd, het komt nergens tot de bandelooze versier-drift of de decoratieve babbelzucht der late gothiek, die van den buitenkant van een gebouw soms een anderen binnenkant gemaakt hebben. Veel in deze voor den architect aantrekkelijke streek is zelfs absoluut gaaf. De architecten die er gewerkt hebben zullen vaak metselaars geweest zijn en de metselaars beeldhouwers. Zij hebben een kunst geleverd met een populairen inslag, die echter romaansch, dat wil zeggen zuiver bouwkunstig en aristocratisch van inspiratie was, een christelijke bouwkunst bij uitstek. Er mag dan een lichte neiging tot bouwkunstige ketterij geweest zijn, een dreiging van verval, het was niet méér dan dat. Bijna zonder uitzondering blijft het echt romaansche evenwicht tusschen architectuur en beeldhouwkunst bewaard.

Mej. Mendell behandelt in haar werk, na een historische inleiding over de architectuur der streek, zeer uitvoerig de iconographie en de decoratieve motieven van het beeldhouwwerk der kerken van de Saintonge en verduidelijkt haar studie met tabellen en een groot aantal teekeningen. Zeer kostbaar is het documentatie-materiaal dat men op het einde van dit voortreffelijk uitgegeven boek bijeen vindt in niet minder dan 86 collotype illustraties.

fr. R. Allard m.b.

R.P. Bruno de Jésus-Marie L'Espagne Mystique. Ed.: Arts et Métiers graphiques, Paris 1946, in 4o 208 blz.

De R.P. Bruno de J.-M. is zeer zeker te prijzen vanwege den ijver waarmede hij de Carmelitaanse spiritualiteit alom tracht te verspreiden. Onder den weidsen titel: ‘L'Espagne Mystique’, geeft hij hier een soort bloemlezing uit de werken en de levensbijzonderheden van Sinte Teresia van Avila en van Sint Jan van het Kruis. Het werk is verrijkt met vele uitgezochte reproducties van El Greco en enkele andere Spaanse kunstenaars uit de 16de eeuw, zodat men waarlijk van een luxe-uitgave kan spreken. Ondanks de grote zorg die er aan het boek besteed is, blijft de typographische verzorging aan den slappen kant. Enkele kleinere bijdragen van kunstcritici en van een schriftkundige willen het geheel nog aantrekkelijker maken voor den modernen lezer.

Het inleidend hoofdstuk van den R.P. Bruno de J.-M., en ook de verschillende titels waarin de hoofdstukken over de twee heiligen verdeeld zijn doen wat gewild aan, en het komt ons voor dat de ruige eenvoud van den Heiligen Vader Elias of de spontaneïteit van Sinte Teresia niet licht hun geestelijken zoon zouden herkend hebben in den schrijver van dezen gezocht modernen tijd.

Een werk als dit werpt het probleem op, in hoeverre de werken van den kunstenaar die van den mysticus kunnen verduidelijken. Het is waar dat de wijze waarop beiden hun object bereiken, veel overeenkomst vertoont: zowel een kunstenaar als een mysticus doen dit niet door abstractie, zoals een geleerde, maar in een rechtstreeks contact, waarin zij hun object smaken zonder het geheel uit te putten. Tussen beiden ligt echter de volle afstand van het natuurlijke tot het bovennatuurlijke, zodat het ons toch twijfelachtig lijkt of de reproducties van El Greco een illustratie kunnen vormen van de leer der beide heiligen. Zij zullen veeleer slechts een middel zijn om die leer ingang te doen vinden.

V. Truyen O.S.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M. Smits van Waesberghe

  • R. Allard

  • Paul Andriessen

  • Vincent Truyen

  • over Stephanus G. Axters